In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 16 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder om vervangende toestemming tot afgifte van een Nederlands paspoort voor haar minderjarige kinderen. De moeder, die op een geheim adres woont, is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die zich onbevoegd had verklaard. De vader, die in Marokko woont, heeft een verweerschrift ingediend en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.
De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat de minderjarigen hun gewone verblijfplaats in Marokko hebben. Zij betoogt dat de minderjarigen feitelijk in Nederland wonen en dat de Nederlandse rechter bevoegd is om van het verzoek kennis te nemen. De vader betwist deze stelling en stelt dat de minderjarigen in Marokko verblijven en daar meer verbondenheid hebben.
Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen ook de Marokkaanse nationaliteit hebben en dat hun gewone verblijfplaats in Marokko is. Het hof oordeelt dat de Nederlandse rechter onbevoegd is om kennis te nemen van het verzoek van de moeder, aangezien er reeds een procedure aanhangig is in Marokko betreffende het gezag over de minderjarigen. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking en compenseert de proceskosten, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.