ECLI:NL:GHDHA:2014:2299

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2014
Publicatiedatum
10 juli 2014
Zaaknummer
200.141.503/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. van Kempen
  • M. van den Wildenberg
  • C. Mollema-de Jong
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot echtscheiding op grond van schijnhuwelijk

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 25 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag van 5 november 2013, waarin het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding en het treffen van een nevenvoorziening was afgewezen. De man stelde dat de rechtbank zijn antwoorden tijdens de zitting in eerste aanleg verkeerd had geïnterpreteerd en dat hij onvoldoende Nederlands sprak om de vragen goed te begrijpen. Hij was bijgestaan door een tolk in de Arabische taal tijdens de zitting in hoger beroep.

De vrouw, verweerster in hoger beroep, voerde aan dat er geen sprake was van een affectieve relatie en dat het huwelijk slechts was aangegaan om de man een verblijfsstatus te bezorgen. Het hof overwoog dat de procedure in hoger beroep ook bedoeld is om fouten in de eerste aanleg te herstellen. Het hof concludeerde dat de man in hoger beroep geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangevoerd die tot een ander oordeel zouden moeten leiden. De verklaringen van beide partijen over hun woonsituatie ten tijde van het huwelijk waren tegenstrijdig, en de man kon zijn stellingen niet onderbouwen.

Het hof oordeelde dat het huwelijk tussen partijen slechts was aangegaan om de man een verblijfsstatus te bezorgen, wat kwalificeert als een schijnhuwelijk. Dit huwelijk kan niet worden erkend, omdat erkenning in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank en oordeelde dat er geen grond was voor de toewijzing van het verzoek tot echtscheiding, aangezien niet was gesteld dat het huwelijk duurzaam was ontwricht.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 25 juni 2014
Zaaknummer : 200.141.503/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-5791
Zaaknummer rechtbank : C/09/447652
[de man],
wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. S. Bhulai te Den Haag,
tegen
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. A. Klomp-Kraal te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 5 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 5 november 2013 van de rechtbank Den Haag.
Bij het hof is voorts het volgende stuk ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 18 februari 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlage.
De zaak is op woensdag 21 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat en de heer D.J. Doets, tolk in de Arabische taal.
- de vrouw, bijgestaan door mr. K.J. Kerdel, waarnemend voor mr. A. Klomp-Kraal, en de heer
H.F. Vuijk, tolk in de Poolse taal.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding en het treffen van een nevenvoorziening, afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de afwijzing van het gemeenschappelijk verzoek tot echtscheiding.
2.
De man verzoekt het hof, uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking, voor zover bestreden, te vernietigen en opnieuw rechtdoende de echtscheiding tussen partijen uit te spreken.
3.
De vrouw verzet zich hiertegen.
4.
De man stelt zich allereerst op het standpunt dat de rechtbank zijn antwoorden, die hij ter zitting in eerste aanleg heeft gegeven, op een verkeerde manier heeft geplaatst en geïnterpreteerd. Volgens de man beheerst hij de Nederlandse taal onvoldoende om in een context vragen te begrijpen en te analyseren. Als vragen te moeilijk en ingewikkeld worden is hij geneigd deze bevestigend te beantwoorden. Ter zitting was geen tolk aanwezig, omdat het ging om een gemeenschappelijk echtscheidingsverzoek, waarin dergelijke vragen niet waren verwacht.
5.
Het hof overweegt als volgt. De procedure in hoger beroep heeft mede tot doel fouten en verzuimen bij de behandeling van de zaak in eerste aanleg te herstellen. Nu de man in hoger beroep is bijgestaan door een tolk is de omissie in eerste aanleg, indien daar al sprake van was, hersteld. Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat deze grief van de man niet kan leiden tot vernietiging van de bestreden beschikking.
6.
Voorts is de man van mening dat geen sprake is van een schijnhuwelijk tussen hem en de vrouw. Hij voert daartoe aan dat hij de vrouw reeds voor het huwelijk kende en hij een korte periode met de vrouw heeft samengewoond. Ook was sprake van een affectieve relatie tussen partijen. Dat de relatie niet goed is verlopen, neemt volgens de man niet weg dat sprake was van een echt huwelijk. De man betwist dat hij de vrouw heeft betaald om aan zijn verblijfsrecht te komen. Hij heeft weliswaar een aantal schulden van de vrouw afbetaald, maar dat was slechts om te voorkomen dat hij daarvoor hoofdelijk aansprakelijk zou worden gesteld. Verder stelt de man dat hij na het sluiten van het huwelijk de originele huwelijksakte onverwijld bij de IND heeft ingeleverd. Pas bij zijn voornemen om te scheiden begreep de man dat hij in de registers niet was ingeschreven als zijnde gehuwd. De man is van mening dat de vrouw andere belangen heeft bij de ontkenning van de affectieve relatie van partijen. Indien de rechtsgeldigheid van het huwelijk wordt vastgesteld, dient de vrouw haar (alleenstaande) bijstandsuitkering terug te betalen. Daarnaast levert een niet rechtsgeldig huwelijk minder problemen op bij de erkenning van [de zoon van de vrouw], het uit de vrouw geboren kind, door de Poolse ex-partner van de vrouw. Tot slot heeft de man, anders dan in eerste aanleg en in zijn hoger beroepschrift, ter terechtzitting verklaard wel degelijk de biologische vader van [de zoon van de vrouw] te zijn.
7.
De vrouw voert aan dat zij de man destijds heeft willen helpen met de verkrijging van zijn verblijfsvergunning. Van een affectieve relatie is volgens de vrouw geen sprake geweest. Ook hebben partijen feitelijk niet samengewoond. De vrouw heeft zich in februari 2011 van het adres van de man uit laten schrijven. Daarnaast heeft de man haar geholpen door een aantal schulden te betalen. Volgens de vrouw heeft de man doen voorkomen dat zij door te tekenen bij de Egyptische ambassade zou tekenen voor het verblijf van de man in Nederland. De vrouw heeft nooit de wens gehad of weet gehad van het feit dat zij met de man in het huwelijk is getreden. De vrouw is van het huwelijk op de hoogte gekomen, doordat zij via de gemeente het bericht ontving dat zij als gehuwd stond geregistreerd met de man. De man heeft het huwelijk pas in december 2012 laten registreren. Haar zoontje [de zoon van de vrouw] is uit een relatie met een Poolse man geboren, aldus de vrouw.
8.
Het hof overweegt als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter terechtzitting is het hof van oordeel dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft beslist. Het hof neemt de gronden over en maakt deze tot de zijne. Naar het oordeel van het hof zijn door de man in hoger beroep geen nieuwe feiten en omstandigheden aangevoerd die tot een andersluidend oordeel zouden moeten leiden. Daarbij neemt het hof nog in aanmerking dat de door partijen afgelegde verklaringen ten aanzien van hun woonsituatie ten tijde van de huwelijksdatum elkaar tegenspreken. Zo stelt de man dat hij feitelijk met de vrouw op één adres heeft samengewoond, terwijl de vrouw verklaart dat partijen slechts op één adres ingeschreven hebben gestaan maar zij daar nooit geweest is. Nu de man zijn stelling op geen enkele wijze heeft onderbouwd, gaat het hof er vanuit dat partijen nooit feitelijk met elkaar hebben samengewoond. Voorts weegt het hof mee dat de man ter zitting in hoger beroep, anders dan in eerste aanleg en in zijn hoger beroepschrift, heeft verklaard dat hij de biologische vader van [de zoon van de vrouw] is. Het hof acht deze nieuwe verklaring – mede in het licht van de onweersproken stelling van de vrouw dat zij nimmer met de man gemeenschap heeft gehad – niet geloofwaardig. Zulks geldt temeer waar de man, die in eerste aanleg toch werd bijgestaan door een eigen advocaat, geen steekhoudende verklaring heeft kunnen geven voor deze van het in gemeenschappelijk verzoekschrift ingenomen standpunt afwijkende stellingname. Gelet op het voorgaande is het hof met de rechtbank van oordeel dat het huwelijk tussen partijen slechts is aangegaan om de man een verblijfsstatus te bezorgen en derhalve sprake is van een schijnhuwelijk. Nu erkenning van dit schijnhuwelijk in strijd zou zijn met de Nederlandse openbare orde komt het onderhavige huwelijk niet voor erkenning in aanmerking en kan niet worden toegekomen aan een verdere beoordeling van het echtscheidingsverzoek.
9.
Ten overvloede overweegt het hof dat ook in hoger beroep niet is gesteld dat het huwelijk van partijen duurzaam is ontwricht. De grond voor de toewijzing van het verzoek tot echtscheiding ontbreekt derhalve.
10.
Mitsdien wordt als volgt beslist.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van Kempen, Van den Wildenberg en Mollema-de Jong, bijgestaan door mr. Evertsen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 juni 2014.