In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag, staat de omgangsregeling tussen een biologische vader en zijn minderjarige kind centraal. De vader, die in detentie verblijft, heeft een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen. De rechtbank had eerder de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek, wat leidde tot hoger beroep. Het hof verwijst naar eerdere tussenbeschikkingen en de noodzaak van nader onderzoek door de raad voor de kinderbescherming. De moeder van het kind heeft aangegeven dat de minderjarige, na een eerste ontmoeting met de vader, geen verdere omgang wenst. Dit heeft geleid tot een loyaliteitsconflict bij het kind, wat de moeder en de juridische vader bezorgd maakt. De juridische vader heeft zijn steun uitgesproken voor de omgang, maar de moeder is terughoudend gezien de huidige omstandigheden van de vader en de emotionele toestand van de minderjarige. Het hof concludeert dat er meer informatie nodig is om een verantwoorde beslissing te nemen over de omgangsregeling. Daarom verzoekt het hof de raad om opnieuw onderzoek te doen naar de situatie en de belangen van de minderjarige. De behandeling van de zaak wordt pro forma aangehouden tot 27 september 2014, om de raad de tijd te geven voor het onderzoek.