In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van belanghebbende om de inspecteur van de Belastingdienst te veroordelen tot schadevergoeding. De rechtbank had eerder het verzoek van belanghebbende afgewezen, en het Hof bevestigt deze beslissing. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2009, waarbij belanghebbende een belastbaar inkomen van € 23.004 had. De inspecteur had ook heffingsrente in rekening gebracht. Belanghebbende maakte bezwaar tegen de aanslag en de heffingsrente, maar de inspecteur wees dit bezwaar af. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende gegrond, maar wees het verzoek om schadevergoeding af. Belanghebbende stelde dat zij door onrechtmatig handelen van de inspecteur een schade van € 545.600 had geleden, maar de rechtbank oordeelde dat er geen causaal verband was tussen de schade en het handelen van de inspecteur. In hoger beroep herhaalde belanghebbende haar verzoek om schadevergoeding, maar het Hof oordeelde dat de nieuwe wettelijke schadevergoedingsregeling niet van toepassing was op de onderhavige zaak, omdat de aanslag en de uitspraak op bezwaar vóór de inwerkingtreding van deze regeling waren gedaan. Het Hof concludeert dat de rechtbank terecht het verzoek om schadevergoeding heeft afgewezen en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen reden voor een proceskostenvergoeding aan belanghebbende in hoger beroep.