ECLI:NL:GHDHA:2014:1975

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
28 mei 2014
Publicatiedatum
13 juni 2014
Zaaknummer
200.138.394/01 en 200.138.396/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • A.R. Autar
  • M. Stollenwerck
  • J. Labohm
  • C. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepasselijkheid van het huwelijksvermogensverdrag 1978 op het huwelijk tussen personen van gelijk geslacht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de echtscheiding en de verdeling van de huwelijksgemeenschap tussen twee vrouwen die met elkaar zijn gehuwd. De appellante, die de Turkse en Cypriotische nationaliteit heeft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 9 september 2013, waarin de echtscheiding werd uitgesproken. De verweerster, die de Turkse en Nederlandse nationaliteit heeft, heeft een verweerschrift ingediend en tevens incidenteel hoger beroep ingesteld. Tijdens de mondelinge behandeling op 25 april 2014 is de zaak besproken, waarbij de appellante niet is verschenen.

Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheiding nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand en dat de partijen in 2010 te [woonplaats 3] zijn gehuwd. De appellante heeft verzocht om de echtscheiding uit te spreken en om de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap. De verweerster heeft het beroep bestreden en verzocht om de appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep. Het hof heeft geoordeeld dat de appellante geen grieven heeft ingediend tegen de echtscheiding en heeft haar daarom niet-ontvankelijk verklaard in haar beroep tegen de echtscheiding.

Daarnaast heeft het hof zich gebogen over de vraag of het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van toepassing is op huwelijken tussen personen van gelijk geslacht. Het hof heeft geconcludeerd dat het Verdrag van toepassing is en dat het huwelijksvermogensregime van de partijen wordt beheerst door het Turkse recht, aangezien beide partijen Turkse nationaliteit hebben. Het hof heeft partijen bevolen om over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap overeenkomstig het Turkse recht ten overstaan van een Nederlandse notaris. De verzoeken van de appellante om partneralimentatie zijn afgewezen, omdat zij geen onderbouwing heeft gegeven voor haar behoefte aan alimentatie. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 28 mei 2014
Zaaknummer : 200.138.394/01 en 200.138.396/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-3208
Zaaknummer rechtbank : C/10/422822
[appellante],
wonende te[woonplaats 1],
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: appellante,
advocaat mr. T. Şen te Rotterdam,
tegen
[verweerster],
wonende te[woonplaats 2],
de verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: verweerster,
advocaat mr. H.M. Schwab te Rotterdam.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Appellante is op 6 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
9 september 2013 van de rechtbank Rotterdam.
Verweerster heeft op 31 januari 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep ingediend.
Appellante heeft op 18 maart 2014 een verweerschrift op het incidenteel hoger beroep en tevens zelfstandige verzoeken ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van appellante:
- op 20 januari 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 27 maart 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de verweerster:
- op 11 april 2014 een brief van 10 april 2014 met als bijlage een V-formulier van
10 april 2014 met bijlagen.
De zaak is op vrijdag 25 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting zijn verschenen:
  • de advocaat van appellante;
  • verweerster, bijgestaan door haar advocaat.
Appellante is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking. Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
Voorts staat onder meer het volgende vast:
  • partijen zijn op[datum] 2010 te [woonplaats 3] met elkaar gehuwd;
  • appellante heeft de Turkse en de Cypriotische nationaliteit;
  • verweerster heeft de Turkse en de Nederlandse nationaliteit.
Ter zitting bij het hof is gebleken dat de echtscheiding nog niet is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
Tussen partijen zijn in geschil de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de door de verweerster aan de appellante te betalen uitkering tot levensonderhoud, hierna ook: de partneralimentatie.
2.
De appellante verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende te bepalen dat:
  • de echtscheiding tussen partijen zal worden uitgesproken;
  • de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap zal plaatsvinden zoals omschreven in punt 5 van het hoger beroepschrift;
  • de verweerster als bijdrage in het levensonderhoud van de appellante maandelijks zal betalen een bedrag van € 1.500,- bij vooruitbetaling te voldoen, zulks met ingang van datum indiening van het verzoekschrift in eerste aanleg dan wel een datum die het hof juist acht.
Kosten rechtens.
3.
De verweerster bestrijdt het beroep en verzoekt het hof appellante niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en nevenverzoeken, althans het beroep en nevenverzoeken af te wijzen met veroordeling in de proceskosten vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad € 500,- en de bestreden beschikking te bekrachtigen, eventueel met verbetering van de gronden. In (het hof begrijpt) incidenteel beroep verzoekt de verweerster het hof:
  • de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verdeling van de ontbonden gemeenschap vast te stellen als omschreven in punt 23 van het verweerschrift met veroordeling van appellante tot betaling van € 14.015,- binnen twee dagen na datum beschikking,
  • de partneralimentatie op nihil te stellen (het hof begrijpt:) het verzoek om partneralimentatie af te wijzen;
  • de appellante te veroordelen tot betaling van de proceskosten.
4.
De appellante verzet zich daartegen en verzoekt het hof de verzoeken van de verweerster af te wijzen, met uitzondering van het verzoek tot echtscheiding. Voorts verzoekt de appellante het hof te bepalen dat:
  • het eerder door de appellante gedane verzoek tot verdeling als ingetrokken kan worden beschouwd;
  • de verweerster volledige inzage zal geven in haar financiële situatie, in het bijzonder in de hoogte van haar spaarsaldi bij de [naam bank] bank vanaf het moment van indiening van het verzoekschrift tot echtscheiding in eerste aanleg;
  • een verdeling zal plaatsvinden zoals het hof juist acht.
Echtscheiding
5.
De appellante verzoekt om de echtscheiding uit te spreken.
6.
De verweerster betoogt dat de appellante op geen enkele wijze aanduidt wat haar grief is tegen de echtscheiding en ook niet waartegen haar beroep zich richt.
7.
Het beroep van de appellante richt zich weliswaar tegen de door de rechtbank uitgesproken echtscheiding, echter de appellante heeft geen enkele grief ter zake van de echtscheiding opgeworpen. Daarnaast heeft haar advocaat ter zitting bij het hof verklaard dat de appellante het eens is met de echtscheiding. Het hof zal de appellante wegens gebrek aan belang in haar beroep tegen de echtscheiding niet-ontvankelijk verklaren.
Toepasselijk recht op het huwelijksvermogensregime
8.
De appellante verzoekt om de huwelijksgoederengemeenschap te verdelen zoals het hof juist acht.
9.
De verweerster stelt dat de appellante bij de rechtbank had moeten verzoeken om de verdeling. Daarnaast stelt zij dat Turks recht van toepassing is, maar dat zij ook uitdrukkelijk instemt met toepassing van Nederlands recht. Zij kan zich vinden in de door de appellante in haar beroepschrift onder punt 5 weergegeven verdeling bij helfte en betwist het bestaan van het vermogen van € 50.000,-.
10.
Het hof overweegt als volgt. Het verzoek van de appellante om tot verdeling over te gaan is een zelfstandig verzoek voor het eerst in hoger beroep gedaan. Dit is mogelijk nu het een verzoek betreft tot het treffen van een nevenvoorziening in echtscheidingszaken.
11.
De vraag die moet worden beantwoord is of het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime, ’s-Gravenhage 14 maart 1978, Trb 1988, 130 (hierna: het Verdrag) in casu van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van echtgenoten van gelijk geslacht. Het Verdrag bezigt de begrippen “de echtgenoten” en “het huwelijk”. Toen het Verdrag tot stand kwam en in werking trad, was de Wet openstelling huwelijk – in werking getreden op 1 april 2001 – nog niet van toepassing en daarmee een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht (nog) niet mogelijk. De vraag rijst of die beide voormelde begrippen mede huwelijken tussen personen van gelijk geslacht bestrijken.
Het onderscheid tussen huwelijken van personen van verschillend geslacht en van gelijk geslacht is naar Nederlands recht door de Wet openstelling huwelijk – inwerking getreden op 1 april 2001 – opgeheven. Een huwelijk tussen personen van gelijk geslacht wordt aldus op grond van artikel 1 van de Grondwet beschermd. Algemeen wordt aangenomen dat onder “het huwelijk” in het Verdrag inzake de voltrekking en de erkenning van de geldigheid van huwelijken (Huwelijksverdrag) in verbinding met de artikelen 10:27-10:34 BW mede huwelijken tussen personen van gelijk geslacht worden begrepen. Naar Nederlands recht is in dit geval derhalve sprake van een rechtsgeldig en in Nederland gesloten huwelijk en derhalve ook van echtgenoten. De onderwerpen van het verdrag en het Huwelijksverdrag hangen nauw samen – de rechtsgeldigheid van een huwelijk enerzijds en de vermogensrechtelijke gevolgen daarvan anderzijds – en naar het oordeel van het hof dienen de daarin gebezigde begrippen “huwelijk” en “echtgenoten” vanwege die consistentie naar Nederlands IPR hetzelfde te worden uitgelegd. Het ligt dan ook in de rede de echtgenoten van verschillend en gelijk geslacht ook in huwelijksvermogensrechtelijk opzicht gelijkelijk te behandelen.
12.
Nu het Verdrag naar het oordeel van het hof van toepassing is en partijen vóór hun huwelijk niet het op hun huwelijksvermogensregime toepasselijk recht hebben aangewezen, volgt uit artikel 4 lid 2 aanhef en onder 2 sub a van het Verdrag dat het huwelijksvermogensregime van de echtgenoten wordt beheerst door het Turkse recht nu zij op het tijdstip van de huwelijkssluiting de Turkse nationaliteit als gemeenschappelijke nationaliteit hadden, partijen zich na het huwelijk hebben gevestigd in nationaliteitsland Nederland, Turkije geen partij is bij het Verdrag en ook Turkije een nationaliteitsland is. Het hof zal dan ook bepalen dat het Turks recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen.
13.
Op grond van het voorgaande zal het hof partijen bevelen over te gaan tot verdeling van hun huwelijksgemeenschap overeenkomstig Turks recht ten overstaan van een Nederlandse notaris. Voor het geval partijen het niet eens zouden worden over de keuze van een notaris, wijst het hof de hierna in het dictum van deze beschikking te noemen notaris als zodanig aan.
Partneralimentatie
14.
De appellante stelt dat zij behoefte heeft aan partneralimentatie. Zij vermoedt dat de verweerster een inkomen geniet van rond de € 6.000,- bruto per maand. De appellante verdient € 1.200,- bruto per maand. Zij verwacht dat de verweerster zal bijdragen in haar levensonderhoud met een bedrag van € 1.500,- per maand.
15.
De verweerster is van mening dat iedere rechtsgrond voor partneralimentatie ontbreekt nu de lotsverbondenheid tussen partijen ontbreekt. Partijen hebben gescheiden van elkaar geleefd en waren financieel onafhankelijk van elkaar en voerden ieder hun eigen huishouding. Verder stelt de verweerster dat de appellante haar behoefte niet onderbouwt.
16.
Het hof overweegt als volgt.
17.
Op grond van artikel 1:81 Burgerlijk Wetboek is er door het huwelijk van partijen (postrelationele) lotsverbondenheid tussen hen ontstaan. Naar het oordeel van het hof heeft de appellante – gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verweerster – geen enkele onderbouwing gegeven van haar behoefte aan partneralimentatie. Het hof kan haar behoefte aan partneralimentatie dan ook niet beoordelen. Bij gebreke van enig gegeven ter zake moet het hof het er voor houden dat de appellante met haar inkomen van, zo geeft zij zelf aan, € 1.200,- bruto per maand, in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal het verzoek van appellante om partneralimentatie vast te stellen afwijzen.
Proceskosten
18.
De verweerster verzoekt de appellante te veroordelen in de in de proceskosten vermeerderd met de buitengerechtelijke kosten ad € 500,-.
19.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren en het verzoek van de verweerster om de buitengerechtelijke kosten van € 500,- ten laste van de appellante te brengen, afwijzen.
20.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
verklaart de appellante niet-ontvankelijk in haar hoger beroep voor zover dit ziet op de echtscheiding;
bepaalt dat het Turkse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen;
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun op grond van het Turks huwelijksvermogensregime gemeenschappelijk vermogen;
benoemt, indien de appellante en de verweerster zich niet binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking over de keuze van een notaris kunnen verstaan, tot notaris ten overstaan van wier de werkzaamheden van de verdeling van hun op grond van het Turks huwelijksvermogensregime gemeenschappelijk vermogen zullen geschieden mr. A.R. Autar, notaris te Rotterdam of diens waarnemer of opvolger;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stollenwerck, Labohm en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Vergeer-van Zeggeren als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
28 mei 2014.