ECLI:NL:GHDHA:2014:1903

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
10 juni 2014
Zaaknummer
2200109211
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak derde verdachte overval juwelier Pleinweg Rotterdam

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die eerder door de rechtbank Rotterdam was veroordeeld voor een gewelddadige overval op een juwelier in Rotterdam. De verdachte was beschuldigd van poging tot gekwalificeerde doodslag en diefstal met geweld, gepleegd op 30 juli 2009. Tijdens de overval werden de juweliers, [aangever I] en [aangever II], op brute wijze mishandeld en van hun vrijheid beroofd. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar, maar in hoger beroep heeft het hof de zaak opnieuw beoordeeld.

Het hof heeft vastgesteld dat de bewijsvoering tegen de verdachte onvoldoende was om tot een veroordeling te komen. De getuigenverklaringen van [getuige I] en [getuige II], die de verdachte als dader hadden herkend, werden als onbetrouwbaar beschouwd. Het hof wees op de mogelijkheid van waarnemingsfouten en de omstandigheden waaronder de herkenningen plaatsvonden. Bovendien waren er contra-indicaties, zoals de lengte van de verdachte en het ontbreken van DNA-materiaal op de plaats delict, die de betrokkenheid van de verdachte in twijfel trokken.

Uiteindelijk heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om wettig en overtuigend te kunnen vaststellen dat de verdachte betrokken was bij de overval. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. Tevens zijn de vorderingen van de benadeelde partijen, [aangever I] en [aangever II], tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, aangezien de verdachte van de gehele tenlastelegging werd vrijgesproken.

Uitspraak

rolnummer 22-001092-11
parketnummer 10-700305-09
datum uitspraak 10 juni 2014 (bij vervroeging)
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 februari 2011 in de strafzaak tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 2 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep.
Voorts heeft het hof kennisgenomen van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk één of meer perso(o)n(en) genaamd [aangever I] en/of [aangever II] van het leven te beroven, met dat opzet (met kracht)
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [aangever I] op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [aangever II] op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) heeft geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- op de rug van die [aangever II] is gesprongen en/of
- die [aangever I] en/of [aangever II] van een trap heeft geduwd/gegooid, althans gesleept en/of gesleurd en/of
- met een priem en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken, althans stekende bewegingen heeft gemaakt, in/naar/in de richting van het gezicht en/of het lichaam van die [aangever I], welk vorenomschreven misdrijf werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten diefstal met braak, en welke geweldshandeling(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever I] en/of [aangever II] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met dat opzet
- ( onverhoeds) die [aangever I] en/of [aangever II] (van achteren) vastgepakt en/of (gedurende lange(re) tijd) vastgehouden en/of
- ( met kracht) meermalen, althans éénmaal (telkens) die [aangever I] en/of [aangever II] op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) geschopt en/of getrapt en/of gestompt en/of geslagen en/of
- ( met kracht) die [aangever I] en/of [aangever II] van een trap geduwd/gegooid, althans gesleept en/of gesleurd en/of
- een in een (bedwelmende) vloeistof gedrenkte doek gedrukt op/tegen het gezicht van die [aangever I] en/of [aangever II] en/of
- de armen en/of handen en/of de mond van die [aangever I] en/of [aangever II] met tape (vast)gebonden en/of
- ( dreigend) aan die [aangever I] en/of [aangever II] (meermalen) (in gebrekkig Engels) toevoegen van de woorden: "waar is de kluis" en/of "waar is het geld" en/of "waar is de computer", althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
3.
hij op of omstreeks 30 juli 2009 te Rotterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een (grote) hoeveelheid sieraden en/of juwelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [aangever I] en/of [aangever II], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of aan mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [aangever I] en/of [aangever II], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het (met kracht)
- meermalen, althans éénmaal (telkens) die [aangever I] en/of [aangever II] op/tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het (boven)lichaam (met geschoeide voet) schoppen en/of trappen en/of stompen en/of slaan en/of
- op de rug van die [aangever II] te springen en/of
- die [aangever I] en/of [aangever II] van een trap duwen/gooien, althans slepen en/of sleuren en/of
- met een priem en/of een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp steken, althans stekende bewegingen maken in/naar/in de richting van het lichaam van die [aangever I].
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder 1, voor zover betrekking hebbend op [aangever I], 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van voorarrest. Omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever II] en [aangever I] is beslist als nader in het vonnis omschreven. Voorts zijn aan de verdachte schadevergoedingsmaatregelen ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opgelegd als nader in het vonnis omschreven.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld. Het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep is op 21 maart 2011 ingetrokken.
In hoger beroep is de zaak ter terechtzitting van
2 juni 2014 inhoudelijk behandeld. Op eerdere terechtzittingen van 14 februari en 13 maart 2012 zijn verzoeken tot nader onderzoek aan de orde geweest. Op laatstgenoemde terechtzitting is onder meer besloten dat de getuigen [getuige I] en [getuige II] als getuigen ter terechtzitting zouden worden opgeroepen. Daarnaast is de advocaat-generaal verzocht de opnames van de verhoren van voornoemde getuigen door de politie, indien aanwezig, in het dossier te voegen. Indien geen opnames beschikbaar zouden zijn, dienden de verhorende verbalisanten als getuigen te worden opgeroepen.
Omvang van het hoger beroep
Aan de verdachte is onder 1 medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag begaan tegen
[aangever I], alsmede medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag begaan tegen [aangever II], ten laste gelegd.
De rechtbank heeft de verdachte van medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag begaan tegen [aangever II] vrijgesproken.
In artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering is bepaald dat indien in eerste aanleg strafbare feiten gevoegd aan het oordeel van de rechtbank zijn onderworpen de verdachte alleen hoger beroep kan instellen van die gevoegde zaken waarin hij niet van de gehele tenlastelegging is vrijgesproken.
Het begrip ‘gevoegde zaken’ ziet op de situatie dat feiten cumulatief aan het oordeel van de rechter zijn onderworpen.
Nu de verdachte is vrijgesproken van medeplegen van poging tot gekwalificeerde doodslag begaan tegen
[aangever II], en die poging, mede gelet op de tekst van de tenlastelegging, moet worden beschouwd als een impliciet cumulatief ten laste gelegd feit, kon hij tegen de vrijspraak van dat feit geen hoger beroep instellen. Dit feit is in hoger beroep dan ook niet aan de orde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis" of “het ten laste gelegde”, wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis of het ten laste gelegde voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. Voor wat betreft de onderbouwing van het standpunt verwijst het hof kortheidshalve naar hetgeen daaromtrent in de door de raadsman overgelegde en aan het proces-verbaal gehechte pleitnota is verwoord.
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde op grond van de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het hof stelt op grond van de zich in het dossier bevindende stukken, alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, het volgende vast.
Op 30 juli 2009 heeft in juwelierszaak [aangever II] gelegen aan de Pleinweg 140A te Rotterdam een overval plaatsgehad, waarbij het juweliersechtpaar [aangever I] en [aangever II] op grove wijze is mishandeld. Het echtpaar is ook van een trap naar de kelder gesleept en daar met tape vastgebonden. Als gevolg van het geweld heeft [aangever I] onder meer snijwonden in het gezicht en twee gebroken ribben opgelopen. [aangever II] heeft wekenlang in het ziekenhuis gelegen vanwege een gebroken lendenwervel. Bij de overval is een (grote) hoeveelheid sieraden en juwelen buitgemaakt.
Uit de beelden van de overval, die door de beveiligingscamera’s in de juwelierszaak zijn gemaakt, blijkt dat de overval door drie mannen is gepleegd. Twee van hen, [medeverdachte I] en [medeverdachte II], hebben ter terechtzitting in eerste aanleg van 7 december 2010 bekend de overval te hebben gepleegd en zijn daarvoor inmiddels onherroepelijk veroordeeld. Zij hebben evenwel verklaard dat de verdachte niet bij de overval betrokken is geweest. Ook de verdachte heeft steeds elke betrokkenheid ontkend.
Het hof dient antwoord te geven op de vraag of buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte (als derde dader) bij de onderhavige overval betrokken is geweest.
Daartoe overweegt het hof als volgt.
Herkenningen door [getuige I] en [getuige II]
De verklaringen die de getuigen [getuige I] en [getuige II] op 20 oktober 2009 respectievelijk 1 oktober 2009 tegenover de politie hebben afgelegd vormen een sterke aanwijzing dat de verdachte bij de overval betrokken is geweest. Zowel [getuige I] als [getuige II] heeft de verdachte immers op printjes van camerabeelden van de overval – in het bijzonder op het printje met tijdstip 16.33.40 (foto 1 in de fotomap) - als één van de daders herkend.
De herkenning door [getuige I] wordt onderstreept door een heimelijk afgeluisterd gesprek tussen haar en haar moeder (het zogenaamde OVC-gesprek), waarin [getuige I] zegt dat zij de verdachte op de beelden heeft herkend.
Algemene kanttekeningen bij de herkenningen
Bij deze herkenningen dienen echter kanttekeningen te worden geplaatst, mede gelet op het gegeven dat uit wetenschappelijk onderzoek bekend is dat herkenningen door getuigen vatbaar zijn voor waarnemingsfouten. De mogelijkheid van waarnemingsfouten kan zich ook voordoen indien het gaat om herkenning door getuigen die reeds bekend waren met de verdachte, zoals in het onderhavige geval.
Toen de getuigen door de politie werden verhoord, wisten zij dat (onder meer) de verdachte van het plegen van die overval werd verdacht. Met die voorwetenschap hebben de herkenningen plaatsgevonden.
De herkenningen hebben plaatsgevonden aan de hand van printjes van betrekkelijk onduidelijke camerabeelden. Bovendien kan niet worden uitgesloten dat de daders zich hebben vermomd (hetgeen in de perceptie van de getuigen het geval was), hetgeen herkenning bemoeilijkt.
Kanttekeningen bij herkenning door [getuige I]
Bij de herkenning door [getuige I] zijn in het bijzonder de navolgende kanttekeningen te plaatsen.
Tegenover de politie heeft [getuige I] onder meer verklaard dat
”het een puzzeltje is waarbij je na heel veel losse stukjes ineens het gaat zien”. Dit zou, zoals de verdediging heeft bepleit, erop kunnen duiden dat de herkenning van de verdachte door de getuige mede door middel van redenatie tot stand is gekomen. Daarbij is van belang dat zij heeft verklaard dat zij over de betrokkenheid van de verdachte en zijn mededaders met anderen uit haar naaste omgeving had gesproken.
Op 6 mei 2010 is de getuige [getuige I] in het bijzijn van de verdediging bij de rechter-commissaris gehoord. Tijdens dat verhoor is haar opnieuw het printje met tijdstip 16:33:40 (foto 1) getoond. Daarop heeft [getuige I] verklaard:
“Die kan op [P] lijken”. Vervolgens heeft zij verklaard:
“(…)U zegt mij dat ik in mijn verklaring op pagina 629 heb gezegd dat hij [P] heet en vraagt waarom ik nu zeg dat hij erop kán lijken. In die tijd zijn zij opgepakt. Ik praatte niet met hun. Toen heeft de politie mij die foto laten zien. De politie heeft mij gepust. (…) Zij zeiden ook dat zij dat hadden gedaan. Hij lijkt er wel op. Ik kan niet echt zeggen of hij het is.(…)U vraagt bij foto 1 waarom ik dacht dat het [P] was. Omdat ik dacht dat dat echt zo was. De politie en kennissen zeiden dat. Zij gingen bij dingen vertellen. Op foto 1 en foto 4 is de jongen met het donkere jasje en de bril dezelfde jongen. Op foto 4 lijkt hij meer op [V]. Het zijn geen duidelijke foto’s. (…) U merkt op dat ik in mijn verklaring bij de politie overtuigd lijk te zijn van wie ik zag. Dat was omdat ik toen zo dacht. Dat was omdat de politie en mensen dat tegen mij zeiden en die jongens worden ook niet zomaar opgepakt met een arrestatieteam. U vraagt mij of ik, als ik van niets zou weten, dus de zaak niet zou kennen, ook zou zeggen dat het [P] was. Dat denk ik niet”.
Wat van deze verklaring verder ook zij, geconcludeerd moet worden dat de getuige [getuige I] bij de rechter-commissaris de stelligheid van haar verklaring bij de politie heeft gerelativeerd.
Kanttekeningen bij herkenning door [getuige II]
Bij de herkenning door de getuige [getuige II] zijn in het bijzonder nog de volgende kanttekeningen te plaatsen.
Toen [getuige II] door de politie werd verhoord werd hij zelf ook als (mede)verdachte aangemerkt. Hem werd door de politie indringend voorgehouden dat “er mensen bijna zijn doodgeslagen bij de overval” en hij dus verdacht werd van een poging tot doodslag. Zijn eigen belangen als verdachte in de strafzaak kunnen mede een rol hebben gespeeld bij de verklaring die hij heeft afgelegd. Dat de verdachte en hij een gespannen verhouding hadden, kan bovendien ook hebben meegespeeld.
Tegenover de politie heeft [getuige II] verklaard dat hij denkt dat de man op foto 1 de verdachte is
“door de lengte, zijn ogen, het korte donkere haar en de vorm van het gezicht”(blz. 446 van het dossier). De lengte van de man is op die foto evenwel moeilijk te beoordelen, nu de foto slechts een deel van het bovenlichaam van de man weergeeft.
Nader horen getuigen onmogelijk
Het is niet mogelijk gebleken om de getuigen [getuige I] en [getuige II] te traceren en zij konden dus niet ter terechtzitting van het hof worden gehoord omtrent de wijze waarop zij tot hun herkenning zijn gekomen.
Van het verhoor van [getuige I] blijkt, in overeenstemming met de toen geldende regels, geen opname te zijn gemaakt. De verbalisanten die haar hebben verhoord, konden niet ter terechtzitting aanwezig zijn. De beschikbare opnamen van het verhoor van [getuige II] zijn in het dossier gevoegd, maar werpen geen nieuw licht op de zaak. Het laatste geldt ook voor de verklaringen die de verbalisanten die [getuige II] hebben verhoord, als getuige ter terechtzitting van het hof hebben afgelegd.
Ander bewijsmateriaal
In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen omtrent camerabeelden van de Netto-markt en het NFI-rapport d.d. 23 november 2009 dat naar aanleiding van een gezichtsvergelijkend onderzoek is opgemaakt.
De desbetreffende camerabeelden van de Netto-markt zijn twee dagen vóór de overval gemaakt van twee personen die daar een winkeldiefstal hebben gepleegd. Deze twee personen zouden één van de daders en de verdachte betreffen. De beelden zijn betrekkelijk onduidelijk. [aangever I] heeft de verdachte niet op die beelden herkend. Het NFI heeft gezichtsvergelijkend onderzoek gedaan naar de camerabeelden van de Nettomarkt en een foto van de verdachte. In een rapport van
23 november 2009 heeft het NFI geconcludeerd:
“de bevindingen van het onderzoek zijn iets waarschijnlijker onder de hypothese dat de persoon 1 afgebeeld op de videoband [AABP3995NL] dezelfde is als de persoon afgebeeld op de verdachtenfoto [G](het hof begrijpt: [de verdachte])
[geboortedatum], HKS foto.jpg[x] dan onder hypothese dat dit niet zo is”.
De gradatie “iets waarschijnlijker” is de op één na laagste gradatie van waarschijnlijkheid. Mede gelet op de bevindingen van het NFI hebben de desbetreffende beelden weinig bewijswaarde.
Het hof heeft op de terechtzitting in hoger beroep de camerabeelden van de onderhavige overval bekeken. Het hof heeft de verdachte op die beelden niet herkend als één van de bij de overval betrokken daders.
De slachtoffers hebben ter terechtzitting in eerste aanleg in de verdachte één van de daders herkend. De rechtbank heeft die herkenningen niet tot het bewijs gebezigd.
Hoewel er geen twijfel bestaat dat die herkenningen oprecht zijn gedaan, is bekend dat dergelijke herkenningen zeer vatbaar zijn voor waarnemingsfouten. Daarom wordt aan deze herkenningen in de onderhavige zaak ook in hoger beroep geen bewijswaarde toegekend.
Tegenbewijs
Naast aanwijzingen dat de verdachte de derde overvaller was, bevat het dossier contra-indicaties.
[aangever II] heeft tegenover de politie verklaard dat dader 1 – volgens het openbaar ministerie de verdachte – blauwe ogen heeft (blz. 51 van het dossier). Het hof heeft ter terechtzitting in hoger beroep de verdachte in de ogen gekeken en geconstateerd dat hij bruine, in elk geval geen blauwe, ogen heeft.
Het NFI heeft aan de hand van de beelden van de overval met behulp van een driedimensionaal computermodel de lengte van de drie daders gemeten. Volgens het rapport van dat onderzoek van 25 augustus 2009 bedraagt de lengte van persoon 1 volgens het openbaar ministerie de verdachte inclusief schoenen en haar, in een betrouwbaarheidsinterval van 95%, 1.71 meter
(1.68-1.74 meter). Een objectieve meting van de lengte van de verdachte is niet verricht. Uit een onderzoek door de politie in het bedrijfsprocessensysteem HKS volgt dat de verdachte 1.65 meter is (zie blz. 332 van het dossier). De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard 1.65 meter lang te zijn. Die lengte vormt gelet op de uitkomsten van het NFI-onderzoek een contra-indicatie voor de betrokkenheid van de verdachte.
Ten slotte is het opmerkelijk dat op de plaats van het delict geen DNA-materiaal van de verdachte is aangetroffen, terwijl zulks – mede gelet op het geweld dat bij de overval is toegepast – wel te verwachten zou zijn geweest indien hij de derde dader was.
Alles afwegende moet worden geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is om wettig en overtuigend bewezen te verklaren hetgeen aan de verdachte onder 1, 2 en 3 is ten laste gelegd. Daarom moet de verdachte daarvan worden vrijgesproken.
Vorderingen tot schadevergoeding
In het onderhavige strafproces hebben [aangever I] en [aangever II] zich als benadeelde partij gevoegd en vorderingen ingediend tot vergoeding van geleden materiële en/of immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde tot een bedrag van € 37.307,16 respectievelijk € 12.500,00.
In eerste aanleg is de vordering van de benadeelde partij [aangever I] toegewezen tot een bedrag van € 13.697,00, met niet-ontvankelijkverklaring voor het overige. De vordering van de benadeelde partij [aangever II] is toegewezen tot het gevorderde bedrag van € 12.500,00.
In hoger beroep hebben beide benadeelde partijen hun in eerste aanleg ingediende vorderingen gehandhaafd.
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bevestiging van het vonnis waarvan beroep, inclusief de daarin vervatte beslissingen ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat benadeelde partijen in de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.
Nu de verdachte van de gehele tenlastelegging wordt vrijgesproken, dienen de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te worden verklaard in hun vorderingen.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen kosten heeft gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partijen [aangever I] en [aangever II] in de vorderingen tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. C.J. van der Wilt,
mr. P.C. Römer en mr. E.C. van Veen, in bijzijn van de griffier mr. G. Schmidt-Fries.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 16 juni 2014.
Mr. E.C. van Veen is buiten staat dit arrest te ondertekenen.