ECLI:NL:GHDHA:2014:2295

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
9 juli 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.142.804/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Mink
  • A. van Nievelt
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake bijstandsverhaal en schuldenlast

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de gemeente Den Haag tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de man werd verplicht tot het betalen van een bijstandsverhaal. De gemeente is in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 december 2013, waarin werd bepaald dat de man een bedrag van € 114,- per maand aan bijstandsverhaal verschuldigd was voor de periode van 1 november 2012 tot 1 september 2013. De man heeft in zijn verweerschrift tevens incidenteel appel ingediend, waarin hij verzocht om de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken of deze verzoeken af te wijzen. Tijdens de mondelinge behandeling op 5 juni 2014 waren beide partijen aanwezig, evenals een beëdigde tolk in de Turkse taal.

De gemeente verzocht in hoger beroep om de bestreden beschikking te vernietigen en een hoger bedrag aan bijstandsverhaal vast te stellen, terwijl de man zich verweerde door te stellen dat de rechtbank op juiste gronden had beslist over de aflossing van zijn schulden. De gemeente stelde dat de man zijn financiële situatie niet voldoende inzichtelijk had gemaakt en dat de rechtbank ten onrechte rekening had gehouden met een bedrag aan aflossing van schulden. De man betwistte dit en gaf aan dat zijn schulden bekend waren bij de gemeente.

Het hof oordeelde dat de rechtbank in redelijkheid rekening had gehouden met een bedrag van € 250,- per maand aan aflossing van schulden. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de man om de gemeente in de kosten van de procedure te veroordelen af. De beslissing werd uitgesproken op 9 juli 2014 door de rechters M. Mink, A. van Nievelt en J. Mulder, bijgestaan door griffier mr. Dooting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 9 juli 2014
Zaaknummer : 200.142.804/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-4349
Zaaknummer rechtbank : C/09/444397
de GEMEENTE DEN HAAG,
verzoekster, tevens incidenteel verweerster, in hoger beroep,
hierna te noemen: de gemeente,
gemachtigde: de heer G.B. Hannappel, LL.B,
tegen
[de man],
wonende te [plaats],
verweerder, tevens incidenteel verzoeker, in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. M.J. Zennipman te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De gemeente is op 3 maart 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 23 december 2013 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 23 april 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De gemeente heeft op 20 mei 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de gemeente:
- op 7 maart 2014 een brief van 6 maart 2014 met bijlagen;
- op 11 maart 2014 een brief van 10 maart 2014 met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 22 mei 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 5 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de heer G.B. Hannappel en de heer A. Veldhuis namens de gemeente;
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat en vergezeld van een beëdigde tolk in de Turkse taal, de heer G. Gunes.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is – uitvoerbaar bij voorraad – bepaald dat:
- de man ten aanzien van de over de periode van 1 november 2012 tot 1 september 2013 gemaakte kosten van bijstand verleend aan [de vrouw] (verder: de vrouw), mede ten behoeve van de minderjarigen:
- [naam], geboren op [datum in] 2009 te [plaats], en
- Emirhan ÜNLÜ, geboren op [datum in] 2011 te [plaats],
verder gezamenlijk te noemen: de minderjarigen, aan de gemeente verschuldigd is een bedrag van € 114,- per maand;
- de man ten aanzien van de over de periode vanaf 1 september 2013 gemaakte kosten van bijstand verleend aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarigen, aan de gemeente verschuldigd is een bedrag nihil.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

1.
In geschil is de omvang van de verhaalsbijdrage ten laste van de man.
2.
De gemeente verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de man ingaande 1 november 2012 een bedrag van € 366,- per maand en vanaf 1 september 2013 een bedrag van € 161,- per maand schuldig is aan de gemeente, zolang de bijstandsverlening aan de vrouw, mede ten behoeve van de minderjarigen, voortduurt, voor zover de wet het toelaat uitvoerbaar bij voorraad.
3.
De man verweert zich daartegen en verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de gemeente niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken dan wel de verzoeken van de gemeente af te wijzen en de bestreden beschikking gedeeltelijk te bekrachtigen, met dien verstande dat met ingang van 1 november 2012 een bedrag van € 400,- per maand aan schuld in aanmerking dient te worden genomen bij het draagkrachtloos inkomen van de man en met ingang van 1 februari 2014 een bedrag ter hoogte van het bedrag welke in aanmerking komt voor beslag, met veroordeling van de gemeente in de kosten van deze procedure.
4.
De gemeente verzet zich daartegen en handhaaft haar petitum.
5.
Ter zitting is namens de man het incidenteel hoger beroep ingetrokken, zodat dit beroep geen bespreking en beoordeling meer behoeft. Voorts is ter zitting namens de gemeente het verzoek in hoger beroep met betrekking tot de verhaalsbijdrage voor de periode van 1 november 2012 tot 1 september 2013 verminderd in die zin, dat thans wordt verzocht de verhaalsbijdrage voor die periode vast te stellen op het bedrag van de behoefte van de minderjarigen, in totaal een bedrag van € 326,- per maand.
6.
De gemeente kan zich niet verenigen met de bestreden beschikking, in het bijzonder ten aanzien van het door de rechtbank in aanmerking genomen bedrag aan aflossing schulden. Hoewel de gemeente erkent dat er schulden zijn aan de zijde van de man (onder andere de door de rechtbank vastgestelde schuld van circa € 8.000,- en ook de per 1 september 2013 nieuw ontstane schuld van € 47.456,90), stelt de gemeente dat de aflossing van die schulden niet ten koste van de wettelijke onderhoudsplicht van de man mag gaan. Naar de mening van de gemeente heeft de man zowel in eerste aanleg als in hoger beroep zijn financiële positie (exacte inkomsten en uitgaven) niet voldoende inzichtelijk gemaakt en daarnaast is de schuld van € 47.456,90 te wijten aan het handelen van de man zelf. Volgens de gemeente is in strijd gehandeld met de artikelen 149 en 150 Rv en had de rechtbank niet ambtshalve bij de berekening van de draagkracht van de man in redelijkheid rekening mogen houden met een bedrag van € 250,- per maand aan aflossing schulden. Daar komt bij dat de man op grond van de artikelen 60 lid 1 juncto 62i Wwb een inlichtingenplicht jegens de gemeente heeft. De gemeente heeft belang bij een exacte bepaling van de financiële situatie van de man in verband met toekomstige heronderzoeken. Ter zitting is namens de gemeente nog naar voren gebracht dat, als de man zijn financiële situatie alsnog volledig inzichtelijk maakt met onderliggende bescheiden, er bij de berekening van zijn draagkracht wel rekening kan worden gehouden met een bepaald bedrag aan aflossing van zijn schulden.
7.
De man stelt zich op het standpunt dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist met betrekking tot het in aanmerking te nemen bedrag aan aflossing van zijn schulden, zowel over de periode van 1 november 2012 tot 1 september 2013 als over de periode vanaf 1 september 2013. De man heeft hoge schulden en heeft deze onderbouwd met onderliggende bescheiden. Ten tijde van de procedure in eerste aanleg, maar ook daarvoor, loste de man af aan familieleden bij wie hij schulden had. Daarnaast had de man een betalingsregeling met de deurwaarder. In 2012 loste de man een bedrag van € 219,19 af, hetgeen ook blijkt uit de door de man overgelegde salarisstrook van periode 12 van het jaar 2012. Vanaf februari 2014 is beslag gelegd op het inkomen van de man in verband met een opeisbare schuld van € 47.456,90 (vordering van [naam] op de man). Naar de mening van de man is niet in strijd gehandeld met artikel 150 Rv. De man betwist niet dat hij een inlichtingenplicht heeft jegens de gemeente. Alle schulden die de man had, waren echter bekend bij de gemeente.
8.
Het hof stelt vast dat in hoger beroep enkel het bij de berekening van de draagkracht van de man in aanmerking te nemen bedrag aan aflossing van schulden in geschil is. De rechtbank heeft – gelet op de door de man toen overgelegde financiële stukken – over zowel de periode van
1 november 2012 tot 1 september 2013 als over de periode vanaf 1 september 2013 in redelijkheid rekening gehouden met een bedrag van € 250,- per maand aan aflossing van de schulden. De gemeente stelt in hoger beroep dat hiermee geen rekening moet worden gehouden. Daarentegen heeft de gemeente zowel in haar beroepschrift als ter zitting uitdrukkelijk erkend dat de man een aanzienlijke schuldenlast heeft. Gelet hierop, alsmede op het feit dat krachtens vaste rechtspraak alle schulden van invloed zijn op de draagkracht van de onderhoudsplichtige, ziet het hof aanleiding om – evenals de rechtbank – rekening te houden met een bepaald bedrag aan aflossing van schulden. Dat de schulden verwijtbaar tot stand zijn gekomen, is niet komen vast te staan. Een bedrag van € 250,- per maand, zoals door de rechtbank in aanmerking is genomen, komt het hof niet onredelijk voor. Dit betekent dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.
9.
Het hof merkt nog op dat, hoewel het begrijpelijk is dat de gemeente belang heeft bij een exacte bepaling van de financiële situatie van de man in verband met toekomstige heronderzoeken, deze procedure zich daarvoor naar het oordeel van het hof niet leent en dit een aangelegenheid betreft tussen de gemeente en de man onderling.
10.
Het hof ziet geen aanleiding om de gemeente te veroordelen in de kosten van de procedure, zoals de man heeft verzocht, en zal het verzoek daartoe dan ook afwijzen.
11.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, van Nievelt en Mulder, bijgestaan door mr. Dooting als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 9 juli 2014.