ECLI:NL:GHDHA:2014:2407

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juli 2014
Publicatiedatum
17 juli 2014
Zaaknummer
22-003971-12
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor roofoverval op juwelier in Rijnsburg met herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 17 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de verdachte, die was veroordeeld voor het medeplegen van een roofoverval op een juwelier in Rijnsburg. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaren, gelijk aan de straf die in eerste aanleg was opgelegd. De overval vond plaats op 2 november 2011, waarbij drie mannen met bedekte gezichten de juwelierswinkel binnengingen, het personeel en klanten bedreigden met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp en sieraden stalen. Het hof heeft overwogen dat de overval een zeer ernstig feit is, waarbij niet alleen materiële schade is veroorzaakt, maar ook psychische gevolgen voor de slachtoffers. De verdachte had zich bovendien niet gehouden aan de voorwaarden van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling, wat heeft geleid tot de herroeping daarvan. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om de verdachte tot zes jaar gevangenisstraf te veroordelen, afgewezen en heeft de straf op vijf jaar gehandhaafd. Daarnaast zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen, waaronder slachtoffers van de overval. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

Rolnummer: 22-003971-12
Parketnummers: 09-753869-11 en
v.i.-zaaknummer 99-000232-31
Datum uitspraak: 17 juli 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 9 augustus 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats in geboorteland] op [geboortedatum] 1988,
[adres],
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland - Haarlem PIA te Haarlem.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 15 maart, 31 mei en 29 oktober 2013 en 3 juli 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1, tweede cumulatief/alternatief en het onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1, eerste cumulatief/alternatief, onder 2 en 3 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts is omtrent het beslag, de vorderingen van de benadeelde partijen en de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling beslist als nader is vermeld in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Het hoger beroep is ingevolge het bepaalde bij artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering niet gericht tegen de in eerste aanleg gegeven vrijspraak van het onder 4 ten laste gelegde.
Waar hierna wordt gesproken van "de zaak" of "het vonnis", wordt daarmee bedoeld de zaak of het vonnis voor zover op grond van het vorenstaande aan het oordeel van dit hof onderworpen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:

1.hij op of omstreeks 2 november 2011 te Rijnsburg, gemeente Katwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen één of meer horloges en/of ringen en/of kettingen en/of armbandjes en/of (andere) sieraden en/of andere voorwerpen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of "[naam juwelier]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en/of tegen [slachtoffer 2], en/of tegen [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)

- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7], heeft gericht en/of gericht gehouden, althans aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] en/of [slachtoffer 7] heeft getoond, en/of - een moker en/of een hamer, althans een op een moker of hamer gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft getoond, en/of
- met een moker en/of een hamer althans een op een moker of hamer gelijkend voorwerp (glazen) vitrines heeft ingeslagen, en/of
- tegen die [slachtoffer 5] de woorden heeft toegevoegd: "Opzij of ik schiet en/of shoot", althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, en/of
- die [slachtoffer 2] één of meer keer (met kracht) in het gezicht en/of op/tegen het hoofd heeft geslagen;
en/of
hij op of omstreeks 2 november 2011, te Rijnsburg, gemeente Katwijk, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot de afgifte van één of meer horloges en/of ringen en/of kettingen en/of armbandjes en/of (andere) sieraden en/of andere voorwerpen, in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of "[naam juwelier]", in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte en/of zijn mededader(s)
- een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], heeft gericht en/of gericht gehouden, althans aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft getoond, en/of
- een moker en/of een hamer, althans een op een moker of hamer gelijkend voorwerp aan die [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4], en/of
- [ slachtoffer 2] één of meer keer (met kracht) in het gezicht en/of tegen het hoofd heeft geslagen;

3.hij op of omstreeks 02 november 2011 te Noordwijkerhout, althans in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (type opoefiets met dubbele stang), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer D.], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte.

Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Nu niet kan worden bewezen dat de verdachte of zijn medeverdachten de aanwezige personen bij de juwelier hebben gedwongen tot afgifte van goederen, is het hof met de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte onder 1, tweede cumulatief/alternatief is ten laste gelegd. De verdachte behoort daarvan derhalve te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:

1.hij op 2 november 2011 te Rijnsburg, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen horloges en ringen en kettingen en armbandjes en andere sieraden toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of "[naam juwelier]",

welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] en tegen [slachtoffer 2], en tegen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden dat verdachte en zijn mededaders
- een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, op die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] heeft gericht en gericht gehouden, en
- een moker aan die [slachtoffer 3] heeft getoond, en
- met een moker glazen vitrines heeft ingeslagen, en
- die [slachtoffer 2] met kracht in het gezicht heeft geslagen;

2.hij op 02 november 2011 te Noordwijkerhout, opzettelijk en wederrechtelijk eensysteemplafond en een lamp, toebehorende aan Stichting Het Raamwerk, heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk systeemplafondplaten te verwijderen om zich boven het plafond te verstoppen;

3.hij op 02 november 2011 te Noordwijkerhout, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets (type opoefiets met dubbele stang), toebehorende aan [slachtoffer D.].

Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Zij heeft daartoe – kort en zakelijk weergegeven – onder andere aangevoerd dat sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs, nu essentiële schakels in de keten van bewijsmiddelen, zoals door de rechtbank is gebezigd, ontbreken vanwege afwezigheid van de daartoe benodigde bewijsmiddelen, dan wel dat de schakels die als bewijsmiddelen zijn opgevoerd niet als zodanig dienst kunnen doen en daarmee de keten verbreken. De uitkomsten ten aanzien van het DNA-onderzoek dienen te worden uitgesloten van het bewijs, nu deze rapporten wegens fouten onbetrouwbaar zijn. Voorts is door de raadsvrouw naar voren gebracht dat de verdachte geen opzet had op de hem ten laste gelegde vernieling, omdat hij geen rekening heeft gehouden met de mogelijkheid dat hij met geweld door de politie uit het plafond zou worden getrokken.
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen gaat het hof uit van de navolgende feiten en omstandigheden en overweegt als volgt.
Op 2 november 2011 vindt een overval plaats op de juwelier aan de Oegstgeesterweg in Rijnsburg. Blijkens de aangiften komen er rond 12.00 uur drie overvallers de winkel binnen. De aanwezigen in de winkel, te weten de eigenaar van de winkel en zijn echtgenote, tevens eigenaresse van de winkel, een vertegenwoordiger en een klant, worden bedreigd. Een van de overvallers heeft een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in zijn handen en dreigt daarmee door het op de aanwezigen te richten om hen te dwingen zich naar achter in de zaak te verplaatsen. De twee andere overvallers slaan met mokers de glazen vitrines in en nemen aanwezige sieraden weg. De eigenaresse van de winkel komt met de overvaller in worsteling en wordt daarbij door hem in het gezicht geslagen. Zij vlucht vervolgens via de achterzijde naar buiten en schakelt hulp in. De overvaller met het wapen verlaat aan de achterzijde het pand. De twee andere overvallers verlaten het pand korte tijd later via de voorzijde. In de winkel is een van de gehanteerde mokers achtergebleven.
Op 2 november 2011 omstreeks 11.40 uur rijden twee met toezicht belaste verbalisanten op de Christinalaan te Rijnsburg. Zij zien blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1613 2011166216-42 dan twee negroïde mannen lopen in de richting van de Oegstgeesterweg. De mannen vallen op doordat zij de verbalisanten schichtig aankijken en wegduiken in hun kraag. Omstreeks 11.50 uur horen de verbalisanten via de portofoon van een overval op de juwelier aan de Oegstgeesterweg te Rijnsburg. Rijdend op de Koningin Julianalaan zien zij een blauwe scooter met drie mannen vanuit de richting van de Christinalaan komen rijden. Een van de mannen houdt een grote boodschappentas (big shopper) vast. Een van de verbalisanten herkent een van de opzittenden van de scooter als een van de twee mannen die hij eerder, omstreeks 11.40 uur als hierboven vermeld, heeft zien lopen. Achter deze drie mannen op de scooter rijdt een man op een crèmekleurige scooter aan, die, al wijzend naar de blauwe scooter schreeuwt: “Overvallers van de juwelier”.
De verbalisanten keren hun voertuig en rijden achter de blauwe scooter aan. Op de Frederiksoordlaan zien zij één negroïde man rennen. Voorts zien zij een bordeaux rode Hyundai, voorzien van kenteken TD-HZ-98 in hun richting rijden. In de auto zitten drie mannen. De auto rijdt met hoge snelheid, negeert een rood licht en rijdt in de richting van de Rijksweg A44, richting Amsterdam. De verbalisanten geven hun bevindingen door aan de meldkamer. De verbalisanten rijden terug naar de Frederiksoordlaan en treffen daar een blauwe scooter van het merk Suzuki, met kenteken MD-44-GH aan, met draaiende motor.
Verbalisant [verbalisant 1] hoort, terwijl hij belast is met een snelheidscontrole op de Parklaan te Sassenheim, dat er een overval heeft plaatsgevonden in Rijnsburg en dat moet worden uitgekeken naar een rode Hyundai met kenteken TD-HZ-98. Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1644 2011166216-30 ziet hij omstreeks 12.15 uur de auto met vier inzittenden aan komen rijden. De verbalisant besluit de auto te achtervolgen. In de Kerkstraat te Noordwijkerhout ziet de verbalisant dat een opvallend politievoertuig tussen zijn auto en de rode Hyundai in is komen rijden. Gekomen in de Ericalaan ziet hij een van de inzittenden uitstappen en besluit achter die persoon aan te gaan. Hij ziet dat die persoon de Kerkstraat in rent. Vervolgens rent hij een braakliggend stuk terrein op. Op dit terrein ziet de verbalisant dat die persoon een vuurwapen, een zwarte revolver, op hem probeert te richten. De verbalisant besluit dan de achtervolging te staken.
Blijkens het proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1611 2011166216-33 ziet verbalisant [verbalisant 2], die de melding van de overval ook heeft gehoord, op 2 november 2011 omstreeks 12.15 uur de auto met kenteken TD-HZ-98 rijden in de Kerkstraat te Noordwijkerhout. Hij rijdt achter de auto aan en ziet de auto in de Ericastraat stoppen en ziet dat de achterportier aan de rechterzijde van de auto opengaat. Hij ziet een negroïde man uitstappen en wegrennen in de richting van de Kerkstraat. Vanaf dat moment zitten er nog drie mannen in de auto. Gedurende de achtervolging, die gepaard gaat met zeer hoge snelheden, is de verbalisant de Hyundai geen enkel moment uit het oog verloren. Op de N206 in de richting van Noordwijk ziet de verbalisant de auto stoppen en een persoon – naar later blijkt de medeverdachte [medeverdachte 1] – uitstappen en wegrennen. Tijdens de rit ziet de verbalisant dat er een bivakmuts, een zwart petje en zwarte handschoenen uit het voertuig werden gegooid. Deze goederen zijn veiliggesteld.
Een paar honderd meter verder stopt het voertuig opnieuw en springt – naar later blijkt - de verdachte [naam verdachte] uit de auto. De bestuurder van de auto wordt hierna aangehouden. Dit betreft de inmiddels veroordeelde [naam bestuurder].
Dat het [medeverdachte 1] is geweest die als een van de inzittenden is uitgestapt op de N206 en voorts is aangehouden, blijkt uit het proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1612 2011166216-14 (pagina 172 e.v.) en uit diens getuigenverklaring die hij op 9 januari 2014 ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft afgelegd. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] rijden met een onopvallend voertuig op de N206, zien een van de inzittenden uitstappen en gaan hem achterna. Zij zien op dat moment dat collega [verbalisant 2] de bestuurder van de auto aanhoudt. Van de politiehelikopter begrijpen de verbalisanten dat de helikopter zicht heeft op de uitgestapte medeverdachte. De medeverdachte [medeverdachte 1] wordt even later aangehouden.
Na tijdens de zoekactie in Noordwijkerhout een melding te hebben gekregen over een persoon die een spijkerbroek heeft uitgetrokken, in een afvalbak heeft gestopt en voorts een fiets gestolen heeft - zwart van kleur en met een dubbele stang - ziet verbalisant [verbalisant 5] een dergelijke fiets op het BAVO terrein bij het restaurant ‘De Waterjuffers’ staan. Verbalisant [verbalisant 6] gaat kijken bij de fiets en wordt vervolgens aangesproken door medewerkers van het restaurant, die hem mededelen dat de persoon die de politie zoekt, wellicht op het toilet in het restaurant zit. Het lukt de verbalisanten uiteindelijk de deur van het toilet met een loper te openen en zij treffen de persoon op de muur, in een systeemplafond, aan. De persoon geeft geen gehoor aan het aanroepen om naar beneden te komen, waarop hij naar beneden wordt getrokken. De aangetroffen persoon blijkt de verdachte [naam verdachte] te zijn.
Het hof gaat er van uit dat voornoemde bij ‘De Waterjuffers’ aangetroffen zwarte fiets met dubbele stang de door de verdachte gestolen fiets is.
Voorts acht het hof – gelet op de gedragingen van de verdachte - bij de verdachte op zijn minst voorwaardelijk opzet op de aangerichte beschadiging aanwezig.
De ter zake gevoerde verweren van de raadsvrouw worden door het hof verworpen.
De eerder genoemde uit de auto gegooide bivakmuts en het zwarte petje worden bemonsterd.
Blijkens onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) wordt op het petje celmateriaal aangetroffen dat afkomstig is van minimaal drie personen. Het na onderzoek verkregen DNA-mengprofiel matcht met het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte].
Ook de bivakmuts wordt bemonsterd. Het onderzoek van het NFI van een speekselspoor aan de binnenzijde rondom het mondgat levert een DNA-profiel op dat matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte 2].
In de Hyundai met kenteken TD-HZ-98 worden twee grote big shopper tassen met sieraden en horloges aangetroffen. Daarnaast wordt in de auto kleding aangetroffen. Ook op deze voorwerpen wordt celmateriaal gevonden waarvan het na onderzoek verkregen DNA-profiel matcht met het DNA-profiel van de medeverdachte [medeverdachte 1].
Op een handschoen wordt celmateriaal aangetroffen waarvan na onderzoek een DNA-mengprofiel is verkregen. Het DNA-profiel van de verdachte [naam verdachte] en van minimaal twee andere personen matchen met dat DNA-mengprofiel.
Op de bemonstering van de moker die in de juwelierszaak is achtergebleven is eveneens celmateriaal aangetroffen, waarvan het na onderzoek verkregen DNA-mengprofiel matcht met de DNA-profielen van de verdachte [naam verdachte], de medeverdachte [medeverdachte 1] en van minimaal één andere persoon.
Op grond van het dossier kan worden vastgesteld dat er drie personen bij de overval bij de juwelier in Rijnsburg in de winkel zelf aanwezig waren. Uit de latere vluchtauto zijn vervolgens drie personen gevlucht; de vierde persoon die in de auto heeft gezeten is de bestuurder [naam bestuurder] geweest.
Voor zover de raadsvrouw betoogt dat waar getuigen spreken van drie negroïde mannen, het uitgesloten is dat de verdachte, die immers (licht) getint is, dan 1 van die mannen is geweest, overweegt het hof het volgende.
Het hof acht het niet uitgesloten dat de getuigen die spreken over drie negroïde mannen (eerst) de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben waargenomen en dat toen zij (vervolgens) verdachte in gezelschap van die twee – negroïde - mannen zagen, terwijl zij de verdachte (mogelijk mede vanwege de verhullende kleding) op zichzelf niet goed hebben kunnen waarnemen, zelf onbewust hebben aangenomen dan wel ingevuld dat de verdachte, de derde man dus, dan ook wel negroïde zal zijn geweest.
Dat de door de getuigen verstrekte signalementen van de drie overvallers niet in alle gevallen overeen komen, doet daar niet aan af, te meer niet waar gebruikte begrippen als “donker”, “mediterraan” en dergelijke, naar het oordeel van het hof, heel subjectief zijn.
De stelling van de raadsvrouw dat de verdachte op grond van de gegeven signalementen uitgesloten dient te worden als een van de overvallers wordt door het hof verworpen.
Anders dan de raadsvrouw is het hof van oordeel dat de gebezigde wettige bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang dienen te worden bezien. De keten van bewijsmiddelen zoals hierboven is weergegeven, vindt steun in de bevindingen van de onderzoeken van het NFI. Hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd ten aanzien van de sporenonderzoeken maakt dat niet anders. Het hof overweegt dat het, anders dan de raadsvrouw, na de behandeling ter terechtzitting in hoger beroep van 3 juli 2014 geen reden ziet om te twijfelen aan de inhoud van de door het NFI opgestelde en deels herziene rapportages.
De verdachte ontkent enige betrokkenheid bij de overval. Het alternatieve scenario van de verdachte houdt kort gezegd in dat hij samen met een vriend – wiens naam hij niet noemt - in Noordwijkerhout was en tien minuten op hem in de auto moest wachten. Op het moment dat hij de politie en de helikopter hoorde is hij uitgestapt - omdat hij een Marokkaan is, een enkelband om heeft en om die reden vaak wordt aangehouden - om bij een gebouw de weg te vragen. Daarna is hij bij dit gebouw naar het toilet gegaan. Op het moment dat hij weer naar buiten wil en politie ziet, keert hij terug naar het toilet, waar hij even later wordt aangehouden. Het aantreffen van sporen die matchen met zijn DNA-profiel op kleding en mokerhamer kan hij verklaren omdat hij een tijd met [medeverdachte 1] verbleven heeft bij de vader van [medeverdachte 1] en twee of drie weken voor de overval heeft meegewerkt aan de verbouwing van een coffeeshop, waarbij gebruik is gemaakt van een mokerhamer.
Het hof is van oordeel dat het alternatieve scenario, waarmee de verdachte eerst is gekomen na kennisname van het dossier, strijdig is met de door het hof gebezigde bewijsmiddelen en overigens ook niet aannemelijk is geworden naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep.
Het hof verwerpt de verweren.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1, eerste cumulatief/alternatief bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, beschadigen.
HHet onder 3 bewezen verklaarde levert op:

diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich op 2 november 2011 samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een zeer brute overval op juwelierszaak [naam juwelier] in Rijnsburg. Drie mannen zijn met bedekte gezichten de juwelier binnen gegaan. Aldaar hebben zij de aanwezige eigenaren, een vertegenwoordiger en een klant naar een achterkamer gestuurd, waarbij een van hen een op een vuurwapen lijkend voorwerp heeft getoond en een ander een mokerhamer. Ondertussen zijn de vitrines in het winkelgedeelte kapot geslagen en is een hoeveelheid sieraden in tassen gestopt en meegenomen.
Een dergelijke roofoverval is een zeer ernstig feit. Niet alleen hebben de overvallers een ravage aangericht in de juwelierszaak en de nodige materiële schade veroorzaakt, maar ook is het een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van een overval nog gedurende lange tijd lichamelijke en/of psychische gevolgen van het gebeurde kunnen ondervinden. Dit geldt te meer wanneer een dergelijke overval wordt gepleegd met gebruikmaking van dreiging door middel van een op een vuurwapen gelijkend voorwerp. De schriftelijke slachtofferverklaringen bevestigen dit ook.
Een dergelijk feit maakt voorts een ernstige inbreuk op de rechtsorde en door dergelijke feiten nemen de gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving in algemene zin toe.
Verder heeft verdachte zich die dag schuldig gemaakt aan de diefstal van een fiets en aan de beschadiging van een plafond in een restaurant. Ook dit zijn vervelende feiten, die naast materiële schade zorgen voor ongemak bij de slachtoffers.
Het hof heeft acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 23 juni 2014, waaruit blijkt dat de verdachte reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van soortgelijke feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Voorts heeft het hof gelet op het rapport van de reclassering van 3 januari 2012.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 4]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 4] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.674,89.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot het in eerste aanleg toegewezen en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 1.600,-.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, nu door de raadsvrouw vrijspraak is bepleit.
Het hof is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.600,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.600,00 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 1]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 5.530,26, bestaande uit een bedrag van € 4.130,26 aan materiële schade en
€ 1.400,- aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.558,69, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, nu door de raadsvrouw vrijspraak is bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 1.289,41 materiële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot dat bedrag hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot een bedrag van € 1.400,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Voor het overige levert behandeling van de vordering van de benadeelde partij naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding op.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot vergoeding van de geleden schade. Deze kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.689,41 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1].
Vordering tot schadevergoeding [slachtoffer 2]
In het onderhavige strafproces heeft [slachtoffer 2] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van
€ 1.620,80, bestaande uit een bedrag van € 20,80 aan materiële schade en € 1.600,- aan immateriële schade.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist, nu door de raadsvrouw vrijspraak is bepleit.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.620,80 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2].
Kosten
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen tot aan deze uitspraak in verband met de vordering hebben gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partijen ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moeten maken.
Herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling
Het hof heeft geconstateerd dat de verdachte bij vonnis van de rechtbank Amsterdam van 9 oktober 2009 (onder parketnummer 13-410258-09) is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar en 6 maanden.
De verdachte is met ingang van 14 juli 2011 voorwaardelijk in vrijheid gesteld, onder de algemene voorwaarde dat hij zich gedurende een proeftijd van 425 dagen niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. De niet ten uitvoer gelegde vrijheidsstraf bedraagt eveneens 425 dagen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de voorwaardelijke invrijheidstelling wordt herroepen en dat de tenuitvoerlegging van de resterende 425 dagen detentie wordt gelast.
De verdachte heeft zich voor het einde van de genoemde proeftijd schuldig gemaakt aan een strafbaar feit, zoals blijkt uit de bewezenverklaring van dit arrest.
Het hof zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten.
Beslag
Het hof kan zich vinden in hetgeen de rechtbank in eerste aanleg heeft geoordeeld en zal ten aanzien van het beslag conform de rechtbank beslissen. Het hof verwijst derhalve naar hetgeen hieromtrent is overwogen in het vonnis waarvan beroep.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 15j, 33, 33a, 36f, 57, 310, 312 en 350 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, eerste cumulatief/alternatief, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, eerste cumulatief/alternatief, 2 en 3 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurdde in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
de onder 2, 3, 4, 5, 6 en 8 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1.00 stk sjaal kl: meerkleur
- 1.00 stk handschoen, kl: zwart, Bose
- 1.00 stk regenjas
- 1.00 stk tas, kl: zwart
- 1.00 stk broek, spijkerbroek
- 1.00 stk moker.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbendevan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten: de onder 1 en 7 genummerde voorwerpen, te weten:
- 1.00 stk motor kl: blauw. Suzuki 400 MD-44-GH
- 1.00 stk motorkap hoes.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) ter zake van immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4], een bedrag te betalen van
€ 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.689,41 (tweeduizend zeshonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 1.289,41 (duizend tweehonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 1], een bedrag te betalen van
€ 2.689,41 (tweeduizend zeshonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent) bestaande uit € 1.289,41 (duizend tweehonderdnegenentachtig euro en eenenveertig cent) materiële schade en € 1.400,00 (duizend vierhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
36 (zesendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.620,80 (duizend zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) bestaande uit € 20,80 (twintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2], een bedrag te betalen van
€ 1.620,80 (duizend zeshonderdtwintig euro en tachtig cent) bestaande uit € 20,80 (twintig euro en tachtig cent) materiële schade en € 1.600,00 (duizend zeshonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
26 (zesentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Wijst toe de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling in de zaak met parketnummer 13-410258-09;
Gelast dat het gedeelte van de vrijheidsstraf dat als gevolg van de toepassing van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog geheel moet worden ondergaan, te weten voor een duur van 425 dagen.
Dit arrest is gewezen door mr. W.J. van Boven, mr. I.E. de Vries en mr. C.G.M. van Rijnberk, in bijzijn van de griffier mr. M. Simpelaar.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 17 juli 2014.
mr. C.G.M. van Rijnberk is buiten staat dit arrest te ondertekenen.