ECLI:NL:GHDHA:2014:1890
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- E.A. Mink
- P.B. Kamminga
- A.H.N. Stollenwerck
- Rechtspraak.nl
Vordering tot nakoming van een geldlening tussen samenwonenden met betrekking tot de verdeling van vermogensbestanddelen
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de man tegen een vonnis van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin zijn vordering tot nakoming van een geldlening van € 15.000,- door de vrouw werd afgewezen. De man en de vrouw, die samenwoonden, hadden op 6 oktober 2005 een overeenkomst van geldlening gesloten. De vrouw had een doorlopend krediet bij de Fortis Bank, dat met de hypothecaire geldlening voor de gezamenlijke woning werd afgelost. Na de beëindiging van hun samenwoning in 2009, bleef de man in de woning wonen en nam hij de verplichtingen van de hypothecaire lening op zich. De man vorderde dat de vrouw het bedrag van € 15.000,- aan hem zou betalen, maar de vrouw stelde dat dit bedrag al was verrekend met andere vermogensbestanddelen. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de man niet kon worden toegewezen, omdat de voorwaarde waaronder de vordering in reconventie was ingesteld niet was vervuld.
In hoger beroep heeft het hof de grieven van de man besproken. Het hof oordeelde dat de vrouw het bedrag van € 15.000,- niet had betaald en dat er geen sprake was van verrekening met andere vermogensbestanddelen. Het hof concludeerde dat de vrouw dit bedrag aan de man verschuldigd was, omdat de vordering niet was verrekend en de vrouw geen finale kwijting had verleend. De vordering van de man werd toegewezen, inclusief wettelijke rente vanaf de datum van dagvaarding in eerste aanleg. Daarnaast werd de vrouw veroordeeld in de kosten van het hoger beroep. Het hof vernietigde het bestreden vonnis en wees de vordering van de man toe, met inachtneming van de proceskosten.