ECLI:NL:GHDHA:2014:21

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
21 januari 2014
Publicatiedatum
14 januari 2014
Zaaknummer
200.129.144/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over arbeidsovereenkomst en verplichtingen werkgever

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging (KNCV) tegen een uitspraak van de kantonrechter. De KNCV had een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met [geïntimeerde], die als bureaudirecteur werkzaam was. De arbeidsovereenkomst liep af op 31 augustus 2013, en KNCV had een sollicitatieprocedure gestart voor de vacature van bureaudirecteur. [geïntimeerde] had gesolliciteerd, maar KNCV besloot de vacature ook open te stellen voor externe kandidaten. Hierop heeft [geïntimeerde] een kort geding aangespannen, waarin zij vorderde dat KNCV haar een nieuwe arbeidsovereenkomst zou aanbieden met gelijke voorwaarden als de vorige. De kantonrechter heeft deze vordering toegewezen, maar KNCV ging in hoger beroep.

Het hof heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat KNCV voldoende belang heeft bij het hoger beroep, ondanks het feit dat [geïntimeerde] een nieuwe arbeidsovereenkomst had aangeboden gekregen. Het hof oordeelde dat de tekst van de arbeidsovereenkomst geen verplichting voor KNCV inhoudt om de arbeidsovereenkomst te verlengen. De bepaling in artikel 16 lid 3 van de arbeidsovereenkomst biedt partijen het recht om een aanbod te doen, maar legt geen verplichting op om dit aanbod te aanvaarden. Het hof concludeert dat de kantonrechter ten onrechte heeft geoordeeld dat KNCV verplicht was om een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te bieden.

Het hof vernietigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vorderingen van [geïntimeerde] af. Tevens wordt [geïntimeerde] veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties. Dit arrest is gewezen op 21 januari 2014 en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.129.144/01
Zaaknummer rechtbank : 1260779/13-9279

arrest in kort geding d.d. 21 januari 2014

inzake

Koninklijke Nederlandse Chemische Vereniging,

gevestigd te Den Haag,
appellante in het principaal beroep,
geïntimeerde in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: KNCV,
advocaat: mr. J.S. Wurfbain te Ede,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te Leiden,
geïntimeerde in het principaal beroep,
appellante in het incidenteel beroep,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. M.J.M. Postma te Utrecht.

Het verloop van het geding

1.1 Bij exploot van 20 juni 2013 is KNCV in hoger beroep gekomen van het door de kantonrechter (rechtbank Den Haag, team kanton Den Haag) tussen partijen gewezen vonnis van 6 juni 2013. In het exploot heeft KNCV zes grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht. Daarbij heeft KNCV een aantal nieuwe producties overgelegd. Bij memorie van antwoord in het principaal appel tevens van grieven in het incidenteel appel heeft [geïntimeerde], eveneens onder overlegging van producties, de grieven bestreden en heeft zij in incidenteel beroep twee grieven naar voren gebracht. Bij memorie van antwoord in het incidenteel beroep heeft KNCV de incidentele grieven van [geïntimeerde] bestreden.
1.2 Vervolgens is arrest gevraagd.

Beoordeling van het hoger beroep

In het principaal en in het incidenteel hoger beroep
2.
Het hof zal uitgaan van de feiten zoals vastgesteld in het bestreden vonnis. Het gaat in deze zaak om de vraag of KNCV gehouden is na ommekomst van de bepaalde tijd waarvoor partijen een arbeidsovereenkomst zijn aangegaan, die arbeidsovereenkomst te verlengen c.q. een opvolgende arbeidsovereenkomst aan [geïntimeerde] aan te bieden. [geïntimeerde] is per 1 september 2008 in de functie van bureaudirecteur bij KNCV gaan werken op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van vijf jaar. KNCV heeft bij het naderen van het einde van die periode een sollicitatieprocedure voor de vacature van bureaudirecteur in gang gezet, waarbij zij eerst [geïntimeerde] in de gelegenheid heeft gesteld te solliciteren. [geïntimeerde] heeft naar de vacature gesolliciteerd. Na met [geïntimeerde] een sollicitatiegesprek te hebben gevoerd, heeft KNCV aan haar medegedeeld dat zij de vacature ook zal openstellen voor externe kandidaten.
3.
Daarop heeft [geïntimeerde] de onderhavige kort geding procedure geëntameerd en gevorderd dat KNCV zou worden veroordeeld om aan [geïntimeerde] binnen een week na het te wijzen vonnis een arbeidsovereenkomst aan te bieden met gelijke arbeidsvoorwaarden als de huidige arbeidsovereenkomst, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Bij het bestreden vonnis heeft de kantonrechter deze vordering toegewezen, zij het dat KNCV werd veroordeeld een arbeidsovereenkomst aan te bieden op basis van de voor de vacature geformuleerde voorwaarden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 50.000,-.
4.
KNCV heeft aan dat vonnis uitvoering gegeven en [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst per 1 september 2013 aangeboden, welke arbeidsovereenkomst [geïntimeerde] heeft aanvaard.
5.
[geïntimeerde] heeft aangevoerd dat KNCV geen belang heeft bij het onderhavige hoger beroep, omdat KNCV aan [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst heeft aangeboden zoals bevolen door de kantonrechter in het bestreden vonnis, welke situatie onomkeerbaar is.
Het hof is van oordeel dat KNCV voldoende belang heeft bij haar hoger beroep, nu het antwoord op de vraag of KNCV verplicht was aan [geïntimeerde] een arbeidsovereenkomst aan te bieden per 1 september 2013, dan wel of zij die arbeidsovereenkomst onder druk van een achteraf vernietigde veroordeling met daaraan gekoppeld een dwangsom heeft aangeboden, van invloed kan zijn op de rechten en verplichtingen van partijen. Bovendien is KNCV in eerste aanleg in de proceskosten veroordeeld en vordert zij in hoger beroep veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het geding in beide instanties, hetgeen reeds een voldoende belang bij hoger beroep oplevert.
6.
Het hof oordeelt in dit kort geding als volgt. [geïntimeerde] voert aan dat artikel 16 lid 3 van de tussen partijen in 2008 gesloten arbeidsovereenkomst geen vrijblijvende bepaling is. De tekst van het beding biedt voor dat standpunt echter geen steun. Volgens die tekst wordt immers aan elk van partijen het recht, en dus niet de verplichting, gegeven aan de andere partij een aanbod te doen tot verlenging of voortzetting van de arbeidsovereenkomst. Vervolgens wordt bepaald dat een partij die een dergelijk aanbod wenst te doen, de andere partij daarvan in een periode van 5 tot 3 maanden voor de afloop van het dienstverband op de hoogte dient te stellen. Vervolgens is niets bepaald over de wijze waarop de andere partij op een dergelijk aanbod dient te reageren, met name niet dat de andere partij dat aanbod in beginsel zou moeten aanvaarden, dan wel niet zou mogen verwerpen zonder zwaarwegende of goede reden.
Ook de slotzin van artikel 16:
“In elk geval zal een eventuele voortzetting pas van kracht zijn indien en zodra partijen een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben getekend.”
lijkt, met name gezien de bewoordingen “
eventuelevoortzetting” en “
indienen zodra” (cursiveringen hof) niet uit te gaan van voortzetting van de arbeidsrelatie na ommekomst van de bepaalde tijd van vijf jaar behoudens bijzondere omstandigheden. Veeleer lijkt die slotbepaling de vraag of de arbeidsovereenkomst zal worden voortgezet nog geheel open te houden.
7.
Dat de bepaling van artikel 16 lid 3, gelezen volgens de tekst ervan, nauwelijks of geen toegevoegde waarde heeft, moge juist zijn. KNCV heeft in dit verband, onder overlegging van e-mails van de destijds betrokken bestuursleden [betrokkene 1] en [betrokkene 2], gesteld dat de bepaling door KNCV werd beschouwd als een “communicatie-(beleefdheids) bepaling”. Dit gegeven is evenwel onvoldoende om aan de bepaling de betekenis toe te kennen dat KNCV in beginsel gehouden was na het verstrijken van de bepaalde tijd de arbeidsovereenkomst voort te zetten.
8.
Indien aan de bepaling de door [geïntimeerde] gewenste en door de kantonrechter gevolgde uitleg zou worden gegeven, te weten dat de werkgeefster in beginsel een verlenging van het dienstverband dient aan te gaan behoudens zwaarwegende redenen, zou bovendien een andere bepaling van de arbeidsovereenkomst, te weten artikel 2, praktisch zinledig zou worden:
“De arbeidsovereenkomst wordt aangegaan voor bepaalde tijd: en wel voor de duur van vijf jaar. Zij eindigt derhalve van rechtswege op 31 augustus 2013, onverminderd de mogelijkheden van tussentijdse beëindiging en/of het bepaalde in artikel 16”.
Het ligt niet voor de hand dat het bepaalde in artikel 16 lid 3 ertoe leidt dat een situatie wordt bereikt die in vergaande mate afbreuk doet aan het overeengekomen
van rechtswegeeindigen van de arbeidsovereenkomst.
9.
Het is, mede gelet op het voorgaande, onvoldoende aannemelijk dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [geïntimeerde] redelijkerwijs een andere, te weten de door haar verdedigde, uitleg aan de bepaling mocht toekennen dan die welke uit de tekst ervan voortvloeit. [geïntimeerde] heeft geen concrete stellingen aangevoerd over door KNCV bij het aangaan van de arbeidsovereenkomst gedane, andersluidende toezeggingen. Ook al zou Kimmel van KNCV in het arbeidsvoorwaardengesprek hebben gezegd dat wanneer [geïntimeerde] niet zou disfunctioneren, zij tegen het einde van het contract met het bestuur in overleg kon treden over verlenging (memorie van antwoord onder 6.2.7), dan wettigt dat nog niet het vertrouwen bij [geïntimeerde] dat KNCV zich
verplichttetot verlenging behoudens disfunctioneren. Hierbij slaat het hof mede acht op de aard van de functie en het daarvoor benodigde opleidingsniveau, de daarmee samenhangende maatschappelijke positie van [geïntimeerde] en het bij de functie behorende salaris. Als partijen een dergelijke binding voor de periode na de bepaalde tijd van vijf jaar hadden beoogd, had het voor de hand gelegen dat zij deze in de schriftelijke tekst van de arbeidsovereenkomst hadden vastgelegd.
10.
De “contra proferentem”-gedachte leidt in dit geval niet tot een andere uitleg van de bepaling, nu de tekst (taalkundige betekenis) daarvan op zichzelf niet onduidelijk is. Dat [geïntimeerde] verdedigt dat een andere uitleg aan de bepaling moet worden gegeven dan de taalkundige betekenis, is uiteraard iets anders.
11.
Ook het goed werkgeverschap, c.q. de verplichting om rekening te houden met de gerechtvaardigde belangen van [geïntimeerde], brengt op zichzelf niet mee dat (artikel 16 lid 3 zo moet worden begrepen dat) KNCV aan [geïntimeerde] een voortzetting van de arbeidsovereenkomst dient aan te bieden behoudens indien sprake is van disfunctioneren of andere zwaarwegende omstandigheden. Feiten of omstandigheden die meebrengen dat het goed werkgeverschap daar in dit geval wel toe leidt, zijn niet, althans onvoldoende gesteld of gebleken. Dat [geïntimeerde] – vrijwillig – is verhuisd in verband met de arbeidsovereenkomst met KNCV, waarna zij haar vorige huis niet verkocht kreeg en waarna haar echtgenoot apart is gaan wonen, waardoor [geïntimeerde] nu met driedubbele woonlasten zit, dat Van den Kelder de zorg heeft voor twee studerende kinderen, dat zij thans 57 jaar oud is en dat de arbeidsmarkt op slot zit, zijn geen van alle omstandigheden die het voorgaande anders maken. Bij gebrek aan andere omstandigheden of andersluidende afspraken prevaleert het uitgangspunt dat partijen na ommekomst van de bepaalde tijd vrij zijn al of niet met elkaar een nieuwe arbeidsovereenkomst aan te gaan.
12.
Voor zover [geïntimeerde] nog aanvoert dat KNCV haar, nadat zij had gesolliciteerd op de vacature van directeur per 1 september 2013, niet had mogen afwijzen, omdat er niets (noemenswaardigs) was aan te merken op haar functioneren als directeur in de voorbije (bijna) vijf jaren, ziet zij er naar het voorlopige oordeel van het hof aan voorbij dat het aan de (aspirant-)werkgever is om te beoordelen of een bepaalde kandidaat – uitgaande van de situatie op dat moment – voldoende geschikt is voor de functie en/of voldoet aan het functieprofiel. Dat KNCV over een en ander kennelijk anders dacht tegen het einde van de contractsperiode van vijf jaar dan aan het begin daarvan, is haar goed recht. Dat [geïntimeerde] de functie waarop zij solliciteerde reeds in de afgelopen vijf jaar had vervuld, brengt niet mee dat KNCV [geïntimeerde] opnieuw zou moeten aannemen als KNCV [geïntimeerde] op één of meer punten minder geschikt zou achten voor de functie dan wel KNCV een andere, externe kandidaat geschikter zou achten, een en ander ter beoordeling van KNCV. Ook hier geldt immers, nu – zoals het hof in dit kort geding voorlopig oordeelt - geen andersluidende afspraken zijn gemaakt en geen sprake is van bijzondere feiten of omstandigheden die dat anders doen zijn, het uitgangspunt dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd tussen partijen eindigde per 31 augustus 2013.
13.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven I, II en III van KNCV, in onderling verband bezien, slagen en dat haar overige grieven geen behandeling meer behoeven. Tevens volgt daaruit dat de grieven van [geïntimeerde] in het incidenteel beroep falen, met welke grieven [geïntimeerde] erover klaagt dat de kantonrechter KNCV niet heeft veroordeeld tot het aanbieden van een arbeidsovereenkomst op gelijke voorwaarden als de op 31 augustus 2013 geëindigde arbeidsovereenkomst. Het bestreden vonnis zal worden vernietigd, de vorderingen van [geïntimeerde] zullen alsnog worden afgewezen en [geïntimeerde] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in beide instanties, zowel in het principaal hoger beroep als in het incidenteel hoger beroep (nu dit laatste noodzakelijk was).

Beslissing

Het hof:
In het principaal en incidenteel hoger beroep:
- vernietigt het tussen partijen gewezen vonnis van de kantonrechter van 6 juni 2013 en opnieuw rechtdoende
- wijst de vorderingen van [geïntimeerde] alsnog af;
- veroordeelt Van Kelder in de kosten van het geding in beide instanties, aan de zijde van KNCV in eerste aanleg bepaald op € 400,- voor salaris van de gemachtigde, in het principaal hoger beroep op € 683,- aan griffierecht, € 92,82 aan explootkosten en € 894,- voor salaris van de advocaat, en in het incidenteel hoger beroep op € 447,- voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, M.H. van Coeverden, en M. Flipse en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 21 januari 2014 in aanwezigheid van de griffier.