ECLI:NL:GHDHA:2014:2129

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
200.137.148/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Ibili
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake partneralimentatie en wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de partneralimentatie tussen de man en de vrouw, die in een echtscheidingsprocedure zijn verwikkeld. De man heeft in hoger beroep de beschikkingen van de rechtbank Rotterdam van 28 mei 2013 en 13 augustus 2013 aangevochten, waarin de rechtbank de bijdrage in de kosten van levensonderhoud voor hun jongmeerderjarige kind op nihil heeft bepaald en het verzoek van de man tot nihilstelling van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw heeft afgewezen. De vrouw heeft in reactie hierop een verweerschrift ingediend, waarin zij tevens incidenteel appel heeft ingesteld.

De mondelinge behandeling vond plaats op 1 mei 2014. De rechtbank had eerder in haar beschikking van 28 mei 2013 vastgesteld dat de partneralimentatie van de vrouw niet aan de wettelijke maatstaven voldeed. De man stelt dat zijn inkomen is gedaald door het wegvallen van een tweede baan, terwijl het inkomen van de vrouw is gestegen. Het hof overweegt dat de man onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van relevante wijzigingen van omstandigheden die een herbeoordeling van de alimentatie rechtvaardigen.

Het hof concludeert dat de overeengekomen partneralimentatie niet tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven en dat er geen grond is voor wijziging van de alimentatieverplichting. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, met verbetering van gronden. De beslissing van het hof is dat zowel het verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie als het verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie wordt afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 4 juni 2014
Zaaknummer : 200.137.148/01
Rekestnummer rechtbank : F1 RK 12-4425
Zaaknummer rechtbank : 414664
[de man]
wonende te [woonplaats]
verzoeker, tevens incidenteel verweerder, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. T.T.M.L. Boersema te Maassluis,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. E.M.F. Prickartz te Schiedam.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De man is op 12 november 2013 in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 28 mei 2013 en 13 augustus 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De vrouw heeft op 10 januari 2014 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De man heeft op 24 februari 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 28 november 2013 een V-formulier van 27 november 2013 met bijlagen;
- op 17 februari 2014 een V-formulier van 14 februari 2014 met bijlage;
- op 22 april 2014 een V-formulier van 21 april 2014 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 13 februari 2014 een brief van 10 februari 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 24 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 1 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
De advocaat van de man heeft ter zitting een productie aan het hof overhandigd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 28 mei 2013 en de beschikking van 13 augustus 2013.
In de beschikking van 28 mei 2013 heeft de rechtbank de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie voor het jongmeerderjarige kind van partijen met ingang van 26 oktober 2012 op nihil bepaald en heeft de rechtbank de zaak ten aanzien van de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw aangehouden.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de man tot nihilstelling van de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw afgewezen. Ook het zelfstandig verzoek van de vrouw tot verhoging van deze uitkering is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie. De nihilstelling van de bijdrage voor de jongmeerderjarige is niet in geschil.
2. De man verzoekt het hof de tussenbeschikking van 28 mei 2013 en de beschikking van 13 augustus 2013 te vernietigen en opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, de bij beschikking van (het hof leest:) 24 januari 2011 vastgestelde partneralimentatie van de vrouw met ingang van de datum van indiening van het verzoek op nihil te stellen.
3. De vrouw verweert zich daartegen en verzoekt het hof primair het hoger beroep van de man te verwerpen en subsidiair de partneralimentatie vast te stellen zoals het hof zal vermenen te behoren en, ingeval van verlaging van de partneralimentatie, te bepalen dat de reeds door de man aan de vrouw betaalde partneralimentatie niet teruggevorderd mag worden in verband met het consumptief karakter van de onderhoudsbijdrage.
4. In incidenteel hoger beroep verzoekt de vrouw het hof de tussenbeschikking van 28 mei 2013 en de beschikking van 13 augustus 2013 te vernietigen voor zover die betrekking hebben op de afwijzing van het in eerste aanleg gedane zelfstandig verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie tot een bedrag van € 1.000,- per maand, ingaande 1 april 2012.

Wettelijke maatstaven

5.
Het hof stelt vast dat partijen in artikel 2.2. van het echtscheidingsconvenant van 8 december 2010 (hierna ook: het convenant) de uitgangspunten voor de hoogte van de door de man aan de vrouw te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw hebben vastgesteld en dat zij op grond daarvan een uitkering tot levensonderhoud van € 350,- per maand zijn overeengekomen. Deze overeenkomst heeft de rechtbank in haar beschikking van 24 januari 2011 vastgelegd.
6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de partneralimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan. Zij stelt daartoe dat zij gemotiveerd heeft beargumenteerd dat het jaarinkomen van de man ten tijde van het ondertekenen van het convenant in 2010 – net als in 2011 – ongeveer € 68.980,- bedroeg. Nu de man heeft nagelaten zijn inkomensgegevens over 2010 in het geding te brengen, dient het hof uit te gaan van voornoemd inkomen en de bijbehorende (hogere) draagkracht van de man. In dat geval is in artikel 2.2. van het convenant ten onrechte opgenomen dat de draagkracht van de man geen betaling van een hogere partneralimentatie toeliet. De vrouw is derhalve van mening dat zij recht en belang heeft bij het opnieuw vaststellen van de partneralimentatie per 1 april 2012 op basis van de correcte inkomensgegevens van de man.
7.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft bij de beoordeling van het zelfstandig verzoek van de vrouw in haar tussenbeschikking van 28 mei 2013 overwogen dat het zelfstandig verzoek van de vrouw er feitelijk op neer komt dat de partneralimentatie van meet af aan niet aan de wettelijke maatstaven heeft voldaan (artikel 1:401 lid 4 BW). Nu deze maatstaf slechts geldt voor een wijziging van een rechtelijke uitspraak betreffende levensonderhoud, heeft de rechtbank naar het oordeel van het hof een onjuiste maatstaf gehanteerd. Vaste rechtspraak is dat ten aanzien een beschikking waarin slechts een overeenkomst tussen partijen is overgenomen en daarom in zoverre geen rechterlijk oordeel inhoudt, de wijzigingsgronden betreffende een overeenkomst van toepassing zijn. Nu geen sprake is van wijziging van een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud, is artikel 1:401 lid 4 BW niet van toepassing.
8.
Het hof zal beoordelen of artikel 1:401 lid 5 BW grond biedt om tot een wijziging van de overeengekomen partneralimentatie te komen. Op grond van dit artikel kan een overeenkomst betreffende levensonderhoud worden gewijzigd of ingetrokken, indien zij is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Met grove miskenning van de wettelijke maatstaven wordt bedoeld dat, uitgaande van dezelfde gegevens, geen duidelijke wanverhouding mag bestaan tussen de onderhoudsbijdrage waartoe de rechter zou hebben beslist en die welke partijen zijn overeengekomen. Het betreft gevallen waarin partijen onopzettelijk door een onjuist inzicht of onjuiste gegevens van de wettelijke maatstaven zijn afgeweken.
9.
Met inachtneming van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie niet tot stand is gekomen met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Niet gesteld of gebleken is dat de overeengekomen partneralimentatie in een duidelijke wanverhouding staat tot hetgeen op basis van de wettelijke maatstaven zou moeten en kunnen worden betaald, terwijl een onderbouwing van dat standpunt op de weg van de vrouw had gelegen. De enkele stelling van de vrouw dat het inkomen van de man hoger was dan het inkomen bij de totstandkoming van het convenant is daartoe ontoereikend en brengt niet zonder meer mee, dat sprake is van de hiervoor bedoelde wanverhouding. Het hof is dan ook van oordeel dat het zelfstandig verzoek van de vrouw voor zover het gegrond kan worden op artikel 1:401 lid 5 BW moet worden afgewezen.

Wijziging van omstandigheden

10.
De man stelt zich op het standpunt dat sprake is van relevante wijzigingen van omstandigheden. Zijn inkomen is door het wegvallen van zijn tweede baan lager geworden dan waarvan partijen ten tijde van het opstellen van het convenant zijn uitgegaan, terwijl het inkomen van de vrouw juist hoger is geworden. Daarnaast brengt [de zoon van partijen], de zoon van partijen, meer tijd bij de man door dan partijen aanvankelijk hadden verwacht. Tot slot heeft de man zijn hypotheek moeten oversluiten, omdat hij de vrouw met betrekking tot de voormalige echtelijke woning heeft moeten uitkopen.
11.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
12.
Naar het oordeel van het hof heeft de man onvoldoende aangetoond dat sprake is van een wijziging van omstandigheden die een herbeoordeling van de wettelijke maatstaven rechtvaardigt. Het hof constateert dat weliswaar het inkomen van de vrouw is gestegen van € 20.811,- per jaar ten tijde van de ondertekening van het convenant naar € 26.674,- per jaar in 2012, maar het hof acht deze omstandigheid onvoldoende om een relevante wijziging van omstandigheden op te leveren. Dit geldt te meer nu uit artikel 2.2 van het convenant blijkt dat de tussen partijen overeengekomen partneralimentatie niet behoefte dekkend was en de netto inkomensstijging van de vrouw zeer gering is. Het hof gaat er dan ook vanuit dat de vrouw nog altijd behoefte heeft aan een bijdrage in haar levensonderhoud van € 350,- per maand.
13.
Ook het feit dat de baan van de man bij BBN Brandbeveiliging is komen te vervallen, geldt naar het oordeel van het hof niet als een relevante wijziging van omstandigheden. Partijen zijn bij het opstellen van het convenant uitgegaan van een inkomen van de man van € 52.131,- per jaar. Dat de hoogte van het inkomen van de man na het tekenen van het convenant substantieel – in positieve of negatieve zin – is gewijzigd, is niet gebleken. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat het inkomen van de man in 2013 weliswaar € 73.589,- bedroeg, maar dat in dat bedrag een uitkering van de levensloopregeling van € 20.679,29 is opgenomen. Nu de uitkering van de levensloopregeling geen regulier inkomen betreft en de man onweersproken heeft gesteld dat hij deze uitkering heeft gebruikt om zijn schulden af te betalen, is het hof van oordeel dat de uitkering levensloop niet moet worden betrokken in de berekening van zijn inkomen.
14.
Verder kan het hof niet vaststellen of het feit dat [de zoon van partijen] vanaf oktober 2012 geleidelijk meer tijd heeft doorgebracht bij de man een relevante wijziging van omstandigheid betreft, nu door partijen niet is gesteld in welke mate en op welke termijn die verschuiving heeft plaatsgevonden.
15.
Het enkele feit dat [de zoon van partijen] op [geboortedatum] 2012 meerderjarig is geworden levert naar het oordeel van het hof evenmin een relevante wijziging van omstandigheden op. Hoewel de man vanaf die datum geen kinderalimentatie meer aan de vrouw hoeft te voldoen, acht het hof het aannemelijk dat hij nog steeds een onderhoudsbijdrage aan [de zoon van partijen] betaalt die gelijk is aan de voorheen door hem betaalde kinderalimentatie, althans dat hij tot dat bedrag in diens onderhoud voorziet.
16.
Tot slot heeft de man gesteld dat hij de vrouw heeft uitgekocht, waardoor hij zijn hypotheek heeft moeten verhogen en zijn lasten zijn toegenomen. Het hof beschouwt deze omstandigheid niet als een relevante wijziging, nu partijen dit uitkoopbedrag expliciet in het convenant hebben opgenomen en vanuit dat uitgangspunt alimentatieafspraken hebben gemaakt.
17.
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat onvoldoende grond bestaat voor een herbeoordeling van de geldende alimentatieverplichting van de man. Dit leidt ertoe dat zowel het inleidende verzoek van de man tot nihilstelling van de partneralimentatie als het zelfstandige verzoek van de vrouw tot verhoging van de partneralimentatie zullen worden afgewezen.
18.
Hetgeen partijen verder naar voren hebben gebracht, behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen, zij het met verbetering van gronden.
19.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Ibili, bijgestaan door
mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2014.