ECLI:NL:GHDHA:2014:2294

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.140.064/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stille
  • A. Husson
  • M. Sutorius-Van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van alimentatieverplichting na inkomensdaling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de wijziging van de alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de minderjarigen. De vrouw had in hoger beroep de vernietiging van een eerdere beschikking van de rechtbank Rotterdam verzocht, waarin de alimentatieverplichting was vastgesteld. De man had zijn verzoek tot wijziging van de alimentatie ingediend op basis van gewijzigde omstandigheden, namelijk een daling van zijn inkomen door het verlies van zijn WW-uitkering per 1 januari 2013. Het hof oordeelde dat de man voldoende aannemelijk had gemaakt dat zijn inkomensdaling niet verwijtbaar was en dat hij niet in staat was om de alimentatie te betalen. De rechtbank had eerder de ingangsdatum van de wijziging van de alimentatie vastgesteld op 7 maart 2013, wat het hof redelijk achtte, aangezien de vrouw vanaf die datum rekening had kunnen houden met de wijziging van de kinderalimentatie. Het hof heeft de stelling van de vrouw dat rekening gehouden moest worden met de overwaarde van de woning van de man verworpen, omdat niet was aangetoond dat verkoop van de woning positief effect zou hebben op zijn draagkracht. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 juni 2014
Zaaknummer : 200.140.064/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-2139
Zaaknummer rechtbank : C/10/420328
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. H.D. Jager-van den Berg te Dordrecht,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. J. Gonlag te Dordrecht.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 9 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 11 oktober 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 21 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 16 januari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen,
- op 24 april 2014 een V-formulier van 23 april 2014 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 24 april 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op donderdag 8 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat.
De hierna te noemen minderjarige [minderjarige 1] heeft op 15 april 2014 schriftelijk haar mening kenbaar gemaakt.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking en de beschikking van 16 december 2009 van de rechtbank Rotterdam.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank de bij beschikking van 16 december 2009 opgelegde alimentatieverplichting van de man ten behoeve van de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum]1997 te [geboorteplaats],
  • [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 1999 te [geboorteplaats],
  • [minderjarige 3], geboren op [geboortedatum]2001 te [geboorteplaats], hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, gewijzigd en de door de man aan de minderjarigen te betalen alimentatie met ingang van 7 maart 2013 op nihil gesteld. Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het anders of meer verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen, hierna ook kinderalimentatie.
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
  • primair het verzoek van de man tot wijziging van de beschikking van 16 december 2009 af te wijzen,
  • subsidiair te bepalen dat de man een bedrag van € 50,- per maand bij vooruitbetaling aan de vrouw voldoet met ingang van 7 maart 2013,
  • meer subsidiair de ingangsdatum van de bij de bestreden beschikking gewijzigde alimentatie te bepalen op 11 oktober 2013.
3. De man verweert zich daartegen en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te bekrachtigen en de verzoeken van de vrouw af te wijzen, althans de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, kosten rechtens.

Wijziging van omstandigheden

4.
Het hof overweegt als volgt. Op grond van artikel 1:401 lid 1 BW kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door een wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
5.
Naar het oordeel van het hof is deze wijziging van omstandigheden, anders dan de vrouw betoogt, in ieder geval daarin gelegen dat het inkomen van de man met ingang van 1 januari 2013 is gedaald, doordat hij met ingang van die datum geen recht meer had op een WW-uitkering. Nu de omstandigheden van de man ten opzichte van de beschikking van 25 juli 2012 zijn gewijzigd, zal het hof beoordelen of de alimentatieverplichting van de man nog voldoet aan de wettelijke maatstaven, rekening houdende met alle ter zake dienende omstandigheden.

Ingangsdatum

6.
De vrouw stelt zich op het standpunt dat de door de rechtbank vastgestelde ingangsdatum
van 7 maart 2013 in strijd is met de redelijkheid, nu sprake is van een financiële noodsituatie aan haar zijde. De man heeft deze stelling betwist.
7.
Het hof acht het, evenals de rechtbank, redelijk om de dag waarop het inleidend verzoekschrift van de man tot wijziging is ingediend als ingangsdatum aan te houden, aangezien de vrouw met ingang van deze datum rekening heeft kunnen houden met een wijziging van de kinderalimentatie. Gelet hierop zal het hof de ingangsdatum vaststellen op 7 maart 2013. De man heeft sedertdien geen alimentatie meer betaald.

Behoefte van de minderjarigen

8.
De behoefte van de minderjarigen aan een onderhoudsbijdrage van de man staat als niet bestreden vast. De in 2009 vastgestelde bijdrage bedraagt thans op grond van de wettelijke indexering € 236,- per kind per maand.

Draagkracht van de man

9.
De man stelt dat hij geen draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te kunnen betalen. Hij ontvangt – ondanks zijn vele inspanningen om een nieuwe dienstbetrekking te vinden, dan wel een project binnen te halen om voldoende inkomen als zzp’er te verdienen – met ingang van 1 januari 2013 een (leen)bijstandsuitkering.
10.
De vrouw bestrijdt niet dat de man met ingang van 1 januari 2013 een (leen)bijstandsuitkering ontvangt. Zij is echter van mening dat bij het bepalen van de draagkracht van de man het inkomen tot uitgangspunt moet worden genomen dat hij zou kunnen verdienen. De man heeft zijn inkomensachteruitgang door de beëindiging van zijn onderneming op 1 augustus 2011 zelf teweeg gebracht, maar dit inkomensverlies is in de visie van de vrouw voor herstel vatbaar. Met het door de man overgelegde overzicht van zijn sollicitaties wordt niet aangetoond dat herstel van zijn verlies aan inkomen onmogelijk is, aldus de vrouw. Van de man kan – gelet op zijn leeftijd en de aard van zijn werkzaamheden – gevergd worden dat hij zijn oude werkzaamheden weer oppakt ofwel door zijn bedrijfsactiviteiten te hervatten ofwel door een baan in loondienst te zoeken. Verder dient bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening te worden gehouden met zijn vermogen, aldus de vrouw. Dat de man zijn bijstand ontvangt in de vorm van een lening is een keuze van de man die niet op de vrouw kan worden afgewenteld.
11.
Het hof overweegt als volgt. Niet in geschil is dat de man met ingang van 1 januari 2013 een (leen)bijstandsuitkering ontvangt. Het hof is van oordeel dat met deze inkomensvermindering ten volle rekening moet worden gehouden, nu deze de man niet verwijtbaar is en niet voor herstel vatbaar is. Weliswaar is aan de zijde van de man sprake geweest van een door hemzelf teweeggebrachte inkomensvermindering doordat hij in augustus 2011 de keuze heeft gemaakt zijn onderneming te beëindigen, maar de man heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij hiertoe door economische omstandigheden genoodzaakt was. Het door de man geleden inkomensverlies is thans niet meer voor herstel vatbaar. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de man na de beëindiging van zijn onderneming gedurende drie maanden een WW-uitkering heeft ontvangen, waarna hij via een re-integratiewerkovereenkomst voor vier maanden in loondienst is getreden bij Dewitec B.V. (met ingang van 12 december 2011 tot 1 mei 2012). Deze overeenkomst is als gevolg van de slechte economische omstandigheden in de bouw niet verlengd na afloop daarvan. Nadien is het de man, ondanks zijn sollicitatiepogingen, niet meer gelukt een andere baan te vinden. Uiteindelijk heeft dit ertoe geleid dat de man met ingang van 1 oktober 2012 tot en met 31 december 2012 een WW-uitkering heeft ontvangen en met ingang van 1 januari 2013 een bijstandsuitkering krijgt. Dat de man niet voldoende heeft gesolliciteerd is naar het oordeel van het hof niet gebleken. De Werkloosheidswet en de Wet werk en bijstand voorzien bovendien beide in een inspanningsverplichting om tot betaalde arbeid te komen, welke inspanningen ook door de uitkerende instantie worden getoetst. De man heeft derhalve voldoende inzicht gegeven in de (on)mogelijkheid om zijn verdiencapaciteit te benutten.
12.
Het hof passeert de stelling van de vrouw, dat rekening gehouden dient te worden met vermogen van de man in de vorm van overwaarde in zijn woning nu niet is gebleken dat de verkoop van de woning van de man enig positief effect zou hebben op de draagkracht van de man. De overwaarde van de woning is vanwege de crisis op de huizenmarkt aanzienlijk gedaald. Bij verkoop van de woning van de man zal – door het aangaan van een tweede hypothecaire lening ter zake van bijstand – een afdracht plaatsvinden aan de Sociale Dienst, waardoor geen, althans weinig overwaarde zal resteren.
13.
Nu de man een inkomen ontvangt op bijstandsniveau is het hof van oordeel dat de man onvoldoende draagkracht heeft om enige kinderalimentatie te kunnen betalen.
14.
Hetgeen partijen verder in hoger beroep nog naar voren hebben gebracht behoeft in het licht van hetgeen hiervoor is overwogen geen bespreking meer. Dit leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal bekrachtigen.

Proceskosten

15.
Het hof ziet geen aanleiding om de vrouw te veroordelen in de kosten van de procedure en zal – zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard – de kosten compenseren.
16.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Stille, Husson en Sutorius-Van Hees, bijgestaan door
mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2014.