ECLI:NL:GHDHA:2014:2367

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.138.929
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. van Kempen
  • L. Linsen-Penning de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot vernietiging ouderschapsplan en wijziging gezag in hoger beroep

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de moeder tot vernietiging van een ouderschapsplan en wijziging van het gezag over de minderjarigen. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Rotterdam, waarin de echtscheiding was uitgesproken en het ouderschapsplan was vastgesteld. De moeder verzocht het hof om het ouderschapsplan te vernietigen en haar alleen te belasten met het ouderlijk gezag, omdat zij meende dat zij onder druk had getekend en niet op de hoogte was van haar rechten. De vader verweerde zich tegen deze verzoeken en stelde dat het ouderschapsplan in het belang van de minderjarigen was en dat de moeder geen belang had bij vernietiging.

Het hof oordeelde dat de moeder haar beroep op dwaling niet kon onderbouwen, aangezien zij juridische bijstand had tijdens het ondertekenen van het ouderschapsplan. Het hof concludeerde dat de moeder geen belang had bij het vernietigen van het ouderschapsplan, omdat de zorgregeling niet ten uitvoer werd gelegd en de vader had aangegeven geen nakoming te vorderen. Wat betreft het verzoek om eenhoofdig gezag, oordeelde het hof dat de communicatieproblemen tussen de ouders niet zodanig ernstig waren dat er een onaanvaardbaar risico bestond voor de minderjarigen. Het hof bekrachtigde daarom de bestreden beschikking en wees de verzoeken van de moeder af, waarbij de proceskosten werden gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 april 2014
Zaaknummer : 200.138.929
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-2876
Zaaknummer rechtbank : C/10/422093
[de moeder]
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Oparyk te Leerdam,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats]
verweerder hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. S. Meeuwsen te Gorinchem.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Dordrecht,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 13 december 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 september 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 31 januari 2014 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 13 januari 2014 aan het hof laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 19 maart 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De hierna te noemen minderjarige [voornaam]heeft geen gebruik gemaakt van de door het
hof geboden gelegenheid om mondeling haar mening kenbaar te maken.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en, voor zover in hoger beroep van belang:
  • bepaald dat het aangehechte en door de griffier gewaarmerkte ouderschapsplan deel uitmaakt van deze beschikking;
  • het verzoek van de moeder om haar te belasten met eenhoofdig gezag afgewezen;
  • iedere overige beslissing aangehouden, in afwachting van nader bericht over het verloop van de begeleide omgang en is de zaak verwezen naar de schriftelijke rolzitting familiezaken van 17 december 2013.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is voorts het volgende komen vast te staan:
  • de echtscheidingsbeschikking is op 10 januari 2014 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand;
  • de minderjarigen zijn bij beschikking van 1 november 2013 van de rechtbank Rotterdam voor de duur van één jaar onder toezicht gesteld van Bureau Jeugdzorg te Dordrecht.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil zijn het ouderschapsplan en het gezag ten aanzien van de minderjarigen:
  • [naam], geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats]), hierna te noemen: [voornaam];
  • [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [voornaam];
  • [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] hierna te noemen: [voornaam]; en
  • [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [voornaam];
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking (met uitzondering van: de uitgesproken echtscheiding, de bepaling van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen bij de moeder en de beslissing omtrent het huurrecht op de woning) te vernietigen en opnieuw beschikkende -uitvoerbaar bij voorraad- :
  • het ouderschapsplan te vernietigen, (naar het hof begrijpt) voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
  • te bepalen dat de moeder voortaan alleen zal worden belast met het ouderlijke gezag over de minderjarigen.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder af te wijzen, dan wel ongegrond te verklaren. Kosten rechtens.
Ouderschapsplan
4.
De moeder voert -voor zover van belang en zakelijk weergegeven- aan dat het ouderschapsplan ten onrechte is opgenomen in de bestreden beschikking en richt haar grief met name tegen het gezamenlijk gezag en de vastgestelde zorgregeling. De moeder beroept zich enerzijds op dwaling en stelt dat zij, mede doordat zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig is, ten tijde van het ondertekenen van het ouderschapsplan niet op de hoogte was van de mogelijkheid om eenhoofdig gezag te verzoeken en dat zij in de veronderstelling verkeerde dat zij verplicht was het ouderschapsplan te ondertekenen, teneinde een verzoek tot echtscheiding in te kunnen dienen. Daarnaast beroept de moeder zich op gewijzigde omstandigheden op grond van artikel 1:377e Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). De moeder verwijst hierbij naar een incident dat heeft plaatsgevonden op 30 juni 2013, waarbij zij stelt te zijn mishandeld en bedreigd door de vader. Dit incident was aanleiding voor de moeder om het wijzigingsverzoek in te dienen, waarin zij onder meer het inleidende verzoek om het ouderschapsplan op te nemen in de beschikking en te waarmerken heeft ingetrokken.
5.
De vader verweert zich als volgt. De vader stelt dat de moeder geen enkel belang heeft bij het (gedeeltelijk) vernietigen van het ouderschapsplan, aangezien in de bestreden beschikking de beslissing ten aanzien van de zorgregeling is aangehouden in afwachting van de resultaten van de begeleide omgang, zoals de moeder wenst. Daarbij heeft de vader ter zitting verklaard dat hij het ingezette traject bij het Omgangshuis respecteert en dat hij geen nakoming zal vorderen van de zorgregeling, zoals deze is vastgelegd in het ouderschapsplan. De vader is van mening dat het ingediende ouderschapsplan recht doet aan alle feiten en omstandigheden en in het belang is van de minderjarigen. Voorts betwist de vader dat de moeder de Nederlandse taal onvoldoende machtig is en stelt hij dat de inhoud van het ouderschapsplan tijdens de mediation aan beide partijen is uitgelegd. Ook heeft de moeder voldoende gelegenheid gehad om zich nader te laten informeren, aldus de vader.
6.
Naar het oordeel van het hof kan het beroep van de moeder op dwaling niet slagen, gezien het feit dat zij ten tijde van de ondertekening van het ouderschapsplan juridische bijstand had van haar advocaat. Daarenboven heeft de moeder in het inleidend verzoek zelf verzocht om opname van het ouderschapsplan in de echtscheidingsbeschikking. Het hof zal derhalve aan het beroep op dwaling voorbij gaan.
7.
Voorts overweegt het hof als volgt. De beslissing ten aanzien van de zorgregeling is door de rechtbank aangehouden in afwachting van het verloop van het traject bij het Omgangshuis. Beide ouders hebben ingestemd met begeleide omgang tussen de vader en de minderjarigen bij het Omgangshuis. Ter zitting is gebleken dat de begeleide omgang inmiddels is opgestart en dat de minderjarigen [voornaam] en [voornaam] twee keer contact hebben gehad met de vader. Het contact tussen de vader en de oudste twee minderjarigen is echter nog niet opgestart, aangezien [voornaam] en [voornaam] vooralsnog geen contact wensen met de vader. Het hof constateert dat de zorgregeling, zoals deze is vastgelegd in het ouderschapsplan, thans niet ten uitvoer wordt gelegd. Daarbij heeft de vader ter zitting toegezegd dat hij geen nakoming zal vorderen van de in het ouderschapsplan vastgelegde zorgregeling. Op grond van het voorgaande concludeert het hof dat de moeder geen belang heeft bij het vernietigen van het ouderschapsplan, voor zover het de zorgregeling betreft. Het hof zal derhalve het verzoek van de moeder tot vernietiging van het ouderschapsplan voor zover het de zorgregeling betreft afwijzen.
Gezag
8.
Aan het verzoek van de moeder om te bepalen dat zij voortaan alleen zal worden belast met het ouderlijk gezag over de minderjarigen legt de moeder het volgende ten grondslag. Bij de uitoefening van gezamenlijk gezag is het noodzakelijk dat partijen met elkaar communiceren en overleggen. Gelet op het onvoorspelbare gedrag van de vader en het feit dat hij niet openstaat voor discussie, is het niet mogelijk om op een constructieve wijze overleg te plegen met de vader over de minderjarigen. De communicatie wordt bovendien bemoeilijkt door de angst die de moeder heeft voor de vader. Gelet op het voorgaande acht de moeder het in het belang van de minderjarigen noodzakelijk dat het gezag over de minderjarigen wordt gewijzigd, in die zin dat zij eenhoofdig wordt belast met het gezag.
9.
De vader stelt dat het verzoek tot verkrijging van eenhoofdig gezag ook in hoger beroep onvoldoende wordt gemotiveerd door de moeder. De vader ontkent dat hij de moeder of de minderjarigen ooit heeft mishandeld of bedreigd. Hij stelt dat er geen sprake is van de in artikel 1:251a lid 1, sub a en sub b BW genoemde omstandigheden en dat het verzoek van de moeder dient te worden afgewezen.
10.
Het uitgangspunt van de wet is dat beide ouders na echtscheiding gezamenlijk het gezag over de minderjarigen blijven uitoefenen. De rechter kan ingevolge artikel 1:251a lid 1 BW bepalen dat het gezag over de minderjarigen aan één ouder toekomt, indien er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of wanneer wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
11.
Het hof is evenals de rechtbank van oordeel dat de moeder haar stellingen onvoldoende heeft onderbouwd en dat niet, althans onvoldoende, is gebleken dat de communicatieproblemen dusdanig ernstig zijn dat er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders ten gevolge van het feit dat de vader en de moeder gezamenlijk het gezag over de minderjarigen hebben. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat de ouders weliswaar niet met elkaar communiceren over zaken betreffende de minderjarigen, maar dat niet is gebleken dat dit de moeder, die feitelijk de dagelijkse beslissingen ten aanzien van de minderjarigen neemt, belemmert in de uitoefening van het ouderlijk gezag. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank, naar het oordeel van het hof, terecht het verzoek van de moeder om haar te belasten met het eenhoofdig gezag over de minderjarige, afgewezen. Het hof zal de bestreden beschikking derhalve bekrachtigen.
12.
Dit leidt tot de volgende beslissing. Het hof zal de kosten tussen partijen, gelet op de familierechtelijke aard van de procedure, in hoger beroep compenseren.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor wat betreft de afwijzing van het verzoek van de moeder om haar te belasten met eenhoofdig gezag;
wijst het verzoek van de moeder tot vernietiging van het ouderschapsplan af;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, van Kempen en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door mr. Schapendonk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 april 2014.