ECLI:NL:GHDHA:2014:1959

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
12 juni 2014
Zaaknummer
22-001265-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging vonnis en vaststelling wederrechtelijk verkregen voordeel in ontnemingszaak

In deze ontnemingszaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 10 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2013. De veroordeelde was eerder veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en diefstal, en kreeg een taakstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank had de vordering van het openbaar ministerie tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 29.492,70. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het vonnis van de rechtbank wordt vernietigd en het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt vastgesteld op € 29.492,-. Het hof heeft de zaak beoordeeld op basis van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting. Het hof heeft vastgesteld dat de veroordeelde financieel voordeel heeft genoten uit zijn strafbare feiten en heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het BOOM-rapport van november 2010. Het hof heeft de totale opbrengst van de hennepteelt geschat op € 81.588,- en de kosten op € 7.945,64, wat resulteert in een geschat wederrechtelijk verkregen voordeel van € 73.642,-. Het hof heeft de betalingsverplichting aan de Staat vastgesteld op dit bedrag, ondanks de stelling van de verdediging dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft. Het hof heeft geoordeeld dat er geen aanleiding is om de betalingsverplichting te matigen en heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-001265-13 PO
Parketnummer: 09-637796-10
Datum uitspraak: 10 juni 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 1 maart 2013 in de ontnemingszaak tegen de veroordeelde:

[veroordeelde],

geboren te [plaats] op [datum],
[adres].
Procesgang
Bij arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van dit gerechtshof van 10 juni 2014 is de veroordeelde, voor zover hier van belang, ter zake van het in zijn strafzaak onder 1 primair en 2 primair bewezen verklaarde,
gekwalificeerd als:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod
en
diefstal,
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest, alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De in eerste aanleg oorspronkelijk ingediende vordering van het openbaar ministerie houdt in dat aan de veroordeelde de verplichting zal worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van in totaal
€ 237.299,90, ter ontneming van het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel uit het in zijn strafzaak bewezen verklaarde feiten.
Ter zitting in eerste aanleg heeft de officier van justitie de vordering gematigd tot een bedrag van
€ 84.789,70.
De rechtbank Den Haag heeft bij vonnis van 1 maart 2013 het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vastgesteld op € 29.492,70 en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 29.492,70.
Namens de veroordeelde is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Deze beslissing is genomen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van
27 mei 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de veroordeelde naar voren is gebracht.
De vordering in hoger beroep
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat wordt vastgesteld op € 29.492,- en ter ontneming van dat wederrechtelijk verkregen voordeel aan de veroordeelde de verplichting wordt opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 29.492,-.
Beoordeling van het vonnis
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Uit het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep komt naar voren dat de veroordeelde uit het bewezen verklaarde handelen financieel voordeel heeft genoten.
Bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gaat het hof uit van het BOOM-rapport van november 2010. Dat dit rapport dateert van 8 maanden na de aanvang van de pleegperiode, staat daaraan niet in de weg. Het BOOM-rapport van 2010 bevat de prijzen zoals die golden in 2010, ten aanzien van zowel de opbrengst van hennep als de kosten van de teelt. Nu de hennepteelt in 2010 heeft plaatsgevonden, is het hof – anders dan de verdediging - van oordeel dat het BOOM-rapport van 2010 beter toepasbaar is in de onderhavige zaak dan de eerder verschenen rapporten.
Voorts acht het hof de stelling van de verdediging, dat alle planten twee weken voor zijn aanhouding zijn gestolen, onvoldoende onderbouwd en tevens naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet aannemelijk geworden.
Het hof heeft zich bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel laten leiden door de volgende uitgangspunten:
Opbrengst
Het hof gaat bij de berekening, gelet op de bewezen verklaarde periode, uit van
1 oogst.
In kweekruimte A zijn 418 potten gevuld met kokos aangetroffen. Ruimte A had een oppervlakte van 26,68 vierkanter meter (namelijk 2,9 meter bij 9,2 meter). De aanwezigheid van 418 potten op die oppervlakte komt neer op een gemiddeld aantal potten van (afgerond naar boven) 16 potten per m². Uitgaande van één plant per pot, betekent dit – conform het BOOM-rapport van november 2010 – een opbrengst van 27,7 gram per plant.
In kweekruimte C zijn twee kweekbakken aangetroffen van in totaal 30 vierkante meter. Aangezien het aantal planten per m² niet duidelijk is geworden, zal het hof – evenals bij kweekruimte A – uitgaan van 16 planten per m², aldus van 480 planten met een opbrengst van 27,7 gram per plant.

Het totaal aantal planten is derhalve (418 + 480 =) 898.

Voorts gaat het hof, conform het BOOM-rapport van 2010, uit van een verkoopprijs van
€ 3.280,-per kilo.
Bovenstaande gegevens resulteert in de navolgde berekening:
898 planten x 27,7 gram = 24,8746 kilogram per oogst
24,8746 x € 3.280,- = (afgerond)
€ 81.588,-.
De totale opbrengst wordt aldus door het hof geschat op een bedrag van
€ 81.588,-.
Kosten
Het hof zal de huisvestingskosten niet in mindering brengen, nu deze kosten ook voor legale doeleinden zijn gemaakt. Voorts worden de elektriciteitskosten niet in mindering gebracht, nu niet aannemelijk is geworden dat deze kosten – nadat de elektriciteit illegaal is afgenomen – door de veroordeelde zijn betaald.
I Hennepstekken
Bij gebreke van concrete gegevens daaromtrent wordt voor de inkoopprijs van de stekken, conform het BOOM-rapport, een bedrag van € 2,85 per stek aangehouden, hetgeen neerkomt op:

898.x € 2,85 = € 2.559,30peroogst.

II Variabele kosten
Bij gebreke van concrete gegevens daaromtrent wordt voor de variabele kosten (kweekmedium, water en voedingsstof) conform het BOOM-rapport een bedrag van € 3,33 per plant aangehouden, hetgeen neerkomt op:
898 x € 3,33 =
€ 2.990,34per oogst.
III Afschrijvingskosten
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de gehele investeringskosten, te weten een bedrag van € 8.000,-, in mindering gebracht dienen te worden op de winst. Conform het BOOM-rapport en de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad, kunnen alleen kosten voor aftrek in aanmerking komen die in directe relatie staan tot de voltooiing van het delict. Derhalve komen enkel de afschrijvingskosten voor aftrek in aanmerking.
Ter zake van deze afschrijvingskosten wordt, conform het BOOM-rapport en in het voordeel van de verdachte, per kweekruimte een bedrag van € 300,- per oogst aangehouden. In totaal derhalve een bedrag van
€ 600,-.
IV Kosten knippers
Het hof acht aannemelijk geworden dat de veroordeelde knippers heeft ingehuurd en hen € 2,- per plant per betaald.

898.x € 2,- = € 1.796,-peroogst.

Het totaal van de in mindering te brengen kosten per oogst bedraagt derhalve:
I Hennepstekken € 2.559,30
II Variabele kosten € 2.990,34
III Afschrijvingskosten € 600,00
IV Kosten knippers
€ 1.796,00

€ 7.945,64

De totale kosten worden aldus door het hof geschat op een bedrag van
€ 7.945,64.
Het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt derhalve geschat op:
€ 81.588,00
€ 7.945,64 –

(afgerond)€ 73.642,00

Bewijsvoering
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit arrest gehechte bijlage worden opgenomen.
Vaststelling van de betalingsverplichting
Gelet op bovenstaande stelt het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 73.642,00.
Van de zijde van de verdediging is betoogd dat de veroordeelde onvoldoende draagkracht heeft, nu de veroordeelde – na aftrek van vaste lasten - € 500,- per maand over heeft om van te leven.
Naar het oordeel van het hof is evenwel niet aannemelijk geworden dat de veroordeelde nu of in de toekomst niet in zodanige mate over middelen kan beschikken dat dit niet toereikend zal zijn om het bedrag te voldoen.
Het hof heeft bij dit oordeel mede betrokken dat door of namens verdachte op geen enkele wijze uitleg is gegeven over hetgeen hij met de aanzienlijke opbrengst van zijn hennepteelt heeft gedaan, zodat reeds deswege niet reeds thans kan worden aangenomen dat verdachte over onvoldoende draagkracht kan beschikken.
Het hof ziet derhalve thans geen aanleiding de betalingsverplichting te matigen en zal aan de veroordeelde de verplichting opleggen het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aan de Staat te betalen.
Toepasselijk wettelijk voorschrift
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van
€ 73.642,00 (drieënzeventigduizend zeshonderdtweeënveertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 73.642,00 (drieënzeventigduizend zeshonderdtweeënveertig euro).
Dit arrest is gewezen door mr. I.E. de Vries,
mr. M. Moussault en mr. A. Kuijer, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 10 juni 2014.