ECLI:NL:GHDHA:2014:2387

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2014
Publicatiedatum
15 juli 2014
Zaaknummer
200.119.486
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot betaling van openstaande declaraties door advocatenkantoor na rechtsverwerking

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X Advocaten] tegen een vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, waarin de vorderingen van [X Advocaten] zijn afgewezen. [X Advocaten] vordert betaling van openstaande declaraties van [geïntimeerde], die voortvloeien uit werkzaamheden die door [X Advocaten] zijn verricht in het kader van een schadeclaim na een ernstig ongeval van [geïntimeerde]. De zaak is complex en draait om de vraag of [X Advocaten] haar recht op betaling heeft verwerkt door niet tijdig te reclameren. De rechtbank had geoordeeld dat [X Advocaten] niet voldoende had aangetoond dat [geïntimeerde] op de hoogte was van de openstaande bedragen en dat de communicatie tussen partijen onvoldoende duidelijk was. Het hof bevestigt deze beslissing en oordeelt dat [X Advocaten] door haar brief van 16 juni 2010 en het gebrek aan verdere communicatie gedurende anderhalf jaar, haar recht op betaling heeft verwerkt. Het hof concludeert dat het onaanvaardbaar is om na de vaststellingsovereenkomst alsnog aanspraak te maken op betaling van de vorderingen. De vordering tot vergoeding van beslagkosten wordt eveneens afgewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de rechtbank en veroordeelt [X Advocaten] in de kosten van het geding in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.119.486/01
Zaaknummer rechtbank : 1325220/ CV EXPL 12-1144

arrest van 22 juli 2014

inzake

[X Advocaten] B.V.,

gevestigd te [vestigingsplaats],
appellante,
hierna te noemen: [X Advocaten],
advocaat: mr. P.T.M. de Haan te Rotterdam,
tegen

[geïntimeerde],

wonende te [woonplaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
advocaat: mr. A. Quispel te Oud-Beijerland.

Het verloop van het geding

1.1 Bij exploot van 17 december 2012 is [X Advocaten] in hoger beroep gekomen van het door de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle, tussen partijen gewezen vonnis van 25 september 2012. Bij memorie van grieven met twee producties heeft zij vier grieven tegen dat vonnis aangevoerd en toegelicht. Bij memorie van antwoord met producties heeft [geïntimeerde] de grieven bestreden.
1.2 Vervolgens is arrest gevraagd.

Feiten

In hoger beroep staan, als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende (gemotiveerd) weersproken, dan wel op grond van de – in zoverre niet bestreden – inhoud van de overgelegde producties, de volgende feiten vast.
2.1 [geïntimeerde] is op 14 februari 1994 een ernstig ongeval overkomen waarbij hij een hoge dwarslaesie heeft opgelopen.
2.2 Mr. [Y], verder te noemen: [Y], verbonden aan appellante, heeft van 2004 tot medio 2010 als advocaat werkzaamheden voor [geïntimeerde] verricht in het kader van een schadeclaim in verband met dat letsel. Daarbij heeft [X Advocaten] buitengerechtelijke werkzaamheden verricht, derden ingeschakeld onder wie een expertisebureau genaamd Groot Expertisebureau B.V., een kort geding gevoerd ter verkrijging van een voorschot op de schadevergoeding en een schadestaatprocedure aanhangig gemaakt.
2.3 [X Advocaten] heeft aan [geïntimeerde] bij brief van 19 september 2005 de nota van Groot Expertise à € 7.880,08 toegezonden met het verzoek deze rechtstreeks te voldoen. [geïntimeerde] heeft in reactie daarop aan [X Advocaten] laten weten niet in staat te zijn die declaratie te voldoen, waarop laatstgenoemde aan [geïntimeerde] heeft gezegd dat deze kosten zouden worden gevorderd in de schadestaatprocedure, hetgeen vervolgens ook is gebeurd.
2.4 Omdat [geïntimeerde] op een bepaald moment niet in staat was haar declaraties te voldoen, heeft [X Advocaten] met hem op 22 december 2005 de afspraak gemaakt dat zij vooralsnog bepaalde werkzaamheden tegen een lager uurtarief dan het overeengekomen uurtarief zou declareren, maar dat [geïntimeerde] alsnog betaling van die werkzaamheden tegen het overeengekomen specialistentarief verschuldigd zou zijn op het moment dat er bevoorschotting zou plaats vinden door de aansprakelijkheidsverzekeraar van de wederpartij.
2.5 Tijdens de jaren dat [X Advocaten] [geïntimeerde] bijstond, hebben de aansprakelijkheidsverzekeraars van de wederpartij twee keer een voorschot betaald op de derdenrekening van [X Advocaten]: € 17.299,03 op 7 december 2005 en € 85.000,- op 26 april 2006. [X Advocaten] heeft deze voorschotten deels gebruikt om haar openstaande declaraties te voldoen en deels doorbetaald aan [geïntimeerde].
2.6 Medio 2010, toen de schadestaatprocedure in een vergevorderd stadium verkeerde, is [geïntimeerde] overgestapt naar een ander advocatenkantoor, te weten Visser Quispel Heidema. Mr. M.A.C. Backx van dat kantoor heeft dit bij brief van 8 juni 2010 aan [X Advocaten] meegedeeld en verzocht om toezending van het volledige dossier van [X Advocaten].
2.7 [X Advocaten] heeft daarop bij brief van 16 juni 2010 onder meer geantwoord:
“Momenteel zijn openstaand de navolgende nota’s:
(…)
Afschriften van de nota’s met de bijbehorende urenspecificaties vindt u bijgesloten.
Een afschrift van de nota voor mijn werkzaamheden over de periode van 20 februari 2010 tot en met 16 juni 2010 ten bedrage van euro 661,18 vindt u bijgevoegd.
Totaal is openstaand het bedrag van euro € 14.231,75.
Alvorens het dossier aan u over te dragen, verzoek ik cliënt het openstaande bedrag van euro € 14.231,75 te voldoen door storting op rekeningnummer (…), ten name van [X Advocaten] en onder vermelding van (…).”
[X Advocaten] heeft bij deze brief de daarin genoemde declaraties met urenspecificaties gevoegd.
2.8 Bij e-mail van 9 januari 2012 heeft E. Heidema aan [X Advocaten] geschreven:
“Graag verneem ik van u welke kosten er nog openstaan van u in onderhavige dossier?”
2.9 Bij e-mail van 10 januari 2012 heeft [Y] aan Heidema geantwoord:
“In deze verwijs ik u naar het schrijven van 16 juni 2010 aan uw kantoorgenoot mr. M.A.C. Backx. In deze brief is te lezen, dat er exclusief de wettelijke rente er aan advocaatkosten openstaand is het bedrag is van € 14.231,75. De nota’s zijn alsdan tevens overgelegd. Ik neem aan, dat de rechtbank uitspraak heeft gedaan, de gevorderde buitengerechtelijke kosten zijn toegewezen en zijn voldaan door de aansprakelijke wederpartij. Graag verzoek ik uw cliënt thans per omgaande tot betaling van de openstaande gelden over te gaan.”
2.10 Bij e-mail van 11 januari 2012 heeft [X Advocaten] aan Heidema bericht:
“In mijn mailbericht van gisteren 10 januari jl. staat een fout. Ik heb op uw cliënt de navolgende vordering.
De
buitengerechtelijke kostenzijn vanaf het moment dat ik de belangen van [geïntimeerde] behartigde
Nota 22 augustus 2006 euro 42.361,37
Het betreft de advocaatkosten en
medische kosten over de periode van 4 juni 2004
tot en met 21 augustus 2006
Nota d.d. 20 september 2005 euro 7.880,08
Het betreft de nota voor de werkzaamheden
van Groot Expertise in opdracht van
[geïntimeerde] ter begroting van de geleden schade. ____________
Totaal euro 50.241,45, exclusief de wettelijke rente
Deze buitengerechtelijke kosten zijn als onderdeel van de geleden schade van [A] en van [B] in de bij de rechtbank onder rolnummer (…) aanhangige procedure ex art. 6:96 BW gevorderd.
Advocaatkosten voor
de gevoerde procedures:
(…)
Totaal € 14.022,23, exclusief de wettelijke rente.
Nogmaals verzoek ik uw cliënt thans per omgaande tot betaling van de openstaande gelden over te gaan.”
2.11 Bij brief van 20 januari 2012 heeft [X Advocaten] aan mr. A. Quispel van het kantoor Visser Quispel Heidema geschreven:
“De navolgende nota’s zijn aan de heer [geïntimeerde] gestuurd.
Dossiernummer (…) (buitengerechtelijke werkzaamheden)
(…)
Dossiernummer (…) (Kort Geding)
(…)
Dossiernummer (…) (procedurele werkzaamheden)
(…)
(…)
De navolgende betalingen zijn verricht.
(…)
Rekening houdend met bovenstaande nota’s en de betalingen is de bijgesloten renteberekening gemaakt.
Deze sluit bij een betaling uiterlijk op 27 januari 2012 op het verschuldigde bedrag van € 19.149,81.
(…)
Conform de afspraak, ondertekend door [geïntimeerde] op 22 december 2005 (zie bijlage) hield ik mij het recht voor om bij een redelijke schadevergoeding het tarief van € 231,25 alsnog in rekening te brengen.
De heer [geïntimeerde] is mede door mijn werkzaamheden diverse malen miljonair geworden, zodat ik met terugwerkende kracht mijn uurtarief van (…) hanteer. Dit betekent, dat de heer [geïntimeerde] nog de navolgende bedragen aan mij verschuldigd is.
Dossiernummer (…) (buitengerechtelijke werkzaamheden)
(…)
Dossiernummer (…) (Kort Geding)
(…)
Dossiernummer (…) (procedurele werkzaamheden)
(…)
Totaal € 8.643,39
Nog in rekening te brengen zijn voorts de in bijlage 4 te overleggen nota’s ten bedrage van totaal € 254,04.
Mijn totale vordering sluit dan ook op het bedrag van € 28.047,24, welk bedrag ik u gaarne verzoek uiterlijk op 27 januari aan mij te voldoen.”
2.12 Bij brief van 24 januari 2012 heeft [X Advocaten] aan mr. A. Quispel geschreven:
“Zoals uit uw dossier blijkt, zijn er twee betalingen door de verzekeraars verricht.
(…)
Van het bedrag van € 17.299,03 is op 22 december 2005 het bedrag van € 2.090,83 overgemaakt aan [geïntimeerde]. Zodat onder mij bleef het bedrag van € 15.208,20.
Op bladzijde 2 van mijn brief van 20 januari 2012 zijn in verband met genoemd bedrag van € 15.208,20 twee betalingen opgenomen, namelijk op 29 december 2005 het bedrag van € 12.761,81 en op 29 maart 2006 het bedrag van € 4.584,-. Dat is € 2.137,62 te veel, aangezien ik slechts € 15.208,20 onder mij had.
Ik noteer derhalve op 29 maart 2006 een betaling van € 2.446,38 in plaats van € 4.584,-.
Van het bedrag van € 85.000,- is op 28 april 2006 het bedrag van € 71.515,85 overgemaakt aan [geïntimeerde]. Hiermee bleef onder mij het bedrag van € 13.484,15.
Op bladzijde 2 van mijn brief van 20 januari 2012 is op 5 mei 2006 genoemd bedrag van € 13.484,15 als betaling terug te vinden.”
2.13 In januari 2012 hebben de aansprakelijkheidsverzekeraars van de wederpartij van [geïntimeerde] in het kader van een bereikte vaststellingsovereenkomst een bedrag van € 75.000,- voor kosten van rechtsbijstand en buitengerechtelijke kosten op de derdenrekening van Visser Quispel Heidema betaald. [X Advocaten] heeft op 17 januari 2012 op die rekening conservatoir derdenbeslag gelegd ter verzekering van haar resterende vordering op [geïntimeerde]. Opdat moment stond genoemd bedrag van € 75.000,- op die rekening.
2.14 [geïntimeerde] heeft op 27 januari 2012 een bedrag van € 16.192,09 aan [X Advocaten] overgemaakt. Dit bedrag was opgebouwd uit het in de mail van [X Advocaten] van 11 januari 2012 onder het kopje Advocaatkosten voor
de gevoerde procedures: genoemde bedrag van € 14.022,23, vermeerderd met door [geïntimeerde] berekende rente ad € 2.069,89.

Beoordeling van het hoger beroep

3.
In dit geding vordert [X Advocaten] van [geïntimeerde], voor zover in hoger beroep nog van belang, betaling van € 8.643,39 wegens vermeerdering van haar facturen met het verschil tussen het uit coulance gehanteerde tarief en het overeengekomen specialistentarief, te vermeerderen met wettelijke rente, en van € 7.880,80 wegens de nota van Groot Expertisebureau, alsmede veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten, waaronder de beslagkosten. [geïntimeerde] verweert zich tegen die vordering onder meer met een beroep op, kort gezegd, rechtsverwerking. Doordat [X Advocaten] in haar brief van 16 juni 2010 slechts haar vordering van € 14.231,75 wegens openstaande declaraties heeft genoemd, en niet heeft gerept over door [geïntimeerde] nog verschuldigde bedragen wegens verhoging van het uurtarief en wegens de rekening van Groot Expertise, heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] erop vertrouwd dat dit het totaalbedrag was dat [geïntimeerde] nog aan [X Advocaten] verschuldigd was wegens de door haar verrichte werkzaamheden en heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] slechts dit bedrag meegenomen in de onderhandelingen met de aansprakelijkheids-verzekeraars die hebben geresulteerd in de bereikte vaststellingsovereenkomst. Het bedrag van € 75.000,- dat door de verzekeraar is betaald op de derdenrekening van Visser Quispel Heidema en waarop [X Advocaten] beslag heeft gelegd, is bedoeld ter vergoeding van de door Visser Quispel Heidema verrichte buitengerechtelijke en gerechtelijke werkzaamheden en gemaakte kosten, aldus [geïntimeerde].
De kantonrechter heeft, voor zover in hoger beroep van belang, de vorderingen van [X Advocaten] afgewezen. Daartegen komt [X Advocaten] in hoger beroep op.
4.
De eerste grief van [X Advocaten] is gericht tegen de overweging van de kantonrechter dat het recht op de in rekening gebrachte nacalculatie vanwege het alsnog verschuldigd worden van het specialistentarief in plaats van het aanvankelijk in rekening gebrachte basisuurtarief, is verwerkt nu daarop geen beroep is gedaan in de periode 16 juni 2010 tot 10 januari 2012, dat door [Y] expliciet een voorbehoud had moeten worden gemaakt dat de afrekening onverlet laat de aanspraak op nacalculatie en dat, nu dat voorbehoud niet is gemaakt, [geïntimeerde] daarmee geen rekening behoefde te houden bij de schadeafwikkeling. De tweede grief is gericht tegen de overweging dat het op de weg van [X Advocaten] had gelegen om in ieder geval na 16 juni 2010 aan [geïntimeerde] een factuur te zenden voor de nacalculatie van de kosten rechtsbijstand nu immers vanaf die datum appellante bekend was dat er geen vergoeding zou volgen in de procedure, omdat de zaak was overgedragen. Met de derde grief komt [X Advocaten] op tegen de afwijzing van de vordering met betrekking tot de kosten van Groot Expertise ad € 7.888,80 op grond van de overweging dat over deze post van 16 juni 2010 tot 11 januari 2012 met geen woord is gerept en dat derhalve met deze post geen rekening is gehouden bij de schadeafwikkeling en dat het op de weg van [Y] had gelegen in ieder geval na 16 juni 2010 een factuur aan [geïntimeerde] te zenden.
5.
Deze grieven falen.
6.
Uit de onder 2.6 geciteerde brief van 16 juni 2010 heeft (de advocaat van) [geïntimeerde] redelijkerwijs mogen afleiden dat [X Advocaten] geen andere vorderingen op [geïntimeerde] meer had dan wel zou krijgen in verband met de door haar voor [geïntimeerde] verrichte werkzaamheden dan de daarin genoemde. [X Advocaten] heeft in die brief gedetailleerd alle openstaande declaraties opgesomd en bijgevoegd, waaronder een declaratie voor de laatste periode waarin zij nog werkzaamheden had verricht, van 20 februari 2010 tot de datum van haar brief, 16 juni 2010. Het had, mede gezien de context van overdracht van het dossier aan een opvolgende advocaat en het feit dat betaling als voorwaarde voor de overdracht van het dossier werd gesteld, op de weg gelegen van [X Advocaten] als overdragende advocaat om in haar brief een voorbehoud te maken indien zij nog meer of andere openstaande vorderingen wegens haar werkzaamheden op [geïntimeerde] had of verwachtte te zullen krijgen. Als ervaren letselschadeadvocaat had [X Advocaten] moeten begrijpen dat deze informatie voor [geïntimeerde] van belang was en zou kunnen worden gebruikt in het kader van schikkingsonderhandelingen. Dat de kosten van Groot Expertise werden gevorderd in de door [X Advocaten] voor [geïntimeerde] geëntameerde schadestaatprocedure, maakt dit niet anders, nu daaruit niet volgt dat [geïntimeerde] het bedrag van Groot Expertise nog niet aan [X Advocaten] had voldaan, bijvoorbeeld via verrekening met de op de derdenrekening van [X Advocaten] ontvangen voorschotten. Het hof betrekt hierbij dat eerst uit de onder 2.11 genoemde brief van [X Advocaten] van 20 januari 2012 aan mr. Quispel en voorts haar onder 2.12 genoemde brief van 24 januari 2012 aan mr. Quispel, in onderling verband blijkt in hoeverre de door de aansprakelijkheidsverzekeraars verstrekte voorschotten ad € 17.299,03 en € 85.000,- zijn aangewend voor betaling, en van welke declaraties. [X Advocaten] heeft niet (voldoende gemotiveerd) gesteld, noch is anderszins gebleken, dat [geïntimeerde] eerder dan door die brieven op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de wijze waarop [X Advocaten] de voorschotten had gebruikt ter verrekening met (gedeelten van) declaraties.
7.
Ook wat betreft de verhoging van het uurtarief voor eerdere declaraties geldt dat (de advocaat van) [geïntimeerde] op basis van de brief van [X Advocaten] van 16 juni 2010 redelijkerwijs mocht menen dat hierin de declaraties van [X Advocaten] uitputtend waren genoemd, en bracht het enkele feit dat de afspraken tussen [X Advocaten] en [geïntimeerde] over het tijdelijk verlagen en achteraf, na betaling van voorschotten, alsnog verhogen van het uurtarief in het dossier van [geïntimeerde] waren opgenomen en [geïntimeerde] van die afspraak op de hoogte was, niet mee dat (de advocaat van) [geïntimeerde] er ondanks de brief van [X Advocaten] rekening mee moest houden dat die verhoging van het uurtarief en de daaruit voortvloeiende declaraties nog moesten c.q. zouden plaatsvinden. Ook op dit punt geldt dat de aansprakelijkheidsverzekeraar een aantal malen tot bevoorschotting was overgegaan op de derdenrekening van [X Advocaten], en dat voor (de advocaat van) [geïntimeerde] niet inzichtelijk was of en in hoeverre [X Advocaten] daarbij reeds tot verrekening op basis van de afspraken was overgegaan. Het hof betrekt ook hierbij dat eerst uit de onder 2.11 genoemde brief van [X Advocaten] van 20 januari 2012 aan mr. Quispel en voorts haar onder 2.12 genoemde brief van 24 januari 2012 aan mr. Quispel, in onderling verband blijkt in hoeverre de door de aansprakelijkheidsverzekeraars verstrekte voorschotten ad € 17.299,03 en € 85.000,- zijn aangewend voor betaling, en van welke declaraties en dat [X Advocaten] niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld, noch anderszins is gebleken dat [geïntimeerde] eerder dan door die brieven op de hoogte was dan wel had kunnen zijn van de wijze waarop [X Advocaten] de voorschotten had gebruikt ter verrekening met (gedeelten van) declaraties. In elk geval mocht [geïntimeerde] er op grond van de brief van 16 juni 2010 vanuit gaan dat [X Advocaten] niet alsnog declaraties zou doen uitgaan op basis van het hogere uurtarief.
8.
Voor zover [X Advocaten] in twijfel trekt of [geïntimeerde] inderdaad heeft voortgebouwd op aan de brief van 16 juni 2010 ontleend vertrouwen, onder meer nu niet bekend is op welke datum de vaststellingsovereenkomst tot stand is gekomen, wijst het hof erop dat in elk geval op 17 januari 2012, de datum van de beslaglegging door [X Advocaten], de betaling van € 75.000,- wegens kosten van rechtsbijstand uit hoofde van de vaststellingsovereenkomst reeds had plaatsgevonden, zodat kan worden aangenomen dat die vaststellingsovereenkomst er in elk geval op die datum reeds was. In het licht van het eveneens vaststaande feit dat [X Advocaten] bij brief / e-mail van 11 januari 2012 voor het eerst aan de advocaat van [geïntimeerde] heeft laten weten dat zij ook nog een vordering op [geïntimeerde] wegens de nota van Groot Expertise had en eerst bij brief van 20 januari 2012 aanspraak heeft gemaakt op verhoging van haar declaraties, heeft zij onvoldoende gemotiveerd betwist dat [geïntimeerde] in het onderhandelingstraject met de aansprakelijkheidsverzekeraar is uitgegaan van de informatie in haar brief van 16 juni 2010, en de informatie in haar mail en brief van 11 januari 2012 resp. 20 januari 2012 daarin niet meer heeft kunnen meenemen. Hierbij is wederom van belang dat [X Advocaten] niet (voldoende gemotiveerd) heeft gesteld en ook overigens niet is gebleken dat [geïntimeerde] op een eerder moment dan dat van de ontvangst van de brief van 20 januari in combinatie met de brief van 24 januari 2012 op de hoogte was, dan wel had kunnen zijn van de wijze waarop [X Advocaten] de van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de wederpartij ontvangen voorschotten had gebruikt ter verrekening met (gedeelten van) declaraties.
9.
Het hof is dan ook van oordeel dat [X Advocaten] in de gegeven omstandigheden, door haar brief van 16 juni 2010 en doordat zij vervolgens gedurende een periode van anderhalf jaar geen melding heeft gemaakt van haar in dit hoger beroep aan de orde zijnde vorderingen, haar recht heeft verwerkt om, nadat de vaststellingsovereenkomst was gesloten, alsnog jegens [geïntimeerde] aanspraak te maken op betaling van die vorderingen. Het geldend maken van die aanspraak is dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
10.
Nu, gezien het hiervoor onder 8 overwogene, niet kan worden aangenomen dat de kosten van Groot Expertisebureau dan wel die wegens verhoging van de declaraties van [X Advocaten] zijn meegenomen bij de (onderhandelingen over de) vaststellingsovereenkomst, is van ongerechtvaardigde verrijking van [geïntimeerde] geen sprake, zodat het beroep daarop van [X Advocaten] eveneens faalt.
11.
Grief 4 is gericht tegen de afwijzing van de vordering tot vergoeding van de beslagkosten. Nu de vordering van [X Advocaten] grotendeels is afgewezen (behoudens de toewijzing van een bedrag van € 2.111,80 in eerste aanleg), deelt het hof het oordeel van de kantonrechter dat het beslag ten onrechte is gelegd. Deze grief faalt dan ook.
12.
Nu alle grieven falen, zal het bestreden vonnis worden bekrachtigd. [X Advocaten] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep.

Beslissing

Het hof:
- bekrachtigt het tussen partijen gewezen vonnis van de rechtbank Rotterdam, sector kanton, locatie Brielle, van 25 september 2012;
- veroordeelt [X Advocaten] in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerde] tot aan deze uitspraak bepaald op € 1.920,- aan griffierecht en € 894,-voor salaris van de advocaat;
- verklaart dit arrest wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. H.M. Wattendorff, M. Flipse en J.J. van der Helm en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 22 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.