BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige, hierna ook kinderalimentatie, en de proceskosten.
2. De vader verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en in plaats daarvan de beschikking van 14 april 2008 op grond van 1:401 lid 4 of op grond van lid 1 BW aldus te wijzigen dat de bijdrage in de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige vanaf 8 mei 2008, 1 april 2010, 21 juni 2010, 18 februari 2011 dan wel met ingang van een andere door het hof te bepalen datum wordt vastgesteld op nihil, dan wel op een ander lager bedrag.
3. De moeder verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vorderingen van de vader af te wijzen en hem te veroordelen in de kosten van deze procedure.
4. De vader stelt dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheden waarin hij verkeert. De vader betwist uitdrukkelijk dat hij in Polen de beschikking heeft over grond, huizen en een uitgebreid wagenpark. Bovendien ligt het gemiddelde en het minimum inkomen in Polen aanzienlijk lager dan in Nederland. Voorts voert de vader aan dat hij, blijkens zijn aangifte Inkomstenbelasting, in 2008 en 2009 inkomsten heeft gegenereerd van Zloty 1.480,-, wat op het niveau van het Poolse minimumloon is, maar dat de Poolse autoriteiten daarna hebben verklaard dat de vader niet in aanmerking kwam voor een werkloosheidsuitkering. De vader heeft daarna arbeid verricht als chauffeur voor een schadeherstelbedrijf, waarvoor hij contant betaald kreeg. De vader stelt dat het thans door de Nederlandse rechter vastgestelde bedrag met het salarisniveau in Polen niet is op te brengen voor iemand met de opleiding en werkervaring van de vader. Ter terechtzitting heeft de vader aangeboden € 50,- per maand aan de moeder te betalen als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige.
Tot slot voert de vader aan dat hij een inkomen heeft op niveau van het Poolse minimumloon en geen beroep kan doen op bijzondere bijstand, zodat hij meent dat het door hem verschuldigde griffierecht gelet op onder meer artikel 6 EVRM op een lager bedrag dient te worden bepaald.
5. De moeder verweert zich daartegen als volgt. De vader heeft zowel in eerste aanleg als in hoger beroep geen enkel bewijs overgelegd waaruit zijn inkomen of draagkracht blijkt. De vader heeft in hoger beroep wel een overzicht van zijn inkomsten overgelegd, maar daaraan kan geen waarde gehecht worden, nu de vader deze lijstjes zelf heeft samengesteld. Enige recente belastingaanslag waaruit zijn verdiensten in Polen blijken, legt de vader niet over. De moeder stelt voorts dat de vader in Nederland een goed betaalde baan had, die hij vrijwillig heeft opgezegd, waarna hij naar Polen is verhuisd. Sindsdien betaalt de vader geen kinderalimentatie meer en kijkt hij ook verder niet naar de minderjarige om. Voorts stelt de moeder dat de vader wel degelijk bezittingen heeft in Polen, die hij op grond van de echtscheidingsbeschikking geheel of gedeeltelijk op naam van de moeder dient te zetten, hetgeen hij tot op heden heeft verzuimd. De vader is in Polen een procedure begonnen teneinde het gezamenlijk bezit niet te hoeven delen.
Tot slot stelt de moeder dat zij met haar beperkte inkomen eveneens griffierechten moet voldoen en dat zij kosten dient te maken voor de procedures die de vader in Polen is gestart.
6. Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk geworden dat de vader onvoldoende draagkracht heeft om de bij beschikking van 14 april 2008 vastgestelde kinderalimentatie te voldoen. Het hof overweegt daartoe dat de vader tot voorkort geregistreerd stond als werkloze, maar geen recht op enige uitkering had. Het hof is van oordeel dat de vader hiermee voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij niet over enige draagkracht beschikte. Voorts neemt het hof in aanmerking dat de vader heeft aangetoond dat hij in 2013 een opleidingstraject heeft gevolgd om een eigen onderneming te kunnen starten, om op die wijze zijn draagkracht te vergroten. De onderneming van de vader is in februari 2014 ingeschreven in het Centraal Register en Informatie over Economische Activiteiten van de Republiek Polen en thans is nog onduidelijk welk inkomen de vader door het drijven van deze onderneming zal (kunnen) genereren, en derhalve of hij hierdoor draakgracht zal verkrijgen en zo ja, hoe groot deze draagkracht zal zijn. Nu de vader ter terechtzitting heeft aangeboden een kinderalimentatie van € 50,- per maand te voldoen, zal het hof de kinderalimentatie op dat bedrag bepalen.
7. Ten aanzien van de stelling van de moeder dat de vader verwijtbaar werkloos is en dat zijn inkomstenvermindering daarom buiten beschouwing gelaten dient te worden, overweegt het hof als volgt. Volgens vaste rechtspraak geldt dat indien de onderhoudsplichtige zelf een vermindering van zijn inkomen heeft teweeggebracht, die vermindering onder omstandigheden buiten beschouwing moet worden gelaten bij het bepalen van zijn draagkracht.
Dat is in de eerste plaats het geval als de onderhoudsplichtige redelijkerwijs in staat moet worden geacht opnieuw het oorspronkelijke inkomen te verwerven en de onderhoudsgerechtigde dit ook van hem kan vergen. Dat kan onder omstandigheden ook het geval zijn als de onderhoudsplichtige daartoe geheel of ten dele niet in staat is. Bij de beantwoording van de vraag of een door de onderhoudsplichtige zelf teweeggebrachte, maar niet voor herstel vatbare inkomensvermindering in aanmerking moet worden genomen, zal in het bijzonder moeten worden bezien of de onderhoudsplichtige zich uit hoofde van zijn verhouding tot de onderhoudsgerechtigde met het oog op diens belangen had behoren te onthouden van de gedragingen die tot de inkomensvermindering hebben geleid. Bij een bevestigende beantwoording van deze vraag kan die inkomensvermindering ten dele of zelfs in het geheel buiten beschouwing worden gelaten (vgl. onder meer HR 23 januari 1998, LJN ZC2556, NJ 1998/707, en HR 5 december 2008, LJN BF8928, NJ 2009/2, en HR 5 april 2013, LJN BY8279).
8. Zoals onder 6 overwogen is het hof van oordeel dat de vader voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij zijn inkomensverlies (vooralsnog) niet heeft kunnen herstellen en dat het inkomensverlies (in ieder geval op korte termijn) niet (volledig) voor herstel vatbaar is. De vader heeft voorts onweersproken gesteld dat partijen kort voor het uiteengaan een appartement in Polen hebben aangeschaft. De vader heeft gesteld dat partijen voornemens waren naar Polen te verhuizen, dat zij daar beiden een bedrijfje wilden beginnen en dat zij hun leven daar wilden voortzetten. De vader stelt dat die gezamenlijke toekomstplannen voor hem de reden zijn geweest zijn baan in Nederland op te zeggen. Door gebeurtenissen daaropvolgend heeft de vader zich genoodzaakt gezien de echtscheidingsprocedure in gang te zetten, maar op dat moment waren de voorbereidingen voor de verhuizing naar Polen al zo ver gevorderd – onder meer door de verkoop van de echtelijke woning – dat de echtscheiding voor de vader geen aanleiding is geweest de verhuisplannen terug te draaien. De moeder heeft ter terechtzitting aanvankelijk verklaard dat zij met de vader naar Polen is gereisd, alwaar hij een eigen bedrijf zou beginnen met een vriend van hem. De moeder heeft vervolgens verklaard dat zij niet direct mee wilde verhuizen, maar eerst wilde kijken hoe de onderneming van de vader zou lopen. Het hof leidt uit deze verklaringen af dat partijen gezamenlijk het plan hebben opgevat naar Polen te verhuizen. Het hof is op grond daarvan van oordeel dat niet gesteld kan worden dat er sprake is van een gedraging van de vader waarvan hij zich uit hoofde van zijn verhouding tot de moeder en de minderjarige en hun belangen had behoren te onthouden. Het hof ziet derhalve geen aanleiding de inkomensvermindering ten dele of in het geheel buiten beschouwing te laten.
9. Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en de door de vader aan de moeder te betalen kinderalimentatie met ingang van de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift zal bepalen op € 50,- per maand, nu de moeder met ingang van die datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie.
10. Aan de stelling van de vader dat het griffierecht op een lager bedrag dient te worden bepaald, gaat het hof voorbij, nu de vader in zijn petitum geen verzoek dienaangaande heeft geformuleerd.
11. Het hof ziet in de door partijen aangedragen argumenten geen aanleiding om één van partijen in de kosten van de onderhavige procedure te veroordelen. Het hof zal derhalve, zoals te doen gebruikelijk in familierechtelijke aangelegenheden, bepalen dat elk van de partijen zijn eigen kosten draagt.
12. Dit leidt tot de volgende beslissing.