ECLI:NL:GHDHA:2014:1987

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
3 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
200.143.225
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Labohm
  • A. van Kempen
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incident tot schorsing uitvoerbaarverklaring bij voorraad in omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 3 juni 2014 uitspraak gedaan in een incident tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van een kort geding vonnis van de rechtbank Den Haag, gedateerd 11 februari 2014. De vrouw, appellante, heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging. De vrouw stelde dat de uitvoerbaarverklaring van het vonnis de veiligheid van de minderjarige in gevaar brengt en dat er sprake is van juridische en feitelijke misslagen in de beoordeling door de voorzieningenrechter. De man, geïntimeerde, heeft verweer gevoerd en betoogd dat de voorzieningenrechter zorgvuldig heeft afgewogen en dat er geen misslagen zijn.

Uitspraak

GERECHTSHOF Den Haag

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.143.225
Zaak-rolnummer Rechtbank : C/09/457665 / KG ZA 14-9
arrest in incident van 3 juni 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen de vrouw,
advocaat: mr. F.R. Brouwer te Amsterdam,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J de Koning te Lisse.

1.Het geding

Bij exploot van 4 maart 2014 is de vrouw in hoger beroep gekomen van het vonnis d.d. 11 februari 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen de partijen gewezen.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
In de appeldagvaarding heeft de vrouw negen grieven tegen het bestreden vonnis geformuleerd. Voorts heeft zij verzocht de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis te schorsen.
Bij memorie van antwoord in het incident tot schorsing heeft de man verweer gevoerd.
De vrouw heeft haar procesdossier overgelegd en arrest in het incident gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door de vrouw wordt in het incident gevorderd: het vonnis van 11 februari 2014 van de rechtbank te Den Haag gewezen tussen partijen, althans de tenuitvoerlegging daarvan te schorsen totdat een nieuwe beslissing in deze procedure door uw gerechtshof is genomen.
3. Ter onderbouwing van haar verzoek tot schorsing wordt door de vrouw onder meer het navolgende aangevoerd:
 Door de feitelijke en juridische misslagen waarop het vonnis van de voorzieningenrechter berust wordt de veiligheid van [de minderjarige] op het spel gezet. Niet uit te sluiten valt dat omgang tussen de man en [de minderjarige] ernstig nadeel oplevert voor haar ontwikkeling. De voorzieningenrechter heeft het rapport onjuist geïnterpreteerd. De vrouw acht de redenatie van de voorzieningenrechter ten aanzien van een mogelijk loyaliteitsconflict onbegrijpelijk. Er is sprake van een serieus veiligheidsrisico voor [de minderjarige]. Er kan onherstelbare schade ontstaan bij [de minderjarige], voor zover dat al niet is gebeurd.
4. Door de man is verweer gevoerd. Door de man is gesteld dat er geen sprake is van een juridische of feitelijke misslag. Volgens de man heeft de voorzieningenrechter op een zeer zorgvuldige wijze de belangen van [de minderjarige] afgewogen.
5. Het hof overweegt als volgt. Een partij die een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis heeft verkregen is aldus in beginsel bevoegd deze te executeren, ook indien tegen het vonnis hoger beroep is ingesteld. Bij de beoordeling van de vraag of, in afwijking van voornoemd uitgangspunt, de tenuitvoerlegging van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis dient te worden geschorst, dienen de navolgende maatstaven te worden aangelegd:
( i) de verzoeker moet belang hebben bij de door hem verlangde schorsing van de tenuitvoerlegging;
(ii) bij de in het licht van de omstandigheden van het geval te verrichten afweging van de belangen van partijen moet worden nagegaan of het belang van degene die schorsing verzoekt bij behoud van de bestaande toestand totdat op het rechtsmiddel is beslist, zwaarder weegt dan het belang van de andere partij om de door hem verkregen veroordeling direct ten uitvoer te leggen, en
(iii) bij deze belangenafweging dient de kans van slagen van het aangewende rechtsmiddel in de regel buiten beschouwing te blijven.
6. Bij de beoordeling van een verzoek tot schorsing als hier bedoeld geldt ook, dat in beginsel moet worden uitgegaan van de beslissing van de vorige rechter en de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen omtrent de uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Dit kan anders zijn indien het bestreden vonnis, waarvan de vrouw beroep heeft ingesteld, klaarblijkelijk berust op een juridische of feitelijke misslag dan wel indien na de bestreden beslissing feiten of omstandigheden zijn voorgevallen of aan het licht gekomen, die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
7. Het belang van de man bij tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis ligt besloten in het feit dat daarmee voldaan wordt aan zijn recht op en verplichting tot omgang met [de minderjarige]. Het belang van de vrouw is daarin gelegen dat aan haar zijde, en zo stelt zij aan de zijde van [de minderjarige], omgang ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke en/of lichamelijke ontwikkeling van [de minderjarige].
8. In de visie van de vrouw berust het vonnis van de voorzieningenrechter op meerdere feitelijke en juridische misslagen. Op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden heeft het hof niet kunnen vaststellen dat het vonnis van de voorzieningenrechter is gebaseerd op feitelijke en/of juridische misslagen. De vrouw heeft niet concreet aangegeven wat de juridische misslag is. Van haar had mogen worden verlangd om dit concreet aan te geven, te meer daar er op basis van de wet een recht en een plicht tot omgang is. In dat verband heeft de vrouw ook onvoldoende onderbouwd op grond waarvan haar belang en in verbinding daarmee het belang van [de minderjarige] bij niet doorgang van de door de rechter bepaalde omgang zwaarder weegt dan het belang van de man bij omgang. Voor wat betreft de feitelijke misslagen komt dit er op neer dat de vrouw het niet eens is met de interpretatie die de voorzieningenrechter aan de feiten heeft gegeven. Het behoort tot de taak van de rechter om de feiten te beoordelen en daaraan een juridisch gevolg te verbinden. Van een misslag is het hof niet gebleken. Naar het oordeel van het hof dient de incidentele vordering van de vrouw te worden afgewezen.
Proceskosten
9. Gezien het feit dat er sprake is van een ex-relationele verhouding zal het hof de proceskosten compenseren.

3.Beslissing

Het hof:
wijst de incidentele vordering van de vrouw tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van het vonnis van 11 februari 2014 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag tussen partijen gewezen af;
compenseert de proceskosten in die zin dat ieder der partijen zijn eigen kosten van dit incident draagt;
verwijst de zaak naar
de rol van 1 juli 2014voor
memorie van antwoordaan de zijde van de man.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, van Kempen en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 3 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.