ECLI:NL:GHDHA:2014:2515

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2014
Publicatiedatum
24 juli 2014
Zaaknummer
22-004607-13
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot moord met vuurwapen tijdens schuldeisersbedreiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 8 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een verdachte die samen met een medeverdachte betrokken was bij een poging tot moord. De verdachte had een geldsom geleend van het slachtoffer, die met enige druk terugbetaling eiste. Om deze druk te verlichten, regelde de verdachte dat de medeverdachte het slachtoffer met een vuurwapen zou bedreigen tijdens een ontmoeting op een afgelegen locatie. De bedreiging escaleerde toen de medeverdachte meerdere keren op het slachtoffer schoot, waarbij het slachtoffer twee keer werd geraakt, maar gelukkig niet dodelijk gewond raakte. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan medeplegen van poging tot moord en veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van vier jaar. De uitspraak volgde op een eerdere veroordeling door de rechtbank Rotterdam, waar de verdachte was veroordeeld tot zes jaar gevangenisstraf. Het hof oordeelde dat de eerdere veroordeling niet in stand kon blijven en dat de verdachte strafbaar was voor zijn rol in de poging tot moord. De advocaat-generaal had een hogere straf geëist, maar het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder een posttraumatische stressstoornis. Daarnaast werd een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer, die als benadeelde partij was opgetreden in de procedure. De totale schadevergoeding werd vastgesteld op € 4.356,30, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-004607-13
Parketnummer: 10-690052-13
Datum uitspraak: 8 juli 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Rotterdam van 10 oktober 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:

[verdachte],

geboren te [geboorteplaats] (Sovjetunie) op [geboortejaar] 1968, thans gedetineerd in PI Zuid West - De Dordtse Poorten te Dordrecht.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 17 april en 24 juni 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, met aftrek van voorarrest.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
Primair.
hij op of omstreeks 08 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s)/projectiel(en) heeft afgevuurd naar het hoofd/lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair.
[getuige], althans een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 08 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s)/projectiel(en) heeft afgevuurd naar het hoofd/lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar en/of te Barendrecht opzettelijk behulpzaam is geweest door -die [benadeelde partij] naar de Maeterlinckweg te lokken en/of -die [benadeelde partij] aan de Materlinckweg op te houden (door te zeggen dat een relevante persoon even aan het plassen was) en/of -(aldus) die [benadeelde partij] naar een (afgelegen) plaats te dirigeren, alwaar die [getuige], althans die onbekend gebleven persoon die [benadeelde partij] opwachtte en/of (vervolgens) heeft beschoten;
meer subsidiair.
hij op of omstreeks 08 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s)/projectiel(en) heeft afgevuurd naar het hoofd/lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair.
[getuige], althans een onbekend gebleven persoon op of omstreeks 08 februari 2013 te Rotterdam, althans in Nederland ter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen één of meer kogel(s)/projectiel(en) heeft afgevuurd naar het hoofd/lichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, bij het plegen van welk misdrijf verdachte toen en daar en/of te Barendrecht opzettelijk behulpzaam is geweest door -die [benadeelde partij] naar de Maeterlinckweg te lokken en/of -die [benadeelde partij] aan de Materlinckweg op te houden (door te zeggen dat een relevante persoon even aan het plassen was) en/of -(aldus) die [benadeelde partij] naar een (afgelegen) plaats te dirigeren, alwaar die [getuige], althans die onbekend gebleven persoon die [benadeelde partij] opwachtte en/of (vervolgens) heeft beschoten.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt
Door de advocaat-generaal is ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat de verklaring van de getuige [getuige] ook geloof verdient voor zover daarvoor geen overwegende steun wordt gevonden in andere bewijsmiddelen, zodat die verklaring in al haar onderdelen voor het bewijs van het primair ten laste gelegde kan worden gebruikt.
Het hof is echter van oordeel dat de betrouwbaarheid van de getuige [getuige] ernstig lijdt onder de omstandigheid dat deze als beëdigde getuige ter terechtzitting in hoger beroep op wezenlijke onderdelen een verklaring heeft afgelegd die in strijd is met de verklaring die hij op die onderdelen als beëdigde getuige ter terechtzitting in eerste aanleg heeft afgelegd en deze getuige, na ter terechtzitting in hoger beroep met deze omstandigheid te zijn geconfronteerd, daarvoor desgevraagd geen aannemelijke verklaring heeft gegeven. Naar het oordeel van het hof brengt dit mee dat de verklaring van de getuige [getuige] niet dan met behoedzaamheid voor het bewijs kan worden gebezigd.
Daarin vindt het hof aanleiding voor de volgende waardering van de door de getuige [getuige] in hoger beroep afgelegde verklaring. Voor zover de verklaring van de getuige [getuige] in hoger beroep niet in overwegende mate steun vindt in andere bewijsmiddelen en de betrouwbaarheid van die verklaring derhalve in zoverre op een andere wijze dient te worden getoetst biedt het dossier, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, daarvoor geen houvast. Naar het oordeel van het hof kan deze verklaring derhalve niet in de door de advocaat-generaal voorgestelde zin worden gebezigd voor het bewijs. Het hof verwerpt derhalve het standpunt van de advocaat-generaal.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
Primair.
hij op
of omstreeks08 februari 2013 te Rotterdam,
althans in Nederlandtezamen en in vereniging met een ander
of anderen, althans alleenter uitvoering van het voorgenomen misdrijf om opzettelijk
en al dan nietmet voorbedachten rade een persoon genaamd [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet
en al dan nietna kalm beraad en rustig overleg met een vuurwapen
één of meerkogel
(s
)/projectiel(en)heeft afgevuurd naar het hoofd
/enlichaam van die [benadeelde partij], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Uit de gebezigde bewijsmiddelen volgt dat de verdachte, toen hij met het latere slachtoffer telefonisch de plaats en het tijdstip van hun ontmoeting afsprak, wist dat de medeverdachte naar die ontmoeting een pistool mee zou nemen om het slachtoffer – volgens afspraak met de verdachte – te bedreigen.
Gelet hierop acht het hof bewezen dat de verdachte, door met die wetenschap de ontmoeting met het slachtoffer te arrangeren, welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat dit pistool, waarvan hij niet kon weten of het ongeladen was, op enig moment tijdens de ter bedreiging van het latere slachtoffer gearrangeerde ontmoeting zou afgaan en het latere slachtoffer daardoor zou overlijden. De verdachte heeft aldus gehandeld met het voor een bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde vereiste (voorwaardelijk) opzet.
Gelet op de gebezigde bewijsmiddelen staat voorts vast dat de verdachte zich met het hiervoor beschreven voorwaardelijk opzet heeft begeven naar de betrekkelijk afgelegen plaats van ontmoeting met het latere slachtoffer, dat hij daar diens komst heeft afgewacht en na diens aankomst in diens auto heeft plaatsgenomen.
Uit die gang van zaken leidt het hof af dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het genomen besluit, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Voorts sluit die gang van zaken naar het oordeel van het hof uit dat de verdachte heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling. Uit een en ander volgt dat de verdachte heeft gehandeld met voorbedachten rade.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot moord.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van
acht jaren, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich samen met de medeverdachte schuldig gemaakt aan een poging tot moord op een kennis die met enige drang aanspraak maakte op terugbetaling van een geldsom die de verdachte van deze kennis had geleend. Omdat de verdachte hiervan niet was gediend heeft hij met een andere kennis afgesproken dat de kennis zijn schuldeiser met een vuurwapen zou bedreigen tijdens een onder valse voorwendselen met deze gearrangeerde ontmoeting op een afgelegen plaats. Deze bedreiging met een vuurwapen, waarvan de verdachte niet wist of het geladen was, is uit de hand gelopen doordat de medeverdachte meermalen op het slachtoffer geschoten heeft. Het slachtoffer is twee maal geraakt, waarbij één van de kogels vlak onder de huid van het hoofd door is gegaan en een andere kogel zijn schouder geschampt heeft.
De verdachte heeft het slachtoffer aldus willens en wetens en weloverwogen blootgesteld aan levensgevaar.
De omstandigheid dat het slachtoffer als gevolg van voornoemd vuurwapengeweld niet om het leven is gekomen, is een gelukkige, die geenszins aan de verdachte te danken is.
Voor het slachtoffer is de situatie zeer beangstigend geweest, zoals blijkt uit de verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd. Een feit als dit draagt tevens een voor de rechtsorde in zijn algemeenheid schokkend karakter en brengt ook buiten de directe omgeving van het slachtoffer gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. De ernst van het feit rechtvaardigt naar het oordeel van het hof een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 april 2014, waaraan het hof overigens geen strafverzwarende omstandigheden ontleent.
Het hof houdt bij het bepalen van de straf rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het reclasseringsrapport van 27 maart 2013. Uit dit rapport komt naar voren dat de verdachte lijdt aan een post traumatische stressstoornis. Het hof neemt verder in aanmerking dat de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep er blijk van heeft gegeven het strafwaardige karakter van zijn handelen in te zien en zijn handelen vanwege de gevolgen voor het slachtoffer te betreuren.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden immateriële en materiële schade als gevolg van het aan de verdachte primair ten laste gelegde, tot een totaalbedrag van € 9.139,24.
De gevorderde materiële schade bestaat uit kosten voor de vervanging van: een telefoon à € 139,95, een paar schoenen à € 69,-, een set autosleutels à € 1062,25, een broek à € 94,94, een jas à € 129,99, een trui à € 69,-, een hemeltop auto (Mazda) à € 1099,07, een alarmsysteem à € 2.099,-, alsmede kosten voor een haartransplantatie ter hoogte van € 2.500,-, een eigen bijdrage aan kosten rechtsbijstand van € 129,-, ziekenhuiskosten à € 56,- en tot slot € 191,04 aan reiskosten. Het gevorderde voorschot immateriële schade bedraagt € 1.500,-.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot dit in eerste aanleg gevorderde en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 9.139,24.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van een gedeelte van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € € 5.849,19, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte op onderdelen betwist. De verdediging verzoekt ter zake het bedrag dat het hof zal toewijzen, verdachte hoofdelijk met de medeverdachte te veroordelen.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat tot een bedrag van € 2.856,30 (kosten telefoon, schoenen, autosleutels, broek tot een bedrag van € 40,-, jas, trui, auto, ziekenhuiskosten en reiskosten) aan materiële schade en een bedrag van € 1.500,- aan immateriële schade is geleden. Deze schade is een rechtstreeks gevolg van het primair bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot een bedrag van € 4.356,30 worden toegewezen.
De benadeelde partij heeft naar het oordeel van het hof niet aangetoond dat tot een totaalbedrag van € 169,- (€ 54,94 teveel gevorderd voor de vervanging van een broek en € 129,- voor eigen bijdrage aan rechtsbijstand die niet verschuldigd bleek in eerste aanleg) materiële schade is geleden. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve tot het voormelde bedrag worden afgewezen.
Ten aanzien van de overige gevorderde schade, bestaande uit de kosten voor een haartransplantatie en de vervanging van het alarmsysteem overweegt het hof het volgende.
Met betrekking tot de kosten voor een haartransplantatie staat vast dat het geoffreerde bedrag twee behandelingen betreft, terwijl niet is weersproken dat de wenselijkheid van de tweede behandeling afhankelijk is van het resultaat van de eerste behandeling en dat de eerste behandeling nog niet is ondergaan. Dat betekent dat in afwachting van de eerste behandeling thans onvoldoende vast staat of en zo ja tot welke omvang schade is geleden. Het afwachten van duidelijkheid op dit punt vormt naar het oordeel van het hof een onevenredige belasting van het strafgeding.
Met betrekking tot de kosten voor het alarmsysteem is het hof van oordeel dat niet is komen vast te staan dat dit deel van de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde.
Het hof zal dan ook bepalen dat de benadeelde partij ten aanzien van deze laatste schadeposten niet-ontvankelijk is in zijn vordering. De vordering met betrekking tot deze schadeposten kan in zoverre bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een mededader heeft gepleegd, zal het hof de verdachte hoofdelijk veroordelen.
Nu de vordering van de benadeelde partij (in overwegende mate) zal worden toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij]
Nu in dit strafgeding vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van € 4.356,30 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte met inachtneming van diens hoofdelijke aansprakelijkheid de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde partij].
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 45, 47 en 289 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde zoals hiervoor overwogen heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Revolver KL: Zwart NAGANT 1895.
Beveelt de
onttrekking aan het verkeervan de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2 STK Munitie FIOCCHI.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 4.356,30 (vierduizend driehonderdzesenvijftig euro en dertig cent) bestaande uit € 2.856,30 (tweeduizend achthonderdzesenvijftig euro en dertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 169,00 (honderdnegenenzestig euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij], een bedrag te betalen van
€ 4.356,30 (vierduizend driehonderdzesenvijftig euro en dertig cent) bestaande uit € 2.856,30 (tweeduizend achthonderdzesenvijftig euro en dertig cent) materiële schade en € 1.500,00 (duizend vijfhonderd euro) immateriële schade,bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
53 (drieënvijftig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte vervalt indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre vervalt en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Dit arrest is gewezen door mr. R.M. Bouritius,
mr. E.F. Lagerwerf-Vergunst en mr. J.W. van Rijkom,
in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Dallau.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 8 juli 2014.