ECLI:NL:GHDHA:2014:2324
Gerechtshof Den Haag
- Hoger beroep
- R.M. Bouritius
- M.J.J. van den Honert
- B.A. Stoker-Klein
- S. Imami
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in vervolging wegens schending van de rechten van de minderjarige
In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014, is het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vervolging van de verdachte wegens schending van de rechten van de minderjarige. De zaak betreft een vervolging die voortkwam uit een relatie tussen de verdachte en een minderjarige, waarbij het hof oordeelde dat het Openbaar Ministerie niet voldoende had voldaan aan de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 167a van het Wetboek van Strafvordering. Dit artikel vereist dat de minderjarige in de gelegenheid wordt gesteld om haar mening over het gepleegde feit kenbaar te maken, wat in deze zaak niet is gebeurd. Het hof concludeerde dat de belangen van de minderjarige onvoldoende waren meegewogen in de vervolgingsbeslissing, wat leidde tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de vervolging voor de feiten 1 en 3. Het hof benadrukte dat de belangen van de minderjarige voorop moeten staan in dergelijke zaken en dat het Openbaar Ministerie de verantwoordelijkheid heeft om deze belangen serieus te nemen. De zaak werd verder behandeld met betrekking tot het tenlastegelegde onder 2, waarbij de advocaat-generaal een wijziging van de tenlastelegging vorderde, welke door het hof werd toegewezen. De uitspraak van het hof werd gepland voor 25 juni 2014.