In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 2 januari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag, gewezen op 25 januari 2013. De verdachte, geboren in 1979 op de Nederlandse Antillen en thans gedetineerd in de PI Krimpen aan den IJssel, heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis, maar het hof heeft geoordeeld dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep. De advocaat-generaal heeft ter zitting gevorderd dat de verdachte niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat het hoger beroep te laat is ingesteld. De dagvaarding was op 10 december 2012 aan de verdachte uitgereikt, en hij had binnen veertien dagen na het vonnis van 25 januari 2013 hoger beroep moeten instellen. Echter, het hoger beroep is pas op 1 mei 2013 ingesteld.
De raadsman van de verdachte heeft aangevoerd dat de verdachte lijdt aan psychotische episodes en een verminderde geestesgesteldheid heeft, waardoor hij niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen. Het hof heeft echter overwogen dat er geen bewijs is dat de verdachte tijdens de relevante periode in een psychotische toestand verkeerde. De stelling dat de verdachte in het algemeen onvoldoende tegenwoordigheid van geest heeft om te beoordelen of hoger beroep moet worden ingesteld, is door het hof als onvoldoende onderbouwd aangemerkt. De rapporten van de psycholoog en de reclassering bieden geen steun voor de stelling dat de verdachte niet in staat was om tijdig hoger beroep in te stellen.
Uiteindelijk heeft het hof besloten de verdachte niet-ontvankelijk te verklaren in het hoger beroep, omdat niet is aangetoond dat hij niet in staat was om de gevolgen van zijn handelen te overzien. Dit arrest is gewezen door een meervoudige kamer voor strafzaken en is uitgesproken in openbare terechtzitting.