ECLI:NL:GHDHA:2014:1974

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
200.141.799/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Sutorius-van Hees
  • A. Kamminga
  • J. Jansen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, waarin de minderjarige voor de duur van één jaar onder toezicht is gesteld en de machtiging tot uithuisplaatsing is verlengd. De moeder is van mening dat de duur van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing te lang is en verzoekt het hof om deze te beperken. De moeder heeft stappen ondernomen om haar leven te stabiliseren, waaronder het afkicken van drugsgebruik en het vinden van een eigen woning. Jeugdzorg verzet zich tegen de verzoeken van de moeder en stelt dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing nog steeds aanwezig zijn, gezien de onveilige situatie tussen de ouders en de recente geweldsescalaties. Het hof heeft de zaak op 16 april 2014 mondeling behandeld en de moeder, de vader en vertegenwoordigers van Jeugdzorg waren aanwezig. Het hof overweegt dat de minderjarige in een onveilige situatie verkeert en dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing noodzakelijk zijn voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige. Het hof bekrachtigt de bestreden beschikking, waarbij het de gronden van de rechtbank overneemt. De moeder heeft recent een nieuwe woning, maar het hof acht de ontwikkelingen nog te pril om te concluderen dat de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk zijn. De beslissing van het hof is om de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 mei 2014
Zaaknummer : 200.141.799/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3236 en JE RK 13-3661
Zaaknummer rechtbank : C/10/434853 en C/10/437285
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. M.J. van der Staaij te Haarlem,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad,
en tegen
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[belanghebbende],
wonende te[woonplaats 2],
hierna te noemen: de vader.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 12 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
15 november 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Jeugdzorg heeft op 18 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
 op 6 maart 2014 een brief van diezelfde datum met bijlage;
 op 7 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
 op 10 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
 op 11 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 16 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
 de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
 mevrouw A. Hardonk namens de raad;
 mevrouw C. Soares namens Jeugdzorg;
 de vader.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de minderjarige [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige) voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld met benoeming van Jeugdzorg tot stichting in de zin van de Wet op de jeugdzorg.
Met ingang van 23 november 2013 heeft de rechtbank de duur van de machtiging tot plaatsing van de minderjarige in een vorm van pleegzorg verlengd tot 23 mei 2014.
Het meer of anders verzochte, voor zover hierop niet eerder is beslist, is afgewezen.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder het eenhoofdig gezag heeft over de minderjarige en dat de vader de minderjarige heeft erkend.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat Jeugdzorg inmiddels opnieuw heeft verzocht om een verlenging van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing voor de duur van een jaar. De behandeling van dit verzoek door de rechtbank vindt plaats op 2 mei 2014.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de duur van de ondertoezichtstelling en de duur van de verlenging van de uithuisplaatsing van de minderjarige.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen in die zin, dat de duur van de ondertoezichtstelling wordt beperkt tot maximaal zes maanden en de duur van de (het hof begrijpt:) machtiging tot uithuisplaatsing wordt beperkt tot maximaal vijf maanden.
3.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en mitsdien het verzoek in hoger beroep, strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking ten aanzien van de daarin bepaalde duur van de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing, af te wijzen.
4.
De moeder voert in het beroepschrift het volgende aan. De moeder is vooreerst van mening dat de duur van de ondertoezichtstelling te lang is. De moeder heeft met door de door haar genomen stappen, onder meer het afkicken van het medicijn- en cannabisgebruik, een lifestyletraining volgen bij[naam instantie] en het bij haar moeder in [woonplaats 3] gaan wonen, laten zien dat zij bereid en in staat is haar leven weer zo in te richten dat de minderjarige daarin op een veilige en voorspelbare manier kan worden verzorgd en opgevoed. De moeder heeft inmiddels definitief gebroken met de vader. Zij woont bij haar moeder en daar is rust en ruimte om met de minderjarige op een ontspannen manier om te gaan. De moeder behoudt de ondersteuning van [naam instantie] en kan eventueel een beroep doen op [naam 2] maatschappelijke dienstverlening in [woonplaats 4], een organisatie voor maatschappelijk werk die moeder tot in 2001 begeleidde. De bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarige is volgens de moeder thans tot een minimum beperkt. De moeder is in staat om verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de minderjarige te dragen. Zij heeft in de periode voordat de relatie tussen de ouders escaleerde, altijd voor de minderjarige kunnen zorgen en haar veel liefde gegeven, hetgeen volgens de moeder beaamt wordt door de vader.
De moeder vindt de duur van de uithuisplaatsing ook te lang. Zij heeft alles in het werk gesteld om de rust te laten terugkeren, hetgeen volgens de moeder is gelukt. Zij zou dan ook graag zien dat de duur van de uithuisplaatsing wordt beperkt tot vier of vijf maanden, zodat vanaf heden aan teruggeleiding kan worden toegewerkt.
Ter zitting bij het hof heeft de moeder gesteld dat zij inmiddels een eigen woning heeft. Zij heeft sinds 31 maart 2014 de sleutel en woont sinds zeven dagen op haar nieuwe adres. Volgens de moeder zet zij zich volledig in en voldoet zij inmiddels aan alle door Jeugdzorg gestelde voorwaarden voor thuisplaatsing van de minderjarige.
5.
Jeugdzorg stelt in het verweerschrift, kort samengevat, dat ook in de periode na de bestreden beschikking zich geweldsescalaties hebben voorgedaan tussen de ouders die ertoe hebben geleid dat de moeder in het ziekenhuis is beland en de vader een huisverbod heeft gekregen. Ook nu staan de verhalen van de ouders haaks tegenover elkaar en geven partijen elkaar over en weer de schuld. De ouders beïnvloeden elkaar negatief, door machtsmisbruik, manipulatie en agressie.
De belangrijkste voorwaarde die Jeugdzorg aan thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder stelt is dat de ouders hun onderlinge strijd staken. Er mag geen enkele vorm van conflict, ruzie of andere loyaliteitsstrijd bevorderende problematiek bij de minderjarige aangewakkerd worden. De moeder dient voorts haar behandeling voort te zetten en succesvol af te ronden en te stoppen met drugsgebruik. Jeugdzorg verwacht van de vader dat hij op een open, constructieve manier de communicatie met de moeder aangaat en contact onderhoudt met de minderjarige. Hij mag geen alcohol gebruiken in de buurt van de minderjarige. Jeugdzorg wil een PO van de ouders met als doel beslissingsdiagnostiek over eventuele thuisplaatsing van de minderjarige. Beide ouders stemmen hiermee in en wensen aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Jeugdzorg is van mening dat de gronden voor de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing nog onverminderd aanwezig zijn en dat de minderjarige nog steeds wordt bedreigd in haar ontwikkeling.
Ter zitting bij het hof heeft Jeugdzorg nog naar voren gebracht dat weliswaar aan de rechtbank een verlenging van de uithuisplaatsing is gevraagd maar dat terugwerken naar huis, door middel van het volgen van een intensief traject, op dit moment nog het doel is van Jeugdzorg.
6.
De vader staat achter thuisplaatsing van de minderjarige bij de moeder. Volgens de vader is de moeder daar ook klaar voor. Daarnaast is het rustig tussen de vader en de moeder en hebben zij afstand van elkaar genomen in het belang van de minderjarige, aldus de vader.
7.
Het hof overweegt als volgt. Indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen, kan de kinderrechter hem onder toezicht stellen. Een machtiging tot uithuisplaatsing kan slechts worden verlengd indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:261 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, aanwezig zijn. Het hof zal derhalve onderzoeken of de uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van haar geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
8.
Het hof is op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting van oordeel dat het in het belang van de minderjarige noodzakelijk is dat de minderjarige voor de duur van een jaar onder toezicht wordt gesteld en dat de uithuisplaatsing in ieder geval wordt verlengd tot 23 mei 2014. Naar het oordeel van het hof heeft de rechtbank op de juiste gronden geoordeeld en beslist zoals deze heeft gedaan. Het hof neemt deze gronden geheel over en maakt deze tot de zijne. In hoger beroep zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel moeten leiden. Het hof heeft bij dit oordeel tevens in aanmerking genomen dat de moeder tot voor kort niet in staat is geweest voor de nodige zorg en veiligheid en voor een blijvende stabiele opvoedsituatie te zorgen, waarin voldoende duidelijkheid, structuur en aandacht voor de minderjarige is. Het hof is van oordeel dat de huidige situatie van de moeder ten goede lijkt te keren, doch het hof acht deze ontwikkelingen thans nog veel te pril en te onbestendig om te concluderen dat de ondertoezichtstelling en de uithuisplaatsing niet meer noodzakelijk zijn. Het hof neemt daarbij voorts in aanmerking dat de hulp die de moeder heeft ingeschakeld pas dit jaar op gang is gekomen, en ernstig werd belemmerd doordat zij nog geen eigen huis had. Ter zitting bij het hof is gebleken dat de moeder – naar zij stelt – een nieuwe woning heeft maar daar pas zeven dagen woont, waarbij Jeugdzorg, mede door de vakantie die de moeder heeft genoten sinds zij de sleutel van haar huis heeft gekregen op 31 maart 2014, geen mogelijkheid heeft gekregen om het huis te bezoeken. Daarnaast heeft de moeder als gevolg van een aanvaring tussen de moeder en de vader nog recent in het ziekenhuis gelegen en heeft de vader in februari 2014 nog een huisverbod met betrekking tot de woning waar de moeder verbleef opgelegd gekregen.
Jeugdzorg heeft ter zitting bij het hof gesteld dat er gewerkt zal worden aan thuisplaatsing van de minderjarige mits door de ouders aan de door Jeugdzorg gestelde voorwaarden wordt voldaan. Het hof gaat er van uit dat Jeugdzorg zijn toezegging gestand zal doen.
9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Sutorius-van Hees, Kamminga en Jansen, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 mei 2014.