ECLI:NL:GHDHA:2014:1866

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
15 april 2014
Publicatiedatum
5 juni 2014
Zaaknummer
200.112.370/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Labohm
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de huwelijksgemeenschap en peildatum bij echtscheiding

In deze zaak gaat het om de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen de vrouw en de man na de ontbinding van hun huwelijk op 13 november 2006. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Rotterdam, waarin de verdeling van de gemeenschap werd vastgesteld. De man en de vrouw waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen, en de verdeling betreft onder andere woningen, bankrekeningen, huuropbrengsten, en pensioenrechten. De vrouw heeft in haar appeldagvaarding tien grieven aangevoerd, terwijl de man in incidenteel appel twaalf grieven heeft ingediend. Het hof heeft de peildatum voor de waardering van de gemeenschap vastgesteld op 1 november 2006, zoals eerder overeengekomen door partijen, en heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om van deze datum af te wijken.

Het hof heeft de toedeling van de woning aan de vrouw bevestigd, maar heeft bepaald dat deze woning moet worden verkocht en dat de opbrengst na aftrek van de hypothecaire lening en verkoopkosten gelijk tussen partijen moet worden verdeeld. Daarnaast heeft het hof geoordeeld dat de vrouw de helft van de huurinkomsten van een woning op Curaçao aan de man moet betalen, evenals de helft van de belastingteruggave en andere vorderingen. De vrouw is ook veroordeeld om mee te werken aan de pensioenverevening. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het arrest is uitgesproken op 15 april 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.112.370/01
Zaaknummer rechtbank : 385393
Rolnummer rechtbank : HA ZA 11-1820

arrest van 15 april 2014

inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal beroep, incidenteel geïntimeerde,
hierna ook te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. K.G.J. Verbong te Heerlen,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal beroep, incidenteel appellant,
hierna ook te noemen: de man,
advocaat: mr. N.J. Glen-Boedhram te Rotterdam.

Het geding

Bij exploot van 17 augustus 2012 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis van 23 mei 2012 van de rechtbank Rotterdam tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen daaromtrent in het bestreden vonnis is vermeld.
In de appeldagvaarding heeft de vrouw tien grieven aangevoerd tegen het vonnis. Zij heeft geconcludeerd dat het het hof moge behagen bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
Te vernietigen: het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende de verdeling vast te stellen tussen partijen (waarbij vooral de waarde van de woning te Curaçao niet in betrokken dient te worden) en aanvullend: De man te veroordelen tot medewerking aan het invullen en opsturen van de formulieren “mededeling van scheiding in verband met verdeling van het ouderdomspensioen” zodat de pensioenrechten verdeeld en verevend kunnen worden, zulks te realiseren binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250, - per dag dat de man daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum ter hoogte van € 10.000, -;
Gedaagde te veroordelen in de kosten van deze procedure.
De man heeft een memorie van antwoord en grieven in het incidenteel appel tevens houdende vermeerdering van eis genomen onder overlegging van producties. Hij heeft de grieven in het principaal beroep bestreden en geconcludeerd te bevestigen het bestreden vonnis – op het punt van de aanslag van de man over 2006 na – eventueel onder aanvulling dan wel verbetering van de gronden met veroordeling van de vrouw in de proceskosten in beide instanties. In incidenteel beroep voert de man 12 grieven aan en concludeert dat het hof bij arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad en opnieuw rechtdoende, de gewijzigde vordering van de man zal toewijzen als volgt:
de peildatum vast te stellen ten tijde van de daadwerkelijke verdeling, althans op 1 januari 2013 en de vermogensbestanddelen van de huwelijksgemeenschap per die datum te (laten) waarderen en de verdeling op basis daarvan vast te stellen;
1. primair de vrouw te veroordelen om mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] onder verbeurte van een dwangsom van € 250, - per dag dat de vrouw hiermee in gebreke blijft met een maximum van € 10.000, -, met bepaling dat de netto-opbrengst aan partijen ieder voor de helft zal toekomen, althans in ieder geval een bedrag van € 8.460,63;
2.
subsidiair dat aan de man vervangende toestemming wordt verleend om de woning aan de [adres] te [woonplaats] ter verkoop aan te bieden, althans hem toestemming te verlenen die handelingen te verrichten die nodig zijn om een zo spoedig mogelijke verkoop, alsmede levering en overdracht van de woning te bewerkstelligen, waarbij Uw vervangende toestemming in de plaats treedt van de toestemming of medewerking van gedaagde, alsmede dat Uw uitspraak in de plaats van de akte of een deel daarvan zal treden ex artikel 3:300 BW;
de vrouw te veroordelen om aan de man te betalen de helft van de waarde van de woning aan de [adres] te Curaçao primair per 1 januari 2013, subsidiair per 1 november 2006;
de helft van het saldo van de bankrekening op Curaçao op naam van de vrouw op 1 november 2006, vermeerderd met de rente over dit saldo tot aan de datum van verdeling;
de helft van de opgebouwde rente over de saldi bij [naam bank] vanaf 1 november 2006 tot aan de datum van verdeling;
1. primair de vrouw te veroordelen om aan de man af te geven zijn persoonlijke spullen zoals zijn gereedschappen (een oplaadbare boormachine, een schaafmachine, een freesmachine, een klopboormachine, een slijpmachine en een decoupeerzaag) en zijn boeken (horeca) die bij vertrek van de man uit de voormalige echtelijke woning daarin zijn achtergebleven op straffe van een dwangsom van € 100, - per dag voor iedere dag dat de vrouw met algehele afgifte in gebreke zou blijven;
2.
subsidiair de vrouw te veroordelen om aan de man de geschatte waarde van het gereedschap en de boeken van € 1000, - te betalen;
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de helft van de huurinkomsten van de woning aan de [adres] te Curaçao, primair op basis van de aangetoonde huurprijs over de periode vanaf december 2006 tot en met het moment van verdeling, subsidiair op basis van NAF 300, - per maand;
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de helft van het belastingvoordeel dat de vrouw heeft ontvangen over de jaren 2004 en 2005;
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen de helft van het saldo van de rekening van de vrouw met nummer [nummer] op 1 november 2006, vermeerderd met de wettelijke rente hierover tot en met de datum van verdeling;
de vrouw te veroordelen aan de man te betalen het bedrag van € 1.751,00 ter zake van de ANWB Visa Card;
de vrouw te veroordelen in de proceskosten van beide instanties.
De vrouw heeft een memorie van antwoord in incidenteel appel genomen en daarbij nog producties overgelegd.
Tot slot hebben partijen hun procesdossiers gefourneerd en arrest gevraagd.

Beoordeling in hoger beroep

1.
Het gaat in deze zaak voor - zover in beroep van belang - om het volgende.
  • Het huwelijk tussen de man en de vrouw is ontbonden per 13 november 2006;
  • Partijen waren gehuwd in algehele gemeenschap van goederen;
  • In geschil is de verdeling van de gemeenschap, alsmede een aantal regresvorderingen van partijen over en weer.

Peildatum

2.
De eerste grief van de man betreft de bij de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap in acht te nemen peildatum voor de waardering. De rechtbank heeft als peildatum voor de omvang en de waardering 1 november 2006 genomen, nu partijen het daarover eens waren. De man bestrijdt dit laatste niet, maar acht dat niet redelijk en wenst 1 januari 2013 als peildatum voor de waardering van het vermogen van partijen. De man is, gezien het lange tijdsverloop en de gewijzigde omstandigheden, van mening dat moet worden uitgegaan van de waarde ten tijde van de daadwerkelijke verdeling, althans per 1 januari 2013. Deze waarde doet meer recht aan een redelijke en rechtvaardige verdeling, aldus de man.
3.
De vrouw heeft de grief bestreden. Volgens haar onderbouwt de man geenszins waarom het onredelijk is van de peildatum 1 november 2006 uit te gaan. Partijen hadden daarover overeenstemming. Daar kan de man niet zomaar op terugkomen. Er zijn geen wijzigingen van omstandigheden die daartoe nopen. Enkel tijdsverloop doet daarbij niet ter zake.
4.
Het hof ziet in hetgeen de man naar voren brengt geen aanleiding voor de waardering uit te gaan van een andere peildatum dan 1 november 2006. Partijen zijn deze datum in afwijking van de hoofdregel dat bij de verdeling wordt uitgegaan van de waarde ten tijde van de verdeling uitdrukkelijk overeengekomen en het enkele tijdsverloop kan geen aanleiding vormen thans van die afspraak af te wijken. De man onderbouwt zijn stelling dat sprake is van gewijzigde omstandigheden verder ook in het geheel niet. Ook het hof zal als peildatum derhalve 1 november 2006 aanhouden.
Het hof zal, evenals de rechtbank, eerst de verdeling vaststellen en daarna de regresvorderingen vaststellen voor zover dat mogelijk is.
Woning aan de [adres] te [woonplaats] en de daaraan verbonden hypothecaire geldlening bij ABN/AMRO met lening nummer [nummer]
5.
Partijen waren het er in eerste aanleg over eens dat deze woning zou worden toebedeeld aan de vrouw tegen een waarde van € 105.000, - en onder verrekening van de helft van die waarde met de man. Voorts waren zij het er over eens dat de vrouw de hypothecaire geldlening, ten bedrage van € 88.078,74 voor haar rekening neemt en als eigen schuld zal voldoen en dat de man zal worden ontslagen uit de hoofdelijke aansprakelijkheid ter zake. Het aandeel van de man in de overwaarde per 1 november 2006 bedroeg € 8.460,63. De rechtbank heeft dan ook aldus beslist.
6.
Beide partijen komt tegen deze beslissing op, de vrouw in grief 1 en de man in grief 2. Volgens de vrouw is de rechtbank er ten onrechte vanuit gegaan dat het ontslag uit de hoofdelijke aansprakelijkheid van de man voor betaling van de hypothecaire geldlening bij ABN/AMRO met lening nummer [nummer] kon worden bewerkstelligd. Volgens de vrouw kan ontslag uit de hoofdelijkheid niet worden bewerkstelligd. Haar inkomen is te laag om de hypothecaire geldlening alleen op haar naam te zetten.
7.
In zijn incidentele grief 2 concludeert de man dat partijen thans geen andere keuze hebben dan de woning te verkopen. Met de verkoopprijs kan de hypothecaire lening worden afgelost en de overwaarde dient bij helfte te worden verdeeld, althans aan de man komt in ieder geval hiervan een bedrag toe van € 8.460,63 zijnde de helft van de overwaarde per 1 november 2006.
8.
Het hof overweegt als volgt. Nu de vrouw toedeling van de woning niet gefinancierd krijgt, dient de woning in het kader van de verdeling te worden verkocht. De verkoopopbrengst dient verminderd te worden met de hypothecaire geldlening alsmede de kosten die gemoeid zijn met de verkoop. Indien een positief saldo resteert, dient dit gelijk tussen partijen te worden verdeeld. Indien er een tekort is zijn beide partijen draagplichtig voor die restantschuld. Gezien het feit dat de vrouw toegezegd heeft dat zij haar medewerking zal verlenen aan de verkoop ziet het hof geen aanleiding tot het opleggen van een dwangsom.

Woning aan de [adres] op Curaçao: toedeling en waarde

9.
Niet in geschil is dat deze woning in de huwelijksgemeenschap van partijen valt. De rechtbank heeft de woning aan de vrouw toegedeeld tegen een waarde van € 35.000, - onder verrekening van de helft van die waarde met de man. Volgens de vrouw verzetten de redelijkheid en billijkheid zich tegen het betrekken van de woning c.q. de waarde daarvan in de verdeling. De vrouw stelt dat zij deze woning al bezat vóór het huwelijk met de man in 1991. Zij huurde deze woning eerst en heeft deze gekocht met een deel van de erfenis van haar vorige man. De vrouw is verder van mening dat de waarde van de woning ook niet correct berekend is. De woning is NAF 70.000, - waard. Met een wisselkoers van 2,35 voert dit tot € 29.787, - in plaats van € 35.000, -. De man stelt dat de woning in 1991 door partijen samen is gekocht met aan de man uitgekeerd verzekeringsgeld. Het hof begrijpt dat de man stelt dat hij de koopsom heeft voldaan. De koopsom was NAF 25.000, - k.k. De vrouw heeft in eerste aanleg erkend dat de woning € 35.000, - waard is. Haar stelling dat dit minder zou zijn is in het geheel niet onderbouwd.
10.
In zijn incidentele grief 3 voert de man op zijn beurt aan dat de waarde hoger is dan € 35.000, -. De woning was in 2005 verzekerd voor NAF 80.000, - Nu ook de vrouw stelt dat de (door partijen in eerste aanleg) geschatte waarde niet juist is, moet de woning worden getaxeerd per peildatum. Op basis van die waarde moet de verdeling worden vastgesteld, aldus de man.
11.
Het hof overweegt als volgt. De woning te Curaçao valt in de voormalige huwelijksgoederen gemeenschap van partijen. Op grond van art 1:100 BW zijn beide partijen gelijk gerechtigd in de ontbonden gemeenschap. Slechts onder uitzonderlijke omstandigheden kan worden afgeweken van een verdeling bij helfte. Naar het oordeel van het hof heeft de vrouw geen rechtens relevante feiten en omstandigheden gesteld die een afwijking rechtvaardigen van een verdeling bij helfte. Indien de vrouw de woning buiten de wettelijke gemeenschap van goederen had willen houden had zij voor het huwelijk of staande huwelijk huwelijkse voorwaarden dienen aan te gaan. Op grond van art 1:115 BW dienen huwelijkse voorwaarden op straffe van nietigheid bij notariële akte te worden aangegaan. Niet is gesteld of gebleken dat zulks het geval is. Afwijking van de goederenrechtelijke boedelmenging vanwege de wettelijke gemeenschap van goederen is niet mogelijk op basis van een mondelinge of schriftelijke overeenkomst. Op basis van de overige door partijen gestelde feiten en omstandigheden heeft het hof ook niet kunnen vaststellen dat tussen partijen in het kader van hun echtscheiding een overeenkomst tot verdeling tot stand is gekomen waarbij de onderhavige woning aan de vrouw is toegedeeld zonder verrekening van de waarde.
12.
Het hof ziet evenmin aanleiding te komen tot een andere waarde van de woning dan € 35.000, -. Partijen waren het in eerste aanleg over laatstgenoemde waarde uitdrukkelijk eens. Het hof is van oordeel dat partijen daar niet meer op kunnen terug komen. Wilsgebreken zijn niet gesteld of gebleken.

Personenauto Ford Ka met kenteken [nummer]

13.
In grief 3 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte de Ford Ka aan haar heeft toegedeeld tegen een waarde van € 1.750. Uit de grief volgt dat de vrouw van mening is dat de auto minder waard is. En voorts is de vrouw van mening dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met kosten die de vrouw heeft moeten maken met betrekking tot die auto. De vrouw heeft geen rijbewijs. De vrouw heeft de auto op 12 april 2012 verkocht voor een bedrag van € 1.200. De vrouw is van mening dat de auto voor een bedrag van maximaal € 870 in de verdeling mag worden betrokken.
14.
De man is van mening dat de rechtbank terecht de Ford Ka aan de vrouw heeft toegedeeld tegen een waarde van € 1.750. Bij het verlaten van de woning mocht de man van de vrouw de auto niet meenemen. De vrouw heeft de volledige beschikking gehad over de auto.
15.
Het hof overweegt als volgt. Niet ter discussie staat dat de Ford Ka op de peildatum een waarde had van € 1.750. Vaststaat dat de vrouw de beschikking had over de auto en dat zij de Ford Ka in 2012 voor een bedrag van € 1.200 heeft verkocht. Gezien deze feitelijke gang van zaken is het hof oordeel dat partijen de auto zelf hebben verdeeld. Voor de waarde dient naar het oordeel van het hof uitgegaan te worden van € 1.750. Dat de vrouw na de toedeling aan haar nog kosten heeft gemaakt met betrekking tot die auto doet daaraan niet af.
Rekeningen bij [naam bank]. met rekeningnummers [nummer], [nummer] en [nummer]
16.
De rechtbank heeft deze drie rekeningen (met in totaal een saldo van NAF 28.062,79 per peildatum) aan de vrouw toebedeeld tegen een waarde van € 11.459,38 onder verrekening van de helft van die waarde met de man. De vrouw bestrijdt die toedeling op zich niet. Zij stelt in grief 4 echter dat de rechtbank ten onrechte de toedeling in euro’s heeft vastgesteld en niet in Antilliaanse guldens. Gezien het feit dat zij in Euro`s moet afrekenen met de man ontstaat er voor haar een koersverlies.
17.
De man is van mening dat de rechtbank de saldi bij de [naam bank] terecht in Euro`s heeft verdeeld.
18.
Het hof overweegt als volgt. Tot de voormalige wettelijke gemeenschap van goederen behoort een vorderingsrecht dat luidt in Antilliaanse guldens en niet in Euro`s. Naar het oordeel van het hof dient in de verdeling te worden betrokken het saldo in Antilliaanse guldens. Het hof zal het volledige saldo van de rekening aan de vrouw toedelen onder gehoudenheid van de vrouw om de helft van dit saldo in Antilliaanse guldens aan de man te betalen.
19.
De incidentele grief 4 van de man betreft ook de bankrekeningen. Volgens de man is de rechtbank ten onrechte voorbij gegaan aan zijn stelling dat de vrouw onttrekkingen aan de rekeningen bij [naam bank] heeft gedaan en heeft de rechtbank ten onrechte de rekening op Curaçao die alleen op naam van de vrouw staat buiten de verdeling gelaten. Voor wat betreft de onttrekkingen stelt de man dat de vrouw ter comparitie van partijen d.d. 10 januari 2012 heeft erkend dat zij de gezamenlijke bankrekeningen heeft laten blokkeren zonder instemming van de man en zelfs zonder overleg met de man. Ook is het de vrouw geweest die de tegoeden van deze rekeningen zonder instemming van de man heeft laten overboeken naar een rekeningnummer op Curaçao dat alleen op haar naam staat. Ook dit heeft de vrouw ter comparitie van partijen erkend, aldus de man. Volgens de man is deze laatstgenoemde rekening van de vrouw niet na de scheiding, maar gedurende het huwelijk geopend. De vrouw heeft geen bewijsstukken overgelegd van deze rekening. De gelden op deze rekening per peildatum dienen in de verdeling te worden betrokken, aldus de man. De man vermeerdert daarom zijn eis met de helft van het saldo op laatstgenoemde rekening van de vrouw per 1 november 2006, vermeerderd met de wettelijke rente over dit saldo tot aan de datum van verdeling.
20.
De vrouw betwist dat zij aan een van genoemde gezamenlijke rekeningen bij [naam bank]’s voor de peildatum gelden heeft onttrokken. Van alle drie de rekeningen is (door haar) een overzicht verstrekt, zowel kopieën van bankboekjes als een overzicht opgesteld door [naam bank]. De rechtbank is ook van dat overzicht van de saldi uitgegaan. De vrouw betwist dat zij ter comparitie erkenningen als door de man gesteld heeft gedaan. Dat blijkt ook daaruit, aldus de vrouw, dat de rechtbank in haar vonnis aangeeft dat de man niet voldoende heeft onderbouwd dat de vrouw gelden aan (één van) die rekeningen heeft onttrokken. De man onderbouwt zijn stellingen ook nog steeds niet.
21.
Het hof overweegt als volgt. Voor de verdeling is slechts relevant de hoogte van de saldi op de peildatum. Niet in geschil is tussen partijen de hoogte van het saldo op de peildatum. Op grond van art 1:97 BW was de vrouw tijdens het huwelijk bevoegd om over de rekening te beschikken. In de toelichting die de man op de grief heeft gegeven leest het hof niet dat hij een beroep doet op art 1:164 BW.
22.
Ook de incidentele grief 5 betreft deze rekeningen. De man heeft ook gevorderd rente over genoemd saldo op de rekeningen. De rechtbank heeft dit afgewezen. De man stelt zich op het standpunt dat de inkomsten voortvloeiend uit een boedelbestanddeel tot het moment van verdeling dienen te worden verrekend. Hij heeft evenveel recht als de vrouw op deze rente
23.
De vrouw stelt dat de man rente over rente wenst. Immers, er wordt reeds rente berekend over het overbedelingsbedrag dat de vrouw aan de man dient uit te betalen. Anders is het dubbelop.
24.
Het hof overweegt als volgt. Vast staat dat het saldo op de rekening tot de onverdeelde gemeenschap behoort. Conform art 3:172 BW delen de deelgenoten naar evenredigheid van hun aandelen in de vruchten en andere voordelen die het gemeenschappelijk goed oplevert. Naar het oordeel van het hof is rente een vrucht die in de verdeling dient te worden betrokken. De grief van de man treft doel.

Polissen Goudse verzekeringen met polisnummers [nummer] en [nummer]

25.
De rechtbank heeft deze polissen aan de man toegedeeld tegen een waarde per peildatum van € 2.313,67 onder verrekening van de helft van die waarde met de vrouw. De vrouw stelt in grief 5 dat de waarde minimaal € 2.537,86 dient te zijn. Zij baseert zich daarbij op het volgende. Zij bestrijdt niet de waarde van de polissen per 1 november 2006: € 1.100,55 en € 1.213,12. Zij wijst er echter op dat de man bij afkoop op 2 oktober 2009 voor de eerste polis € 1.324,74 uitbetaald heeft gekregen in plaats van € 1.100,55. De andere polis had in 2012 een afkoopwaarde van € 1.337,13. De op de polissen ontvangen rente na 1 november 2006 valt in gemeenschap, aldus de vrouw.
26.
De man merkt op dat de afkoopwaarde hoger is dan de waarde op 1 november 2006 omdat hij na de peildatum de premie is blijven voldoen. Hij verwijst naar de door hem overgelegde bescheiden, waaronder een e-mailmail van de Goudse verzekeringen.
27.
Het hof overweegt als volgt. De premie vrije waarde op de peildatum is niet in geschil. Het hof acht het redelijk en billijk om met die waarde rekening te houden. Dit wordt mede ingegeven door het feit dat de man na de peildatum de premies voor de polis heeft doorbetaald.

De inboedel van de woning aan de [adres] te [woonplaats]

28.
De rechtbank heeft de inboedel aan de vrouw toegedeeld zonder verrekening. Nu de man zijn stelling omtrent de waarde op geen enkele wijze heeft onderbouwd, gaat de rechtbank uit van de juistheid van de stelling van de vrouw dat de inboedel geen waarde vertegenwoordigt.
26.
De man komt hiertegen op in grief 6. Hij wenst in ieder geval zijn persoonlijke spullen zoals zijn gereedschappen (een oplaadbare boormachine, een schaafmachine, een freesmachine, een klopboormachine, een slijpmachine en een decoupeerzaag) en zijn boeken (horeca) die bij vertrek van de man uit de voormalige echtelijke woning daarin zijn achtergebleven terug en anders de waarde, door hem in totaal begroot op € 1.000, -. Volgens de vrouw heeft de man bij zijn vertrek uit de echtelijke woning in 2005 zijn persoonlijke spullen meegenomen, waaronder genoemde spullen. De vrouw heeft deze niet in haar bezit. Zij betwist voorts genoemde waarde.
29.
Het hof stelt vast dat het niet in staat is te beoordelen of de door de man genoemde zaken zich op dit moment nog in de voormalige echtelijke woning bevinden dan wel al verdeeld zijn. Reeds om die reden wijst het hof deze vordering van de man – wat daar overigens van zij – af.

Huuropbrengsten woning Curaçao

30.
De rechtbank is van oordeel dat de huurinkomsten van deze woning evenals de in verband met de woning gemaakte kosten vanaf de peildatum tot de datum van verdeling dienen te worden verrekend. Dat de woning op naam van de vrouw staat doet daar niet aan af. De rechtbank berekent de huurinkomsten over de betreffende periode op (NAF 19.800,00 minus de kosten (NAF 2.177,56 brandverzekering en NAF 3.596, - belastingen =)) NAF 15.026,44 zodat de vrouw aan de man een bedrag van NAF 7.513,22 dient te voldoen, zijnde omgerekend € 3.161,05. Dit betreft, naar het hof begrijpt, de periode van de peildatum 1 november 2006 tot de eerste van maand van de verdelingsbeschikking van de rechtbank, ofwel 1 mei 2012.
31.
Beide partijen grieven tegen deze beslissing. Volgens de vrouw (grief 6) heeft de rechtbank de huuropbrengsten ten onrechte in de verdeling betrokken, althans die na 1 november 2006. Zij verwijst in dat kader naar grief 2. Voorts betoogt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de kosten van onderhoud aan die woning, die aanzienlijk zijn. Het spreekt voor zich dat enig onderhoud verricht moet worden aan de woning in een periode van (thans) 8 jaar tijd. De vrouw verwijst naar de door haar overgelegde nota’s en foto’s.
32.
De man heeft een en ander bestreden. Hij komt in grief 7 bovendien op tegen de door de rechtbank aangenomen huurprijs van NAF 300, - per maand. Tijdens het huwelijk van partijen bedroegen de huurinkomsten NAF 300, - per maand, aldus de man. De vrouw heeft gesteld dat de huurprijs gedurende de jaren niet is verhoogd, omdat er volgens haar veel opgeknapt diende te worden aan de woning. De man betwist uitdrukkelijk dat de huurprijs niet verhoogd is.
33.
De vrouw merkt op dat de makelaar duidelijk gesteld heeft dat het om een woning in slechte staat gaat. De woning is in 2011 opgeknapt. De huur bedraagt nog steeds NAF 300, -.
34.
Het hof overweegt als volgt. Conform art 3:170 lid 1 BW kunnen handelingen dienende tot gewoon onderhoud of tot behoud van een gemeenschappelijk goed, en in het algemeen handelingen die geen uitstel kunnen lijden, door ieder der deelgenoten zo nodig zelfstandig worden verricht. Voor het overige geschiedt het beheer door de deelgenoten tezamen. Op basis van de door de vrouw verstrekte gegevens kan het hof niet vaststellen wat de kosten zijn geweest van het reguliere onderhoud noch heeft het hof kunnen vaststellen dat de vrouw de instemming van de man had voor het verrichten van onderhoud voor zover dit niet is aan te merken als niet regulier onderhoud. De rechtbank heeft derhalve terecht de vordering van de vrouw afgewezen.
35.
De huurprijs staat tussen partijen niet ter discussie zijnde NAF 300. De huur is een vrucht van een gemeenschapsgoed. Nu de vrouw na de peildatum de huurprijs heeft ontvangen dient zij de helft daarvan aan de man te betalen tot het moment van de verdeling. Nu de vrouw zelf aan het hof verzoekt om de verdeling opnieuw vast te stellen, loopt de termijn tot de datum van dit arrest.

Meewerken aan pensioenverevening

36.
De vrouw stelt in grief 7 dat de rechtbank ten onrechte de man niet veroordeeld heeft mee te werken aan de verdeling en verevening van zijn pensioenrechten. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de pensioenrechten van partijen verevend dienen te worden conform de wet, aldus de vrouw. Teneinde daartoe over te kunnen gaan dienen partijen het formulier “mededeling van scheiding in verband met verdeling van het ouderdomspensioen” in te vullen en naar de pensioenverzekeraar te sturen. De vrouw heeft de advocaat van de man op 28 juni 2012 verzocht de formulieren die betrekking hebben op het pensioen van de man te laten invullen, doch tot op het moment van het indienen van de grieven heeft de vrouw die formulieren niet ter tekening ontvangen. Zij vordert tegen die achtergrond: “De man te veroordelen tot medewerking aan het invullen en opsturen van de formulieren “mededeling van scheiding in verband met verdeling van het ouderdomspensioen” zodat de pensioenrechten verdeeld en verevend kunnen worden, zulks te realiseren binnen 14 dagen na betekening van het in deze te wijzen arrest, zulks op straffe van een dwangsom ter hoogte van € 250, - per dag dat de man daarmee in gebreke blijft, zulks met een maximum ter hoogte van € 10.000, -“.
37.
De man stelt dat hij wel degelijk de echtscheiding aan zijn pensioenverzekeraar, het ABP, heeft gemeld. Uit navraag bij het ABP is de man gebleken dat ook de vrouw hiervan bericht heeft ontvangen. De man verwijst naar zijn Uniform Pensioenoverzicht 2012 (productie VI).
38.
Het hof stelt vast dat in laatstgenoemde productie op pagina 2 bij het bedrag dat de man vanaf zijn 65ste ontvangt staat: “Let op: Dit bedrag is niet verminderd met het deel voor uw ex-partner. Als u op uw 65ste met pensioen gaat, is € 888, - voor uw ex-partner.” Dit gevoegd bij de omstandigheid dat op pagina 1 van dit overzicht blijkt van een nieuwe pensioenpartner van de man, laat geen andere conclusie toe dan dat het ABP de verevening wel heeft doorgevoerd. De vrouw heeft derhalve geen belang meer bij deze grief en het door haar gevorderde.

De belastingaanslagen 2004 tot en met 2006

39.
In grief 8 stelt de vrouw dat de rechtbank ten onrechte heeft bepaald dat de vrouw de helft van de belastingaanslagen van de man over de jaren 2004 tot en met 2006 dient te betalen zijnde een bedrag van € 3.506. In punt 20 van haar grieven stelt zij onder meer dat partijen toen nog gehuwd waren en een gemeenschappelijk huishouden voerden.
40.
Door de man is verweer gevoerd. Door de man is onder meer aangevoerd:
  • Over 2006 is een negatieve aanslag opgelegd van € 2.211. Deze aanslag is verrekend met de aanslag over 2004;
  • Van het bedrag van € 2.211 komt € 1.105,50 toe aan de vrouw;
  • Nu de belastingschulden de huwelijkse periode betreffen, heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat de aanslagen over 2004 en 2005 dienen te worden verrekend.
41.
Het hof overweegt als volgt. Uit de gewisselde stukken volgt dat de belastingaanslagen betrekking hebben op de huwelijkse periode van partijen. Beide partijen zijn in beginsel draagplichtig met betrekking tot deze belastingschulden. Indien de belastingaanslagen in de huwelijkse periode zijn betaald, of indien de aanslagen zijn verrekend met een teruggave van de belasting met betrekking tot de huwelijkse periode dan kan de man op de vrouw geen vordering hebben. Op de man rust de bewijslast om te bewijzen dat hij uit privé middelen de aanslagen heeft voldaan. Op basis van de verstrekte gegevens kan het hof dit niet vaststellen.
Belastingteruggaaf 2004 tot en met 2006 en het saldo van de rekening [nummer]
42.
Uit grief 9 van de vrouw volgt dat zij het niet eens is dat zij de helft van de belastingteruggaaf over het jaar 2006 aan de man moet betalen. Het hof begrijpt uit haar toelichting dat zij het redelijk vindt dat zij alleen aanspraak kan maken op deze teruggave nu zij de hypotheeklasten heeft betaald.
43.
De man betoogt in incidentele grief 9 dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de man onvoldoende heeft gesteld voor zijn stelling dat de vrouw haar belastingteruggaven over 2004 en 2005 aan de gemeenschap heeft onttrokken. De man betwist dat de vrouw deze gelden heeft aangewend voor kosten van de huishouding, in het bijzonder voor de betaling van de hypotheekrente. De teruggaven werden volgens de man gestort op een rekening [nummer]. Deze rekening is door de vrouw buiten de huwelijksgemeenschap gehouden, aldus de man. De vrouw dient de betalingsstroom over de huwelijkse periode voor wat betreft genoemde rekening inzichtelijk te maken. Volgens de incidentele grief 10 van de man moet het saldo van genoemde rekening per peildatum 1 november 2006 alsnog in de verdeling worden betrokken.
44.
De vrouw stelt dat zij na het vertrek van de man de hypotheekrente heeft betaald en dus ook de aftrek heeft ontvangen. Indien de man nu de lusten (fiscaal voordeel) wil, dient de man ook de lasten (hypotheekrente betalen|) voor zijn rekening te nemen. Die bedroegen circa € 5.2670, - per jaar.
45.
Het hof overweegt als volgt. Voor de bepaling van de omvang van de huwelijksgoederengemeenschap is relevant welke activa en passiva er op de peildatum bestaan. Uit het verweer van de vrouw volgt dat de belastingteruggaven in de huwelijkse periode zijn verteerd. Voorts wordt door de vrouw gesteld in haar memorie van antwoord op het incidentele appel dat zij op de rekening met nummer [nummer] geen saldo had op de peildatum. Op de man rust derhalve de bewijslast om aan te tonen dat de gelden op de peildatum nog aanwezig waren. Naar het oordeel van het hof heeft de man zelfs het begin bewijs niet aangedragen op grond waarvan kan worden geoordeeld dat de vrouw nog de beschikking heeft over de belastingteruggave. Op grond van art 1:83 BW is de vrouw niet gehouden tot het afleggen van rekening en verantwoording. De vrouw heeft voldoende informatie gegeven omtrent het door haar gevoerde bestuur en omvang van de boedel op de peildatum. De incidentele grieven van de man treffen derhalve geen doel.
46.
Tot de wettelijke gemeenschap van goederen behoorde een vorderingsrecht op de belastingdienst van € 819. Onbestreden is dat de vrouw na de peildatum het bedrag van € 819 heeft ontvangen. De vrouw dient derhalve de helft van dit bedrag aan de man te vergoeden. Het feit dat de vrouw in de huwelijkse periode de hypotheekrente helft betaald doet daaraan niet af aangezien de rente is betaald uit gemeenschapsgelden.

De schuld bij Ziggo

47.
Uit grief 10 volgt dat de vrouw het niet eens is dat zij aan de man moet voldoen een bedrag van € 107,95 met betrekking tot een betaling die de man heeft gedaan aan Ziggo. Volgens de vrouw heeft zij nimmer een abonnement bij Ziggo gehad en is de door de man overgelegde brief van 28 december 2011 van LAVG gerechtsdeurwaarders ook niet duidelijk. Zo blijkt daaruit niet om welke periode de veronderstelde vordering gaat. Dat zou ook de periode kunnen zijn dat de man nog woonachtig was aan de [adres]14. Dan zou ook hij de helft van de vordering moeten voldoen.
48.
De man handhaaft zijn stelling dat op basis van genoemde brief vast staat dat de betaling betrekking heeft op het adres [adres]. Van een abonnement bij Ziggo is hem niets bekend. Het feit dat de vrouw een abonnement bij @|Home/Tele 2 zou hebben afgesloten, sluit niet uit dat zijn daaraan voorafgaand een abonnement bij Ziggo zou kunnen hebben gehad, Volgens hem faalt de grief.
49.
Het hof overweegt als volgt. De man verwijst in punt 83 naar productie 12. Het hof heeft de betreffende productie niet kunnen vinden in het omvangrijk procesdossier. Het had op de weg van de man gelegen om duidelijk aan te geven waar het hof de betreffende productie kon vinden. Indien de schuld betrekking heeft op de huwelijkse periode zijn beide partijen draagplichtig ieder voor de helft. Indien de man na de ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen uit privé middelen de vordering heeft voldaan heeft hij op de vrouw een vordering van de helft.

De schuld van de Goldcard /ANWB Visa Card

50.
In grief 11 stelt de man dat de rechtbank ten onrechte zijn vordering met betrekking tot de schuld ter zake van een credit card heeft afgewezen. De man verwijst naar de brief van Incassobureau [naam] waarin wordt verklaard dat de betaling van € 1.750, - een schuld bij International Card Services betrof die is ontstaan op de ANWB mobiliteitspas die geopend is op 8 juni 2001. De man heeft dit bedrag betaald op 27 april 2009 en vordert dit bedrag thans van de vrouw. De vrouw zou genoemde schuld aflossen met geld dat op haar rekening is gestort door mr Plaisier (de man verwijst naar diens brief van 13 november 2006), maar heeft dat niet gedaan, aldus de man. De vrouw stelt in reactie daarop dat genoemde creditcard (Visa Card) op naam van de man stond, dat de man betaling van de schuld, die per 1 november 2006 – de peildatum - € 1.073, - was, niet heeft aangetoond en evenmin hoe de schuld was en is opgebouwd. Tevens heeft de man niet aangetoond dat en waarom de vrouw dan een volledig bedrag ad € 1.751, - zou moeten betalen. Dat de man dit heeft betaald blijkt nergens uit.
51.
Het hof stelt vast dat de vrouw erkent dat er per peildatum een schuld ter zaken van een Visa Card is ten bedrage van € 1.073, -. Deze schuld moet door partijen ieder voor de helft worden gedragen. Het hof zal de vordering van de man toewijzen tot een bedrag van € 536,50. Dat de schuld nadien is opgelopen komt voor rekening en risico van degene op wiens naam de kaart staat: de man.

schuld aan de Eilandsontvanger van Curaçao

52.
Het hof begrijpt uit grief 8 van de man dat hij van mening is dat er eind maart 2008 aan de eilandontvanger geen schuld openstond.
53.
De vrouw heeft gesteld dat de schulden aan de eilandontvanger zien op de huwelijkse periode. Voorts heeft zij gesteld dat zij deze schulden na de scheiding heeft betaald.
54.
Het hof overweegt als volgt. Schulden kunnen niet worden verdeeld. Indien er sprake is van een gemeenschapsschuld dat dient deze in beginsel door beide partijen te worden gedragen. Indien de vrouw na datum ontbinding van de wettelijke gemeenschap van goederen meer dan de helft heeft betaald verkrijgt zij een regresrecht op de man. Het hof kan niet vaststellen of de vrouw inmiddels meer dan de helft van de schuld heeft betaald.

Gebruiksvergoeding

55.
In grief 12 vordert de man een gebruiksvergoeding. Partijen zijn op 13 december 2006 gescheiden. Al in het voorjaar van 2005 zijn zij feitelijk uit elkaar gegaan. De man is van mening dat de vrouw een redelijke vergoeding voor het gebruik van de echtelijke woning aan de man dient te betalen ter vervanging van het gederfde woongenot, zijnde de helft van de hypotheekrente per maand van € 486, -. Dit komt neer op een bedrag van € 243, - vanaf februari 2005 tot en met de datum van de daadwerkelijke verdeling.
56.
De vrouw acht dit in strijd met alle redelijkheid, nu de vrouw na het vertrek van de man steeds alle lasten verbonden aan de woning heeft moeten voldoen (hypotheekrente, gemeentelijke belastingen, waterschapheffingen, verzekeringen e.d.). De man heeft daar geen aandeel in gehad en hij heeft niet meer naar de woning omgekeken sinds zijn vertrek in 2005. Bovendien komt de man in een onredelijk laat stadium van de procedure met deze vordering, aldus de vrouw.
57.
Het hof overweegt als volgt. De man vordert eveneens een gebruiksvergoeding over de periode dat partijen nog in de wettelijke gemeenschap van goederen met elkaar zijn getrouwd. In dergelijke vordering is niet toewijsbaar aangezien art.3:169 BW niet geldt voor een niet-ontbonden huwelijksgemeenschap (art.3:189 lid 1 BW) en zowel de opbrengst als de schuld in de wettelijke gemeenschap van goederen vallen. Voor zover de gebruiksvergoeding ziet op de periode na ontbinding van het huwelijk acht het hof dit onder de gegeven omstandigheden niet redelijk nu de vrouw de hypotheekrente en andere eigenaarslasten met betrekking tot de woning heeft betaald.

Wettelijke rente

58.
De rente is eerst verschuldigd indien een van de partijen in het kader van de betaling van de overbedelingsvordering in verzuim is. Gezien het feit dat een boedelbestanddeel zijnde de voormalige echtelijke woning nog moet worden verkocht en die ontbonden huwelijksgemeenschap daarmee niet geheel is verdeeld, kan het hof de overbedelingsvordering niet vaststellen.

Proceskosten

59.
Gezien het feit dat er sprake is van ex echtgenoten acht het hof het redelijk en billijk om de proceskosten tussen partijen te compenseren.

Conclusie

60.
Uit het vorenstaande volgt dat het bestreden vonnis moet worden vernietigd.

Beslissing

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende in hoger beroep,
stelt de verdeling van de gemeenschap vast als volgt;
deelt toe aan de man:
  • het saldo op de derdenrekening bij Rietbergen &Partners advocaten onder verrekening van de helft van het saldo met de vrouw;
  • de polissen Goudse verzekering met polis nummers [nummer] en [nummer] onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw zoals overwogen in r.o. 25 e.v.
deelt toe aan de vrouw
  • woning aan de [adres] op Curaçao tegen een waarde van € 35.000 onder verrekening van de helft van deze waarde met de man;
  • het saldo van de rekeningen bij [naam bank]. met rekeningnummers [nummer], [nummer] en [nummer] onder verrekening van de helft van het saldo met de man;
  • de spaarpolis ANB AMRO met polis nummer [nummer] onder verrekening van de helft van de waarde met de man;
  • inboedel van de woning aan de [adres] te [woonplaats] zonder verdere verrekening.
bepaalt dat de woning aan de [adres] te [woonplaats] zal worden verkocht en de opbrengst na aftrek van hypothecaire geldlening en kosten van verkoop en notaris tussen partijen gelijk moet worden verdeeld of een restschuld door beide partijen ieder voor de helft moet worden gedragen;
veroordeelt de vrouw om aan de man tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen de helft van de waarde van de Ford Ka zijnde € 875;
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de helft van de huurtermijn zijnde NAF 150 vanaf datum ontbinding huwelijk tot aan de dag van dit arrest;
veroordeelt de vrouw om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de man te betalen de helft van de belasting teruggave ten bedrage van € 409,50
verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure in eerste aanleg en in hoger beroep, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. mr Kamminga, Labohm en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 15 april 2014 in aanwezigheid van de griffier.