In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 april 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de zorgregeling voor een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had in november 2013 hoger beroep aangetekend tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag van 29 augustus 2013. De vader, verweerder en incidenteel verzoeker, had op 20 januari 2014 een verweerschrift ingediend, waarin hij ook een verzoek tot het opleggen van een dwangsom deed. De moeder verzocht het hof de bestreden beschikking te vernietigen en een zorgregeling in goede justitie vast te stellen, terwijl de vader verzocht om de moeder te veroordelen tot een dwangsom voor het niet nakomen van de zorgregeling.
Het hof heeft vastgesteld dat de huidige zorgregeling, waarbij de minderjarige eenmaal per veertien dagen contact heeft met de vader, gehandhaafd blijft. De moeder had aangevoerd dat de zorgregeling te belastend was voor de minderjarige, maar het hof oordeelde dat onvoldoende was aangetoond dat het contact met de vader schadelijk was. De vader had zijn verzoek tot uitbreiding van de zorgregeling onderbouwd, en het hof besloot dat de zorgregeling geleidelijk kon worden uitgebreid, met een overnachting vanaf januari 2015.
De moeder werd veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per keer dat zij de zorgregeling niet nakomt, met een maximum van € 5.000,-. Het hof oordeelde dat de dwangsom noodzakelijk was, gezien de eerdere weigering van de moeder om de zorgregeling na te komen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de minderjarige, waarbij de zorg voor de ontwikkeling en het welzijn van het kind voorop staat.