ECLI:NL:GHDHA:2014:2130

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
18 juni 2014
Publicatiedatum
24 juni 2014
Zaaknummer
200.138.956/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Ibili
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 18 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van kinderalimentatie en partneralimentatie. De vrouw is in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 8 november 2013, waarin de alimentatie voor de minderjarigen en de jongmeerderjarige was vastgesteld. De vrouw verzocht om een verhoging van de kinderalimentatie naar € 450,- per maand per kind en een partneralimentatie van € 850,- per maand. De man verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep en de eerdere beschikking te bekrachtigen.

Het hof heeft de draagkracht van beide ouders beoordeeld en vastgesteld dat de man, rekening houdend met zijn onderhoudsplicht voor een dochter uit een andere relatie, in staat is om een bijdrage van € 344,- per kind per maand te betalen voor de minderjarigen. Voor de jongmeerderjarige is de bijdrage vastgesteld op € 561,- per maand. De vrouw heeft een draagkracht van € 167,- per maand, wat onvoldoende is om een bijdrage aan de man te betalen.

Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd voor wat betreft de kinderalimentatie en de partneralimentatie, en heeft de nieuwe bedragen vastgesteld. De man moet met ingang van 21 april 2013 € 344,- per kind per maand betalen en voor de jongmeerderjarige € 561,- per maand. De partneralimentatie is op nihil gesteld. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 18 juni 2014
Zaaknummer : 200.138.956/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1319
Zaaknummer rechtbank : C/09/437463
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. L. Rijsdam te Leiden,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J.T.R.J. Bracke te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de jongmeerderjarige],
geboren op [geboortedatum]1995 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de jongmeerderjarige.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 16 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
8 november 2013 van de rechtbank Den Haag, bij het hof bekend onder zaaknummer 200.138.956/01 (hierna te noemen: de hoofdprocedure) en heeft bij dat beroep tevens een verzoek tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van die beschikking ingediend.Dit verzoek is bij het hof ingeschreven onder zaaknummer 200.138.956/02.
De man heeft op 18 maart 2014 een verweerschrift, tevens houdende incidenteel appel, ingediend.
De vrouw heeft op 29 april 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 2 januari 2014 een brief van 24 december 2013 met bijlagen;
- op 22 april 2014 een V-formulier van 18 april 2014 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 15 april 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
Bij brieven van 5 april 2014 en 14 april 2014 hebben de minderjarigen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] hun standpunt aan het hof kenbaar gemaakt.
Op 5 februari 2014 heeft het hof bij beschikking het verzoek van de vrouw tot schorsing van de werking van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de tussen partijen gegeven beschikking van 8 november 2013 van de rechtbank Den Haag afgewezen.
De hoofdzaak is op 1 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De jongmeerderjarige is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad en met wijziging in zoverre van de beschikking van 12 september 2007 van het gerechtshof Den Haag:
- met ingang van 18 februari 2013 tot en met 20 april 2013 de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de (thans) jongmeerderjarige, destijds minderjarige, op nihil bepaald;
- met ingang van 21 april 2013 bepaald dat de man voor de kosten van levensonderhoud en studie (hierna ook: alimentatie jongmeerderjarige) van de jongmeerderjarige zal betalen een bedrag van € 309,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de jongmeerderjarige te voldoen;
- met ingang van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013 te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen:
o [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum]1999 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1], en
o [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2], hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen,
op € 309,- per maand per kind bepaald, vanaf heden telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2014 voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige zal betalen een bedrag van € 265,- per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de jongmeerderjarige te voldoen;
  • bepaald dat de man met ingang van 1 januari 2014 zal betalen een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de minderjarigen van € 265,- per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen;
  • met ingang van 18 februari 2013 te betalen uitkering tot levensonderhoud (hierna ook: partneralimentatie) van de vrouw op nihil bepaald.
Deze beschikking is tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1.
In geschil zijn de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen, alsmede de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, thans de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige en een de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw.
2.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, uitvoerbaar bij voorraad:
te bepalen dat de verzoeken van de man worden afgewezen;
te bepalen dat de behoefte van de kinderen op een bedrag van € 495,- per maand per kind wordt gesteld;
te bepalen dat het verzoek van de vrouw wordt toegewezen waardoor de kinderalimentatie met ingang van 1 februari 2013 op een bedrag van € 450,- per maand per kind wordt gesteld en de partneralimentatie op een bedrag van € 850,- per maand.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep, dan wel de bestreden beschikking te bekrachtigen en in beide gevallen de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure.
4.
In incidenteel beroep verzoekt de man het hof:
- te bepalen dat de man, met ingang van 1 januari 2014 (periode 2) voor de kosten van levensonderhoud en studie van de jongmeerderjarige zal betalen een bedrag van € 165,79 per maand, telkens bij vooruitbetaling aan de jongmeerderjarige te voldoen;
- de door de man met ingang van 1 januari 2014 (periode 2) te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen te bepalen op € 165,79 per maand per kind, telkens bij vooruitbetaling aan de vrouw te voldoen met instandhouding van het overige in de bestreden beschikking bepaalde.
5.
De vrouw verzet zich hiertegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. primair te bepalen dat het incidenteel beroep van de man niet-ontvankelijk wordt verklaard, dan wel het incidenteel beroep wordt afgewezen;
II. subsidiair te bepalen dat het incidenteel beroep van de man wordt afgewezen voor wat betreft de ingangsdatum 1 januari 2014 en te bepalen dat de ingangsdatum wordt vastgesteld op de datum van de beschikking van dit hof.
Wijziging van omstandigheden
6.
Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een wijziging van omstandigheden. Deze wijzigingsgrond is er in ieder geval in gelegen dat de man op 18 maart 2011 uit een andere relatie een dochter ([de dochter van de man uit een andere relatie]) heeft gekregen, voor wie hij onderhoudsplichtig is.
7.
Nu zich een wijzigingsgrond als bedoeld in artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek voordoet, zal het hof beoordelen of de door de man te betalen alimentatie nog voldoet aan de wettelijke maatstaven rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Kinderalimentatie

Ingangsdatum
8.
Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om de dag waarop het inleidend verzoekschrift van de man tot wijziging is ingediend, als ingangsdatum aan te houden, aangezien de vrouw vanaf deze datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie en het de keuze van de man is geweest niet eerder een wijzigingsverzoek in te dienen. Gelet hierop zal het hof uitgaan van 18 februari 2013 als ingangsdatum.
Behoefte van de minderjarigen en de jongmeerderjarige
9.
De vrouw heeft gesteld dat zij zich kan verenigen met de vaststelling van de behoefte van de kinderen op een bedrag van € 395,- per maand per kind. Zij gaat er dan wel van uit dat de man zich zal houden aan zijn woord voor wat betreft het voldoen van de extra noodzakelijke kosten voor begeleiding voor dyslexie en concentratieproblematiek, indien deze niet door de ziektekostenverzekering worden gedekt. Nu de man ter zitting heeft verklaard 50% van deze kosten te willen voldoen, hetgeen het hof redelijk acht, zal het hof uitgaan van een behoefte van € 395,- per maand per kind.
Draagkrachtvergelijking
10.
Indien beide ouders na echtscheiding een inkomen hebben dat hoger is dan de bijstandsnorm voor een alleenstaande, ligt ter beoordeling voor wie van de ouders welk deel van de kosten van de kinderen moet betalen. Het hof zal derhalve de draagkracht van de man, respectievelijk van de vrouw beoordelen. Het hof zal bij deze berekening van de draagkracht de betrokken kinderen buiten beschouwing laten, hetgeen meebrengt dat de vrouw en de man als alleenstaande worden aangemerkt.
Draagkracht van de man
11.
Het hof zal bij de vaststelling van de draagkracht van de man, evenals de rechtbank, uitgaan van twee verschillende perioden, te weten:
- de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013, zijnde de periode waarin rekening gehouden wordt met de onderhoudsplicht van de man jegens zijn dochter [de dochter van de man uit een andere relatie];
- de periode vanaf 1 januari 2014, zijnde de periode waarin de man geen recht meer heeft op de alleenstaande ouderkorting vanwege de verhuizing van de jongmeerderjarige.
Periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013
12.
Het hof gaat voor de berekening van de draagkracht van de man in deze periode uit van een inkomen van € 61.053,- per jaar, hetgeen blijkt uit de door de man overgelegde jaaropgaven over 2013. Voorts houdt het hof rekening met de alleenstaande ouderkorting, de arbeidskorting en de algemene heffingskorting. Daarnaast houdt het hof evenals de rechtbank rekening met het spaartegoed van de man van € 176.755,55, te weten de feitelijke rente-inkomsten daarover van 1,7%, alsmede het heffingsvrije vermogen en de belastingheffing in box III.
13.
Het hof acht het in het onderhavige geval niet redelijk de man te laten interen op zijn vermogen, nu ook de vrouw een aanzienlijk bedrag heeft ontvangen uit de verkoop van de voormalige echtelijke woning en de man naar het oordeel van het hof voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de afgelopen jaren spaarzaam heeft geleefd.
14.
Verder zal het hof rekening houden met een – niet (langer) betwiste – premie ziektekostenverzekering van € 92,- per maand, een premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 24,- per maand en een kale huur van € 957,- per maand.
15.
Nu tussen [minderjarige 1] en de man sinds 2010 geen omgang meer heeft plaatsgevonden en tussen de man en [minderjarige 2] slechts één keer in de drie weken omgang plaatsvindt, acht het hof het redelijk rekening te houden met omgangskosten van € 25,- per maand.
16.
Voorts houdt het hof bij de berekening van de draagkracht van de man rekening met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70, alsmede met het feit dat de man onderhoudsplichtig is voor [de dochter van de man uit een andere relatie] en ten behoeve van haar feitelijk € 200,- per maand aan kinderalimentatie voldoet en feitelijk daarbij fiscaal voordeel geniet. Het hof acht het net als de rechtbank redelijk om ten behoeve van [de dochter van de man uit een andere relatie] over de periode vanaf 1 januari 2014 gelet op het fiscaal voordeel met een bedrag van € 160,- rekening te houden en de resterende draagkracht gelijkelijk te verdelen over de drie kinderen van partijen.
17.
Het hof heeft met inachtneming van het vorenstaande de draagkracht van de man opnieuw berekend. Uit deze berekening volgt dat de man voor de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013 ten behoeve van de minderjarigen en de jongmeerderjarige een draagkracht heeft van (€ 1.222,- minus € 200,- plus het fiscaal voordeel) in totaal € 1.124,- per maand.
Periode vanaf 1 januari 2014
18.
Het hof gaat bij de bepaling van de draagkracht van de man vanaf 1 januari 2014 uit van de door hem als productie 3 bij zijn verweerschrift overgelegde draagkrachtberekening, met dien verstande dat het hof rekening houdt met de kosten van omgang van € 25,- per maand en een –door de man onweersproken – spaartegoed van ruim € 240.000,-, de feitelijke rente-inkomsten van 1,7%, het heffingsvrije vermogen en de belastingheffing in box III.
19.
Het hof ziet geen aanleiding van een hoger inkomen uit te gaan dan € 45.468,- per jaar, exclusief vakantietoeslag, nu niet gebleken is dat de man in 2014 nog een jaarlijkse bonus zal ontvangen. Daarnaast heeft de vrouw haar stelling, dat de man werkzaam is binnen een andere onderneming en daaruit extra inkomsten genereert, na betwisting door de man onvoldoende onderbouwd.
20.
Uit het voorgaande volgt dat de man vanaf 1 januari 2014 ten behoeve van de minderjarigen en de jongmeerderjarige een draagkracht heeft van (€ 639,- minus € 160,- plus het fiscaal voordeel voor de kinderen van partijen) in totaal € 561,- per maand.
Draagkracht van de vrouw
21.
Het hof gaat bij de berekening van de draagkracht van de vrouw uit van een inkomen van in totaal € 25.289,- (gemeente [gemeente] € 19.358,- en gemeente [gemeente] € 5.931,-), hetgeen blijkt uit de door haar overgelegde jaaropgaven 2013. Dat de vrouw nog inkomen geniet uit haar beautysalon, is niet gebleken. Uit het overgelegde uittreksel handelsregister van de Kamer van Koophandel van 5 februari 2014 blijkt in ieder geval dat deze onderneming met ingang van 1 januari 2013 is opgeheven. Het hof passeert de stelling van de man dat de vrouw haar werkzaamheden verder kan uitbreiden en daardoor een hoger inkomen kan generen, nu zij de zorg heeft over de minderjarigen, van wie met name [minderjarige 2] intensieve begeleiding nodig heeft.
22.
Verder houdt het hof rekening met het spaartegoed van de vrouw van € 90.063,-, zoals volgt uit de aangifte 2013 van de vrouw, de feitelijke rente-inkomsten daarover van 1,7%, het heffingsvrije vermogen en de belastingheffing in box III. Daarnaast houdt het hof rekening met de alleenstaande ouderkorting, de arbeidskorting en de algemene heffingskorting, alsmede de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 70.
23.
Voorts houdt het hof aan de lastenzijde van de vrouw rekening met een premie ziektekostenverzekering van € 98,- per maand, een premie aanvullende ziektekostenverzekering van € 30,- per maand, te verminderen met een zorgtoeslag van € 26,- per maand en een kale huur van € 652,- per maand.
24.
Het hof houdt geen rekening met de door de vrouw opgevoerde verwervingskosten (kosten woon-werkverkeer) van € 200,- per maand, nu de man deze kosten ter zitting heeft betwist en de vrouw de verwervingskosten niet door middel van stukken heeft onderbouwd.
25.
Uit het voorgaande volgt dat de vrouw een draagkracht heeft van in totaal € 167,- per maand.
Conclusie
26.
Voor de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013 heeft het hof op basis van het vorenstaande een draagkrachtvergelijking gemaakt. Gelet op deze draagkrachtvergelijking draagt de man naar rato bij in de kosten van de minderjarigen en de jongmeerderjarige indien hij een bedrag van € 1032,- bijdraagt en de vrouw indien zij een bedrag van € 153,- bijdraagt. Nu de draagkracht van de man toereikend is om een bedrag van € 1032,-- per maand bij te dragen, oftewel € 344,- per kind per maand, zal de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de minderjarigen voor de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013 op dat bedrag worden vastgesteld. Voor [de jongmeerderjarige] gaat deze bijdrage op 1 januari 2014 in.
27.
Nu voor de periode vanaf 1 januari 2014 de gezamenlijke draagkracht van de ouders lager is dan het eigen aandeel van de ouders in de kosten van de kinderen, hoeft voor deze periode voor het bepalen van een van de minderjarigen en de jongmeerderjarige geen draagkrachtvergelijking te worden gemaakt en zal de bijdrage van de man worden beperkt tot zijn draagkracht. De door de man te betalen alimentatie zal voor de periode vanaf 1 januari 2014 derhalve worden vastgesteld op een bedrag van € 561,- per maand oftewel € 187,- per kind per maand.
28.
Het hof zal de kinderalimentatie ten aanzien van [de jongmeerderjarige] in de periode van 18 februari 2013 tot en met 31 december 2013 op nihil stellen, omdat zij in deze periode bij de man woonde en de man niet gehouden was ten behoeve van haar kinderalimentatie te betalen. Het hof houdt wel rekening ermee, dat de man in die periode kosten voor [de jongmeerderjarige] heeft moeten maken.
29.
Deze alimentatie is in overeenstemming met de wettelijke maatstaven, zodat de bestreden uitspraak zal worden vernietigd.
Partneralimentatie
30.
Uit het voorgaande volgt dat aan de zijde van de man onvoldoende draagkracht resteert om naast de alimentatie ten behoeve van de kinderen van partijen en [de dochter van de man uit een andere relatie] nog een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw te voldoen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank wat betreft de uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 18 februari 2013 derhalve bekrachtigen.
31.
Het hof komt niet toe aan de overige stellingen van partijen, nu deze niet leiden tot een andersluidend oordeel.
Proceskostenveroordeling
32.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de proceskosten en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
33.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding voor de minderjarigen, alsmede de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, thans de bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie ten behoeve van de jongmeerderjarige en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 12 september 2007 - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding, welke bijdrage met ingang van 21 april 2013 is aan te merken als bijdrage in de kosten van levensonderhoud en studie, van de thans jongmeerderjarige [de jongmeerderjarige], geboren op [geboortedatum]1995 te [geboorteplaats]:
- met ingang van 18 februari 2013 op nihil en
- met ingang van 1 januari 2014 op € 187,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van het gerechtshof Den Haag van 12 september 2007 - de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats], en[minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2001 te [geboorteplaats]:
- met ingang van 18 februari 2013 op € 344,- per kind maand en;
- met ingang van 1 januari 2014 op € 187,- per kind per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor het overige;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Ibili, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juni 2014.