ECLI:NL:GHDHA:2014:2371

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
7 mei 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.114.635-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • A. Husson
  • F. Fockema Andreae-Hartsuiker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot uitbreiding omgangsregeling tussen vader en minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 7 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling met zijn minderjarige kinderen. De vader had in hoger beroep beroep ingesteld tegen een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank 's-Gravenhage, die op 10 juli 2012 had bepaald dat de omgang tussen de vader en de minderjarigen beperkt zou zijn. De vader verzocht om uitbreiding van de omgangsregeling, terwijl het Leger des Heils, dat de voogdij over de kinderen uitoefent, zich daartegen verzet.

Tijdens de zitting op 26 maart 2014 werd de zaak behandeld, maar de moeder en Jeugdzorg waren niet verschenen. De vader trok zijn verzoek tot uitbreiding van de omgang met de oudste minderjarige in, maar het verzoek ten aanzien van de andere minderjarige bleef in geschil. Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarigen in verschillende pleeggezinnen verblijven en dat de omgang met de vader voor hen belastend is. Het hof heeft de argumenten van de vader en het Leger des Heils afgewogen en geconcludeerd dat uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang van de minderjarigen is.

Het hof heeft de bestreden beschikking voor de omgang met de minderjarige [minderjarige 3] bekrachtigd, maar de beschikking voor de omgang met [minderjarige 2] vernietigd en bepaald dat de vader één uur per zes weken omgang zal hebben met [minderjarige 2]. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om een gedragswetenschapper op te roepen en de benoeming van een bijzonder curator afgewezen, omdat het hof zich voldoende ingelicht achtte.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 7 mei 2014
Zaaknummer : 200.114.635/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 11-2407
[de vader],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M-J.E. Gilsing te Den Haag,
tegen
Het Leger des Heils Jeugdzorg en Reclassering (hierna te noemen: Leger des Heils),
gevestigd te Rotterdam,
namens Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
verweerster in hoger beroep.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder.
Als informant is aangemerkt:
Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vader is op 8 oktober 2012 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 10 juli 2012 van de kinderrechter in de rechtbank ’s-Gravenhage.
Jeugdzorg heeft op 24 december 2012 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 13 november 2012 een brief van 12 november 2012 met bijlagen (procesdossier eerste aanleg);
  • op 7 februari 2013 een faxbericht van diezelfde datum, met bijlagen.
De zaak is op 13 februari 2013 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door mr. M-J.E. Gilsing;
  • de heer W.S. van Breda, namens Jeugdzorg.
De raad en de moeder zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
Van de mondelinge behandeling op 13 februari 2013 is proces-verbaal opgemaakt. De behandeling van de zaak is pro forma aangehouden tot zaterdag 29 juni 2013.
Nadien zijn bij het hof de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • een mailbericht van 28 juni 2013, waarin de vader verzoekt om nadere aanhouding;
  • een brief van 27 september 2013, waarin de vader laat weten dat hij zijn appelschrift handhaaft en hij verzoekt de zaak opnieuw op zitting te brengen;
van de zijde van het Leger des Heils:
  • op 26 februari 2014 een faxbericht van diezelfde datum, met als bijlagen de mandaatverklaringen met betrekking tot de minderjarigen;
  • op 14 maart 2014 een brief van 13 maart 2014 met bijlagen.
Op 26 maart 2014 is de mondelinge behandeling voortgezet. Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de heer T. Dijksman en mevrouw M. Blonk namens het Leger des Heils.
De moeder en Jeugdzorg zijn, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is het verzoek van de vader tot uitbreiding van de huidige omgangsregeling tussen de vader en de na te noemen minderjarigen afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
  • de minderjarigen verblijven in verschillende pleeggezinnen;
  • de vader heeft de minderjarigen [minderjarige 1]en [minderjarige 2] erkend;
  • het hof Den Haag heeft bij beschikking van 26 mei 2010 bepaald dat de vader en de minderjarigen gedurende één uur per maand omgang met elkaar zullen hebben, ten kantore van Jeugdzorg;
  • bij beschikking van 23 maart 2012 van de rechtbank Den Haag is de moeder ontheven van het ouderlijk gezag over de minderjarigen en is Jeugdzorg benoemd tot voogdes over de minderjarigen;
  • Jeugdzorg heeft de uitvoering van de voogdij over de minderjarigen gemandateerd aan het Leger des Heils;
  • bij beschikking van 12 december 2012 is het recht op omgang van vader ten aanzien van[minderjarige 1] ontzegd voor de duur van de traumabehandeling
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
Het hof stelt allereerst vast dat de vader ter zitting het verzoek tot uitbreiding van de omgang met de minderjarige [naam], geboren op[geboortedatum] te ’[geboorteplaats], (hierna te noemen: [minderjarige 1]) heeft ingetrokken. Op het verzoek ten aanzien van [minderjarige 1] behoeft dientengevolge niet meer te worden beslist.
2.
In geschil is thans nog de omgang tussen de vader en
  • [naam], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2] en
  • [naam], geboren op [geboortedatum]te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 3]hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen).
3.
De vader verzoekt -voor zover thans nog van belang- het hof primair toewijzing van het verzoek in eerste aanleg tot uitbreiding van de omgangsregeling; subsidiair tot het oproepen en horen van de gedragswetenschapper van Jeugdformaat; dat mr. I.J. Pieters wordt benoemd tot bijzonder curator over [minderjarige 2]; dan wel als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.
Jeugdzorg verweert zich daartegen en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader strekkende tot vernietiging van de bestreden beschikking af te wijzen.
5.
De vader stelt zich -voor zover thans nog van belang- op het standpunt dat:
- de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uitbreiding van de omgang niet in het belang is van de minderjarigen, temeer nu uit het verslag blijkt dat de vader het goed doet;
- een gelijke bezoekregeling voor de moeder niet kan worden tegengeworpen als beletsel voor meer omgang;
- de medewerkers van Jeugdformaat ten onrechte niet door de rechtbank zijn opgeroepen, zodat de communicatieruis kan worden doorbroken;
Voorts verzoekt de vader een bijzondere curator te benoemen nu er een conflict is tussen de voogd en de minderjarigen over een kwestie in de opvoeding en verzorging, waarover de mening van de minderjarigen, op grond van artikel 3 en 12 IVRK gevraagd moet worden.
6.
Jeugdzorg kan zich niet verenigen met de grieven die door de vader zijn geformuleerd en stelt dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang is van de minderjarigen. De minderjarigen [minderjarige 3] en [minderjarige 2] hebben één uur per maand begeleide omgang met de vader. De bezoekmomenten met de vader zorgen voor spanningen bij [minderjarige 3] en [minderjarige 2], hetgeen zich uit in zorgelijk gedrag. Jeugdzorg stelt dat de huidige omgangsregeling al belastend genoeg is voor de minderjarigen en is daarom van mening dat het niet in hun belang is om de omgangsregeling verder uit te breiden.
7.
Bij proces-verbaal van 13 februari 2013 is de behandeling van de zaak in hoger beroep op verzoek van de vader aangehouden tot zaterdag 29 juni 2013 pro forma, teneinde te bezien hoe de contacten tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 2] en[minderjarige 3] zich verder zouden ontwikkelen.
8.
Het Leger des Heils verweert zich als volgt.[minderjarige 2] krijgt individuele therapie bij het HKJ. Er lijkt vooruitgang te zitten in de ontwikkeling van [minderjarige 2]. De traumasymptomen waar zij mee kampte zijn afgenomen en belemmeren haar niet langer in haar functioneren. Desondanks blijven er zorgen ten aanzien van de hechting van [minderjarige 2] in het pleeggezin. De omgang met de vader brengt veel onrust en spanningen mee voor [minderjarige 2]. Dit uit zich in opstandig gedrag naar de pleegouders, hetgeen de hechting in het pleeggezin niet bevordert. Het Leger des Heils acht het daarom in het belang van [minderjarige 2] dat de omgangsregeling verder wordt beperkt en verzoekt het hof een regeling vast te stellen, waarbij de [minderjarige 2] één keer per zes weken gedurende één uur bij de vader zal zijn. Het Leger des Heils merkt hierbij ter zitting op dat zij tevens voornemens is de omgangsregeling met de moeder terug te brengen naar één uur per zes weken.
9.
Ten aanzien van de omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige 3] voert het Leger des Heils aan dat de huidige bezoekregeling dusdanig belastend is voor [minderjarige 3], dat een uitbreiding in frequentie of duur van de bezoeken niet in haar belang wordt geacht. [minderjarige 3] heeft meer en meer moeite met de frequentie van de bezoeken en zij heeft ook zichtbaar moeite om zich een houding aan te nemen tijdens de bezoeken.
10.
Het hof stelt vast dat het Leger des Heils ontvankelijk is in haar verzoek om de huidige omgangsregeling ten aanzien van de [minderjarige 2] verder te beperken. Het uitgangspunt is dat grieven en veranderingen of vermeerderingen van verzoek in hoger beroep bij verzoek- of verweerschrift dienen te worden aangevoerd (HR 19 juni 2009, LJN BI8771). Deze in beginsel strakke regel lijdt echter onder meer uitzondering indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van verzoek kan plaatsvinden. De Hoge Raad heeft bepaald dat deze uitzondering geldt bij procedures waarbij omgangsregelingen worden vastgesteld (HR 28 september 2012, LJN BW9226).
11.
Het hof overweegt ten aanzien van de omgangsregeling met [minderjarige 2] als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en hetgeen ter zitting is besproken, is het hof gebleken dat bij [minderjarige 2] sprake is van een ernstige hechtingsstoornis en dat zij sterk ontregeld raakt door de bezoeken met haar ouders, hetgeen zich uit in opstandig gedrag naar de pleegouders. Het hof is van oordeel dat een uitbreiding van de omgangsregeling dan ook niet in het belang is van de minderjarige, maar deelt de visie van het Leger des Heils dat een beperking van de omgangsregeling meer passend is. Hierbij neemt het hof in ogenschouw dat het toekomstperspectief van de minderjarige bij het perspectiefbiedende pleeggezin ligt en het voor de verdere ontwikkeling van de minderjarige van belang is dat zij zich veilig kan hechten aan het pleeggezin. Het hof zal derhalve het verzoek van het Leger des Heils toewijzen en zal bepalen dat de vader één uur per zes weken omgang zal hebben met [minderjarige 2] en derhalve het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgangsregeling afwijzen.
12.
Ten aanzien van het verzoek van de vader tot uitbreiding van de omgang met [minderjarige 3] overweegt het hof als volgt. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting constateert het hof dat de bezoekregeling belastend is voor [minderjarige 3] en dat zij meer en meer moeite heeft met de bezoekregeling. Het hof acht het om die reden niet in het belang van [minderjarige 3] om de omgang verder uit te breiden. Het hof zal derhalve de bestreden beschikking voor zover deze de omgangsregeling ten aanzien van [minderjarige 3] betreft, bekrachtigen.
13.
Hoewel het hof van oordeel is dat een uitbreiding van de omgangsregeling niet in het belang is van de minderjarigen, ziet het hof wel het belang in van de vader om activiteiten buiten het kantoor van Jeugdzorg of het Leger des Heils te kunnen ondernemen met de minderjarigen.
14.
Het hof acht zich voldoende ingelicht en ziet thans geen meerwaarde in het oproepen van een gedragswetenschapper van Jeugdformaat en de benoeming van mr. I.J. Pieters tot bijzonder curator over de [minderjarige 2]. Het verzoek van de vader dienaangaande zal het hof dan ook afwijzen.
15.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover deze de omgang ten aanzien van de minderjarige [minderjarige 3] betreft;
vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze de omgang ten aanzien van de [minderjarige 2] betreft en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de [minderjarige 2] één uur per zes weken omgang met elkaar zullen hebben, ten kantore van Jeugdzorg;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Fockema Andreae-Hartsuiker, bijgestaan door mr. Schapendonk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 mei 2014.