ECLI:NL:GHDHA:2014:1990

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2014
Publicatiedatum
16 juni 2014
Zaaknummer
200.127.690/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Labohm
  • A. Mink
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van de nalatenschap en rekening en verantwoording door erfgenamen

In deze zaak gaat het om de verdeling van de nalatenschap van erflaatster, die in 2007 is overleden. Appellante, [dochter een], heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag, waarin haar vorderingen tot rekening en verantwoording door haar broer, [de zoon], zijn afgewezen. Het hof heeft vastgesteld dat er geen juridische grondslag is voor de vordering tot rekening en verantwoording, omdat [de zoon] niet kan worden aangemerkt als beheerder van het vermogen van erflaatster. Het hof heeft geoordeeld dat er onvoldoende bewijs is dat [de zoon] rechtshandelingen heeft verricht die een verplichting tot verantwoording met zich meebrachten. De vorderingen van [dochter een] om [de zoon] te veroordelen tot het afleggen van rekening en verantwoording zijn dan ook afgewezen.

Daarnaast heeft het hof de vorderingen van [dochter een] met betrekking tot de nalatenschap beoordeeld. Het hof heeft vastgesteld dat er een vordering van € 11.117,62 op [de zoon] bestaat uit hoofde van een geldlening. De vorderingen van [dochter een] om te verklaren dat er geen vordering van de nalatenschap op [dochter drie] bestaat, zijn eveneens afgewezen. Het hof heeft de verdeling van de nalatenschap bevolen en mr. J.R.E. Kielstra benoemd als notaris voor de afwikkeling. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het hof heeft het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigd en opnieuw rechtdoende de vorderingen van [dochter een] afgewezen, behalve de vordering tot verklaring van de geldlening.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Zaaknummer : 200.127.690/01
Zaak- rolnummer rechtbank : C/09/418686/HA ZA 12-565

arrest van 10 juni 2014

inzake
[dochter een],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [dochter een],
advocaat: mr. F. van Schaik te Berkel en Rodenrijs, gemeente Lansingerland,
tegen
de geïntimeerden:
1.
[de zoon],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [de zoon],
2.
[dochter twee],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: [dochter twee],
advocaat: mr. W.H. Benard te Rotterdam,
3.
[dochter drie],
hierna te noemen: [dochter drie],
wonende te[woonplaats],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de geïntimeerden.

Het geding

Bij exploot van 23 mei 2013 is [dochter een] in hoger beroep gekomen van het vonnis door de rechtbank Den Haag op 20 maart 2013 tussen [dochter een] als eiseres en de geïntimeerden als gedaagden gewezen, hierna: het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij memorie van grieven heeft [dochter een] negen grieven aangevoerd.
Tegen[de zoon] en [dochter drie] is verstek verleend.
Bij memorie van antwoord heeft [dochter twee] de grieven bestreden.
[dochter een] en [dochter twee] hebben hun procesdossiers aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht, gaat het hof uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten.
2.
[dochter een] vordert dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen, en opnieuw rechtdoende, na wijziging en vermindering van eis, bij arrest, voor zover het niet de gevraagde verklaringen voor recht betreft uitvoerbaar bij voorraad:
[de zoon] te veroordelen binnen één maand na betekening van het in dezen te wijzen vonnis (het hof begrijpt: arrest) rekening en verantwoording af te leggen over het door hem gevoerde beheer over het vermogen van [naam moeder] (hierna: erflaatster), vanaf het overlijden van de vader van partijen op [in] 1996 tot aan het overlijden van erflaatster, zulks op straffe van een dwangsom van € 2.500,- per dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 500.000,-, alsmede [de zoon] te veroordelen een eventueel positief saldo van deze rekening en verantwoording af te dragen aan de na te melden boedelnotaris;
te verklaren voor recht dat tot de onverdeelde boedel van erflaatster een vordering ter zake van geldlening ad € 11.117,62 op [de zoon] behoort, alsmede een vordering ten bedrage van € 1.983,27 ter zake van de servicekosten [adres], vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van overlijden van erflaatster;
[de zoon] te veroordelen het saldo van de rekening en verantwoording af te dragen aan de gezamenlijke erfgenamen van erflaatster, althans in te brengen in de verdeling, vermeerderd met de wettelijk rente hierover vanaf de dag van het overlijden van erflaatster;
te verklaren voor recht dat tot de onverdeelde boedel van erflaatster een vordering ter zake van onrechtmatig opgenomen gelden ad € 6.420,- op [dochter twee] behoort, alsmede een vordering ten bedrage van € 1.983,27 ter zake van de servicekosten [adres] vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van het overlijden van erflaatster;
te verklaren voor recht dat er geen vordering van de boedel bestaat op [dochter drie];
[dochter twee] en [dochter drie] te veroordelen de uitspraak van de rechtbank (het hof begrijpt: het hof) te gehengen en te gedogen, zodat het saldo van die rekening en verantwoording tussen alle erfgenamen rechtens vast komt te staan;
met vermeerdering van eis: de geïntimeerden te veroordelen met [dochter een] over te gaan tot boedelverdeling van de nalatenschap van erflaatster, met inachtneming van de in deze procedure te nemen beslissingen;
een boedelnotaris te benoemen tot afwikkeling van de nalatenschap van erflaatster;
[de zoon] te veroordelen de sieraden van erflaatster af te geven aan de boedelnotaris dit ter inbreng in de verdeling, zulks op straffe van een dwangsom van € 250,- per dag dat hij in gebreke blijft aan deze veroordeling te voldoen, zulks met een maximum van € 50,000,-.
Met veroordeling van de geïntimeerden in de kosten van deze procedure in beide instanties en vermeerderd met de wettelijke rente over deze proceskosten vanaf 10 dagen na vonnisdatum (het hof begrijpt: de datum van het arrest) alsmede met de nakosten volgens het liquidatietarief, indien en voor zover (het hof leest:) geïntimeerden de proceskosten niet uiterlijk binnen 10 dagen na het in dezen te wijzen vonnis zullen hebben betaald.
3.
[dochter twee] concludeert dat het hof bij vonnis (het hof begrijpt: arrest), voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [dochter een] in haar vorderingen niet-ontvankelijk zal verklaren, althans haar die zal ontzeggen, met veroordeling van [dochter een] in de kosten van de procedure.

Het geschil

4.
In geschil is of [de zoon] aan de gezamenlijke erfgenamen rekening en verantwoording dient af te leggen over het verloop van het vermogen van erflaatster, zijnde de moeder van partijen, in de periode vanaf het overlijden van de vader van partijen [in] 1996 tot aan het overlijden van erflaatster op [in] 2007. Voorts is in geschil of [de zoon], [dochter twee] en [dochter drie] nog bedragen aan de gemeenschap van de nalatenschap verschuldigd zijn.

Rekening en verantwoording

5.
[dochter een] is van mening dat [de zoon] aan de gezamenlijke erfgenamen rekening en verantwoording dient af te leggen, het hof begrijpt: in hun hoedanigheid van rechtsopvolgers onder algemene titel van erflaatster. Zij baseert deze verplichting ofwel op een overeenkomst van opdracht tussen erflaatster en [de zoon] op basis waarvan hij het volledige financiële beheer voor haar voerde, ofwel op zaakwaarneming door [de zoon]. Volgens [dochter een] heeft [de zoon] ten aanzien van het vermogen van erflaatster onder meer de volgende rechtshandelingen verricht:
  • hij heeft betalingen verricht en gelden opgenomen, waaruit blijkt dat hij de facto gemachtigd was tot de bankrekeningen van erflaatster;
  • hij heeft een personenauto cabriolet Peugeot 307 CC gekocht;
  • hij heeft effectentransacties verricht, waarvan niet aannemelijk is dat erflaatster deze, gelet op haar leeftijd, zelfstandig heeft gedaan;
  • hij heeft aangiften Inkomstenbelasting gedaan.
Voorts is volgens [dochter een] sprake geweest van misbruik van omstandigheden en onrechtmatige heimelijke onttrekkingen door [de zoon]. Zij biedt hiervan bewijs aan.
6.
[de zoon] heeft in eerste aanleg gemotiveerd verweer gevoerd. Hij heeft onder meer het volgende naar voren gebracht:
  • hij heeft erflaatster slechts van adviezen voorzien en op haar verzoek zijn accountant enkele aangiften inkomstenbelasting voor haar laten verzorgen;
  • hij is nooit in het bezit geweest van de financiële administratie van erflaatster; hij fungeerde als doorgever van (kopieën) van stukken tussen de accountant en erflaatster;
  • de brief van 1 maart 2005 is een eenzijdig opgesteld schrijven dat niet is bevestigd door erflaatster;
  • er was geen sprake van volmachten. Erflaatster voerde zelf het vermogensrechtelijk beleid en beheer. Betalingsopdrachten werden altijd door erflaatster ondertekend en ook door haar verzonden;
  • [dochter een] heeft geen belang bij haar vordering nu er reeds een deskundigenrapport ten aanzien van het vermogensverloop is opgesteld. Meer financiële informatie is er niet.
7.
Het hof stelt voorop dat van een verplichting tot het doen van rekening en verantwoording van de ene partij jegens de andere partij sprake kan zijn indien tussen partijen een rechtsverhouding bestaat, of heeft bestaan, krachtens welke de een jegens de ander is verplicht zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijke beleid te rechtvaardigen, waarbij geldt dat een rechtsverhouding die een dergelijke verantwoordingsplicht impliceert, kan voortvloeien uit de wet of uit een contractuele relatie alsmede uit hetgeen onder bepaalde omstandigheden volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Op een partij kan derhalve in beginsel geen verplichting tot het doen van rekening en verantwoording rusten indien zij niet belast is met vermogensrechtelijk beleid of beheer.
8.
Het hof is van oordeel dat [dochter een] in het licht van het gemotiveerde verweer van [de zoon] geen dan wel onvoldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld die kunnen leiden tot de conclusie dat er tussen [de zoon] en erflaatster sprake was van enige rechtsverhouding die tot een plicht tot het afleggen van rekening en verantwoording leidt, vóór haar overlijden aan erflaatster en nadien aan haar gezamenlijke erfgenamen. Niet gebleken is dat [de zoon] rechtshandelingen voor erflaatster heeft verricht. Uit het deskundigenrapport waarnaar [dochter een] verwijst, is niet op te maken wie de opdracht heeft gegeven tot de diverse overboekingen, effectentransacties en betalingen. Ook is niet vast te stellen aan wie de Peugeot 307 CC destijds is geleverd. De brief van 1 maart 2005 waarin [de zoon] aan [dochter een] schrijft: ‘
(...)ik heb vanaf die periode de totale financiële belangen behartigd van moeder, omdat zij hierom vroeg’lijkt weliswaar te wijzen op vermogensrechtelijke beheer, maar [de zoon] heeft in zijn conclusie van antwoord naar het oordeel van het hof genoegzaam toegelicht dat deze brief destijds in een emotionele gemoedstoestand is geschreven en dat geen sprake was van daadwerkelijk beheer maar dat [de zoon] bij gelegenheid en op haar verzoek door erflaatster te betalen aanslagen of rekeningen heeft gecontroleerd en voorts erflaatster voor bepaalde financiële kwesties heeft doorverwezen naar zijn accountant dan wel een bankrelatie.
9.
Nu [de zoon] gelet op het vorenstaande niet gehouden is tot het afleggen van de gevorderde rekening en verantwoording, komt het hof niet toe aan de overige stellingen van [dochter een] ter zake en evenmin aan het door haar gedane bewijsaanbod. De vorderingen van [dochter een] verband houdende met het afleggen van rekening en verantwoording door [de zoon] (rechtsoverweging 2 onder I, III en VI) zullen worden afgewezen.

Vorderingen van de nalatenschap

10.
Volgens [dochter een] behoren tot de nalatenschap de volgende vorderingen:
  • een bedrag van € 11.117,62 ter zake van een geldlening aan [de zoon];
  • een bedrag van € 1.983,27 ter zake van de servicekosten [adres] te betalen door [de zoon];
  • een bedrag van € 6.420,- wegens onrechtmatig opgenomen gelden te betalen door [dochter twee];
  • een bedrag van € 1.983,27 ter zake van de servicekosten [adres] te betalen door [dochter twee].
[dochter een] is voorts van mening dat de boedel geen vordering op [dochter drie] heeft ter zake het bedrag van € 20.000,- dat de erflaatster tijdens haar leven aan [dochter drie] heeft doen toekomen. Volgens [dochter een] is dit bedrag door erflaatster aan [dochter drie] geschonken.
11.
[de zoon] en [dochter twee] stellen zich op het standpunt dat voormeld bedrag van € 20.000,- wel degelijk een lening van de erflaatster aan [dochter drie] betreft en geen schenking.
12.
Het hof stelt voorop dat de rechtbank [dochter een] terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in haar vorderingen tegen haar mededeelgenoten in de nog onverdeelde nalatenschap van erflaatster. Immers, het gaat hier om de gestelde vorderingen van de gemeenschap van de nalatenschap op de diverse deelgenoten die eerst in het kader van de verdeling aan de orde kunnen komen. Een verdeling is in eerste aanleg niet gevorderd. Nu [dochter een] in hoger beroep haar eis heeft gewijzigd in die zin dat zij thans - zo begrijpt het hof uit de toelichting op grief IV - verdeling, althans een bevel tot verdeling ten overstaan van een door het hof te benoemen notaris vordert, kunnen voormelde vorderingen in hoger beroep wel worden beoordeeld. Geen der geïntimeerden heeft bezwaar gemaakt tegen deze wijziging van eis.
Bedrag van € 11.117,62
13.
Het hof overweegt voorts als volgt. [de zoon] heeft volgens het proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 1 februari 2013, verklaard dat de lening van € 11.117,62 verband hield met de aankoop van een oldtimer. Deze lening wordt ook vermeld in de conceptakte van boedelverdeling, vaststelling overbedelingsuitkering en schuldigerkenning in 1998 opgemaakt naar aanleiding van het (voor)overlijden van de echtgenoot van erflaatster. Bij conclusie van antwoord heeft [de zoon] gesteld dat de ouders van partijen in 1994 onder andere deze lening gedeeltelijk hebben kwijtgescholden. Dit strookt niet met het gegeven dat de volledige lening in 1998 nog in de voormelde conceptakte is opgenomen en als zodanig ook niet door [de zoon] wordt betwist. [de zoon] heeft niet aangetoond dat nadien (een deel van) de lening is kwijtgescholden. Gelet hierop moet het ervoor gehouden worden dat tot de nalatenschap van erflaatster nog steeds behoort een vordering ten bedrage van € 11.117,62 op [de zoon] wegens te leen ontvangen gelden.
14.
[de zoon] wenst (meer) subsidiair verrekening van voormeld bedrag met de kosten die hij stelt te hebben gemaakt ter zake de grafrechten en het aanpassen van de grafsteen van erflaatster en biedt daarvan bewijs aan voor zover [dochter een] deze kosten betwist. Het hof gaat aan dit bewijsaanbod voorbij nu [de zoon] ter gelegenheid van de nadien gehouden comparitie van partijen nader heeft verklaard dat [dochter twee] de gelden ten behoeve van de kosten van de begrafenis en de grafsteen heeft gepind van de bankrekening van erflaatster en dat hij deze kosten (minus de door Dela uitgekeerde gelden) werkelijk heeft voldaan. De van de rekening van erflaatster opgenomen bedragen zijn derhalve - mede gelet op de brief van [de zoon] van 26 april 2012 waarin hij ter verklaring van kasopnames van de rekening van erflaatster vermeldt dat de begrafeniskosten en de factuur van de begrafenisondernemer per kas zijn voldaan - naar het oordeel van het hof aangewend om de kosten van de begrafenis, waaronder het hof ook de grafrechten verstaat, en de grafsteen te voldoen. Gelet hierop zijn deze kosten niet door [de zoon] gedragen en bestaat er reeds daarom geen grond voor de door hem voorgestane verrekening.
15.
Het hof zal derhalve conform de vordering van [dochter een] voor recht verklaren dat tot de nalatenschap van erflaatster behoort een vordering ter zake van geldlening ad 11.117,62 op [de zoon]. Niet gebleken is dat het hierbij om een rentedragende geldlening gaat. Voor de gevorderde vergoeding van de wettelijke rente vanaf de dag van overlijden van erflaatster is in dezen geen plaats omdat nog geen verdeling heeft plaatsgevonden en de erfdelen nog niet opeisbaar zijn. Na verdeling is daarvoor eerst ingebrekestelling vereist. Deze vordering zal derhalve worden afgewezen.
Servicekosten [adres]
16.
Volgens de onweersproken stelling van [dochter een] is het appartement aan het [adres], waar erflaatster en haar echtgenoot (de vader van partijen) samen woonden, reeds vóór het overlijden van de vader van partijen onder voorbehoud van het recht van gebruik en bewoning overgedragen aan partijen gezamenlijk. Erflaatster is dit appartement na het overlijden van haar echtgenoot blijven bewonen en betaalde maandelijks een bedrag aan servicekosten. Op 1 augustus 2004 is erflaatster naar Den Haag verhuisd. De servicekosten voor het voormelde appartement dienden echter te worden doorbetaald.
17.
[dochter een] en [dochter drie] hebben tijdens het leven van erflaatster ieder een bedrag van € 1.983,27 ter zake van de servicekosten naar de rekening van erflaatster overgemaakt.[de zoon] en [dochter twee] hebben dit niet gedaan en betwisten dat zij alsnog ieder een bedrag van € 1.983,27 aan de nalatenschap moeten vergoeden, zoals [dochter een] vordert.
18.
Het hof overweegt als volgt. Volgens de hoofdregel van artikel 3:226 BW zijn de regels met betrekking tot het recht van vruchtgebruik van overeenkomstige toepassing op het recht van gebruik en bewoning. Artikel 3:220 BW bepaalt onder meer dat de vruchtgebruiker de gewone lasten en herstellingen van het onder het vruchtgebruik vallende goed draagt en verricht. Naar het oordeel van het hof vallen de servicekosten onder de hiervoor vermelde gewone lasten en komen deze derhalve voor rekening van erflaatster. Ook bij het feitelijk staken van het gebruik of de bewoning blijft het recht bestaan met handhaving van de verplichtingen van de vruchtgebruiker. Gesteld noch gebleken is dat in het onderhavige geval het metterwoon verlaten van het appartement door de erflaatster destijds als ontbindende voorwaarde in de akte van levering is opgenomen of dat de verplichting van erflaatster tot voldoening van de servicekosten op andere wijze is geëindigd.
19.
Het vorenstaande brengt met zich dat er geen rechtsgrond is waarop [de zoon] en [dochter twee] het voormelde bedrag aan servicekosten aan de nalatenschap moeten voldoen. De desbetreffende vorderingen (onder II en IV in het petitum vermeld) zullen dan ook worden afgewezen.
Opgenomen gelden
20.
Mede gelet op hetgeen onder rechtsoverweging 14 is overwogen, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de kort na het overlijden van erflaatster door [dochter twee] gepinde bedragen met een totaal beloop van € 6.420,- zijn besteed aan de bekostiging van de lijkbezorging van erflaatster. [dochter twee] heeft ook steeds overeenkomstig verklaard. De gestelde kosten zijn gestaafd met facturen. Nu met deze bedragen schulden van de nalatenschap zijn voldaan, is er geen sprake van een vordering van de nalatenschap op [dochter twee]. De vordering van [dochter een] ter zake zal derhalve worden afgewezen.
Bedrag van € 20.000,-
21.
Tussen partijen staat vast dat [dochter drie] een bedrag van € 20.000,- van erflaatster heeft ontvangen. Partijen verschillen echter van mening over de kwestie of dit bedrag een lening dan wel een schenking aan [dochter drie] betreft. [dochter drie] heeft in de door[dochter een] in 2009 geëntameerde verzoekschriftprocedure inzake de benoeming van een deskundige als verweer gevoerd dat sprake was van een schenking en niet van een lening. De stukken geven hieromtrent geen verder uitsluitsel. In eerste aanleg is slechts overgelegd een kopie van een kalenderblad waarop erflaatster bij de datum 14 mei (het jaartal is niet te zien) heeft aangetekend:
”Naar [dochter drie] 20.000 opgenomen bij Rabobank duurt+10 dagen voordat het overgemaakt wordt”. In de onderhavige dagvaardingsprocedure is [dochter drie] zowel in eerste aanleg als in hoger beroep niet verschenen.
22.
Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden kan het hof de rechtsgrond die aan de betaling van het bedrag van € 20.000,- ten grondslag ligt en de eventuele consequenties daarvan voor de omvang van de nalatenschap van erflaatster niet vaststellen. De vordering van [dochter een] strekkende tot een verklaring voor recht dat er geen vordering van de nalatenschap bestaat op [dochter drie] zal derhalve worden afgewezen. Het hof overweegt hierbij dat deze beslissing niet inhoudt dat de nalatenschap een vordering op [dochter drie] heeft. Of daarvan sprake is, zal in de hierna te bevelen verdeling ten overstaan van een notaris aan de orde moeten komen.
Overige
23.
[dochter een] stelt - zo begrijpt het hof uit grief VI - dat de in 2005 of 2006 gedane stortingen vanaf de bankrekening van erflaatster ten behoeve van [de zoon] met een totaal beloop van € 10.989,- en de storting aan zijn voormalig bedrijf van € 4.333,69 zijn aan te merken als leningen. Echter, zij verbindt hieraan geen concrete gevolgen, zodat het hof aan haar stelling voorbij gaat.

Sieraden

24.
[dochter een] vordert afgifte door [de zoon] van de sieraden van erflaatster aan een door het hof te benoemen notaris op straffe van een dwangsom. [de zoon] heeft ter comparitie in eerste aanleg verklaard dat de sieraden die hij kort na het overlijden van erflaatster bij haar heeft aangetroffen, zijn opgeborgen in twee kisten, waarvan er één bij hem staat en de ander bij [dochter twee]. [de zoon] heeft voorts nimmer betwist dat deze sieraden tot de nalatenschap van erflaatster behoren en in de verdeling moeten worden betrokken. In zijn conclusie van antwoord heeft [de zoon] gesteld steeds bereid te zijn geweest de sieraden in bewaring te geven. Het hof gaat er dan ook vanuit dat [de zoon] zijn medewerking zal verlenen aan de verdeling van de sieraden, op welke wijze dan ook, voor de hierna te benoemen notaris. Gelet hierop ziet het hof geen grond voor de door [dochter een] gevorderde afgifte van de sieraden op straffe van een dwangsom. Deze vordering zal worden afgewezen.
25.
Het hof begrijpt voorts uit de toelichting op grief IX dat [dochter een] kennelijk van mening is dat [de zoon] onrechtmatig sieraden heeft onttrokken aan de boedel, mogelijk door deze te verkopen. Nog daargelaten dat [dochter een] aan deze stellingen geen consequenties verbindt, geeft zij evenmin aan welke sieraden er tijdens het leven van erflaatster aanwezig waren en welke sieraden aan de boedel zouden zijn onttrokken. Het hof is van oordeel dat [dochter een] in dezen niet heeft voldaan aan haar stelplicht, zodat het hof tevens voorbij gaat aan het ter zake gedane bewijsaanbod.

Verdeling

26.
Nu de in eerste aanleg dan wel in hoger beroep verschenen partijen allen hebben verklaard in beginsel geen bezwaar te hebben tegen verdeling ten overstaan van een notaris en er in de procedure geen toereikende gegevens omtrent de omvang van de nalatenschap zijn overgelegd, zal het hof de wijze van verdeling van de nalatenschap van erflaatster gelasten zoals hierna bepaald.

Algemeen bewijsaanbod

27.
Het door [de zoon] bij conclusie van antwoord gedaan algemeen bewijsaanbod zal het hof als onvoldoende concreet en specifiek passeren.

Proceskosten

28.
Gelet op het familierechtelijke karakter van deze procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep tussen partijen compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt. Het hof ziet om diezelfde reden geen aanleiding de geïntimeerden te veroordelen in de kosten van de procedure in eerste aanleg. De vordering van [dochter een] strekkende tot veroordeling van de geïntimeerden in zowel de kosten van het geding in eerste aanleg als van het geding in hoger beroep zal derhalve worden afgewezen. De vordering van [dochter twee] om [dochter een] te veroordelen in de kosten van deze procedure zal eveneens worden afgewezen.
29.
Om proceseconomische redenen zal het hof het bestreden vonnis in zijn geheel vernietigen.
30.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

Beslissing

Het hof
vernietigt het bestreden vonnis en opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen verband houdende met het afleggen van rekening en verantwoording door [de zoon] (zoals vermeld onder rechtsoverweging 2 onder I, III en VI) af;
verklaart voor recht dat tot de onverdeelde nalatenschap van erflaatster, wijlen [naam moeder] weduwe van [naam vader], overleden op [in] 2007, behoort een vordering op [de zoon] uit hoofde van geldlening ad € 11.117,62;
wijst af de vorderingen voor recht te verklaren dat tot de onverdeelde nalatenschap van erflaatster behoren:
  • vorderingen op [de zoon] en [dochter twee] wegens nog te betalen servicekosten ter zake het appartement [adres] ad € 1.983,27 per persoon;
  • een vordering op [dochter twee] wegens opgenomen gelden met een totaal beloop van € 6.420,-,
vermeerderd met de wettelijke rente hierover vanaf de dag van het overlijden van erflaatster;
wijst af de vordering te verklaren voor recht dat er geen vordering van de nalatenschap bestaat op [dochter drie];
wijst af de vordering strekkende tot veroordeling van [de zoon] de sieraden van erflaatster af te geven aan de notaris ter inbreng in de nalatenschap, zulks op straffe van een dwangsom;
beveelt de verdeling van de nalatenschap van erflaatster met benoeming van:
mr. J.R.E. Kielstra (Van Buttingha Wichers notarissen),
notaris te Den Haag,
Lange Voorhout 24, 2514 EE Den Haag,
telefoon 070 - 3566800,
dan wel diens ambtsopvolger of plaatsvervanger ten overstaan van wie de verdeling met inachtneming van het vorenstaande zal geschieden;
bepaalt dat ieder van partijen voor genoemde notaris te dien einde moet verschijnen op de door deze te bepalen dag, uur en plaats en verklaart dit bevel tot verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Labohm, Mink en Stollenwerck, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 10 juni 2014 in aanwezigheid van de griffier.