ECLI:NL:GHDHA:2014:2566

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
31 juli 2014
Zaaknummer
200.152.911/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Lückers
  • A. Husson
  • J. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot gesloten plaatsing van een minderjarige in verband met risico op radicalisering en vertrek naar Syrië

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 29 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot gesloten plaatsing van een 16-jarig meisje. De minderjarige had een islamitisch huwelijk gesloten met een 17-jarige jongen en was voornemens om naar Syrië te vertrekken om zich aan te sluiten bij ISIS. De Raad voor de Kinderbescherming had op 23 juli 2014 hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, die het verzoek om een machtiging tot gesloten plaatsing had afgewezen. Het hof heeft de zaak op 29 juli 2014 mondeling behandeld, waarbij de minderjarige, haar ouders, en vertegenwoordigers van de Raad en Jeugdzorg aanwezig waren.

De Raad voerde aan dat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen had, die haar ontwikkeling ernstig belemmerden. De minderjarige had aangegeven dat zij naar Syrië wilde vertrekken, wat leidde tot zorgen over haar veiligheid. De ouders van de minderjarige stelden dat zij inmiddels samenwerkten met de Raad en Jeugdzorg om de situatie te verbeteren en dat de minderjarige niet langer van plan was om naar Syrië te gaan. De minderjarige zelf betwistte de noodzaak van de gesloten plaatsing en gaf aan dat zij inmiddels van gedachten was veranderd.

Het hof oordeelde dat de gronden voor een gesloten plaatsing nog steeds aanwezig waren. De situatie was te kwetsbaar en het hof had de indruk dat de minderjarige haar plannen om naar Syrië te vertrekken nog niet volledig had opgegeven. Het hof verleende daarom de machtiging tot gesloten plaatsing voor de duur van vier weken, tot en met 28 augustus 2014, om de veiligheid van de minderjarige te waarborgen en de thuissituatie te onderzoeken. Het hof vernietigde de eerdere beschikking en wees het meer of anders verzochte af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 29 juli 2014
Zaaknummer : 200.152.911/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 14-2186 & JE RK 14-2187
Zaaknummer rechtbank : C/10/454919 & C/10/454924
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[minderjarige],
geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], maar thans feitelijk verblijvende te [plaats],
hierna te noemen: de minderjarige,
advocaat mr. J.J. Boelaars te Rotterdam;
2.
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam;
3.
[de vader],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. B.C. Pfeifle te Schiedam;
4.
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Rotterdam,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De raad is op 23 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 21 juli 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
Bij het hof is voorts van de zijde van de raad op 25 juli 2014 een faxbericht van diezelfde datum ingekomen en van de zijde van de rechtbank op 29 juli een faxbericht met de zittingsaantekeningen.
De zaak is op 29 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de minderjarige, bijgestaan door haar advocaat;
  • de ouders, bijgestaan door hun advocaat;
  • de heer M.C. Dors namens de raad;
  • de heer V.St. Maarten namens Jeugdzorg.
Tevens is verschenen de heer A. Ibnolfaqir, tolk in de Arabische taal.
De advocaat van de minderjarige heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikking van 3 juli 2014 en de bestreden beschikking.
Bij de tussenbeschikking van 3 juli 2014 is – zonder voorafgaand verhoor van belanghebbenden – de minderjarige hangende het onderzoek voorlopig onder toezicht gesteld van Jeugdzorg voor de duur van drie maanden en is met ingang van 3 juli 2014 een voorlopige machtiging verleend om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van vier weken. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is het verzoek van de raad tot het verlenen van een machtiging om de minderjarige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling, afgewezen. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is verlenging van de machtiging de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
2.
De raad verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en alsnog rechtdoende het verzoek van de raad om Jeugdzorg definitief te machtigen de minderjarige uit huis te plaatsen in een instelling voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling en gelet op de acute situatie met onmiddellijke ingang een voorlopige machtiging af te geven voor de duur van vier weken omdat de minderjarige ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen heeft die haar ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de minderjarige zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken, toe te wijzen.
3.
De minderjarige en de ouders verzetten zich daartegen.
4.
De raad voert het volgende aan. Er is bij de minderjarige nog immer sprake van ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen die maken dat de opneming en verblijf in een instelling voor gesloten jeugdzorg noodzakelijk zijn om te voorkomen dat zij zich aan de zorg die zij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen onttrokken zal worden. De minderjarige is zonder medeweten van haar ouders islamitisch gehuwd met [naam I], een zeventienjarige jongen. Zij waren voornemens naar Syrië te vertrekken om zich aan te sluiten bij ISIS en zij zouden innige banden hebben met de groep van [naam II] in [woonplaats]. De minderjarige heeft bij de politie aangegeven dat zij naar Syrië wilde vertrekken omdat zij zich in Nederland niet thuis voelt. Nadat de ouders over deze plannen zijn ingelicht, heeft de vader de paspoorten van de minderjarige ingenomen, maar de politie heeft aangegeven dat zij desondanks de kans groot acht dat de minderjarige haar vertrek naar Syrië zal doorzetten. De vader heeft geen inzicht in hetgeen de minderjarige nodig heeft om haar veiligheid te kunnen waarborgen en zijn voornemen om de minderjarige vierentwintig uur per dag te bewaken of te begeleiden in de thuissituatie acht de raad niet haalbaar. De raad heeft op dit moment nog onvoldoende zicht op het gezinssysteem om in te kunnen schatten of de ouders in staat zullen zijn de ontwikkelingsbedreiging af te wenden en de veiligheid van de minderjarige te waarborgen. Voorts stelt de raad dat de minderjarige zeer ambivalent is gebleken in gesprekken met verschillende hulpverleners en dat haar verhalen tegenstrijdig zijn. Haar motivatie om weer terug te keren naar haar ouders en te doen wat zij willen lijkt niet intrinsiek te zijn, in tegenstelling tot haar motivatie om naar Syrië te vertrekken. Daarnaast voert de raad aan dat de minderjarige te jong en te naïef is om de omvang en de ernst van de gevolgen om naar Syrië te vertrekken te overzien. Tot slot voert de raad aan dat de deskundige die door hen is ingeschakeld om het deradicaliseringsproces in gang te zetten heeft aangegeven dat de behandeling de meeste kans op succes biedt indien deze wordt opgestart vanuit een neutrale setting, waarin de minderjarige niet beïnvloed kan worden. Ter zitting heeft de raad subsidiair verzocht om een verlenging van de gesloten plaatsing met vier weken.
5.
De minderjarige verweert zich daartegen als volgt. De minderjarige is niet ambivalent in haar uitlatingen. Zij heeft aan de politie verteld hoe en waarom het idee om in Syrië te gaan wonen is ontstaan. In de gesloten instelling heeft de minderjarige haar gedachten op een rijtje gezet en is zij met haar ouders in gesprek gegaan en zo is zij van gedachten veranderd. Op dit moment wil zij niet langer naar Syrië afreizen, omdat zij nog te jong is, bij haar ouders wil blijven en het verdriet van haar ouders om haar plannen grote invloed op haar heeft gehad en zij hen niet nog meer verdriet wil doen. Ook zal de minderjarige het contact met [naam I] verbreken. Voorts betwist de minderjarige dat zij banden zou hebben met de groep van [naam II]. Er is geen sprake van een groep, [naam II] is een jongen uit [woonplaats] die preekt, maar hij heeft geen groep en de minderjarige kent hem niet persoonlijk. Daarnaast voert de minderjarige aan dat zij nu al bijna een maand in een gesloten instelling verblijft, maar nog geen enkele vorm van hulpverlening of behandeling van start is gegaan. De stelling dat de deskundige de behandeling vanuit een neutrale setting zou willen opstarten, wordt niet met stukken onderbouwd. De minderjarige wijst er daarbij op dat überhaupt heel weinig kenbaar is gemaakt over deze deskundige, zodat nog onduidelijk is wie zij is, wat zij precies gaat doen en binnen welk tijdsbestek de behandeling zal plaatsvinden. Voorts stelt de minderjarige dat het een utopie is dat zij binnen de gesloten instelling niet beïnvloed zou kunnen worden, temeer daar zij op de groep zit met een ander meisje dat plannen had om naar Syrië te gaan. De minderjarige stelt dat juist de thuissituatie voor haar een veilige omgeving is van waaruit zij de gesprekken aan kan gaan, en dat haar ouders de hulpverlening alleen maar zullen stimuleren omdat zij haar plannen om naar Syrië te gaan niet steunen. Integendeel, de vader heeft al verschillende maatregelen genomen om te voorkomen dat de minderjarige afreist, zoals het innemen van haar paspoorten. Ook de gesprekken met de deskundige zullen de ouders ondersteunen. De enige reden om de gesloten plaatsing te laten voortduren, zou dan ook zijn dat de minderjarige vanuit de gesloten instelling niet gemakkelijk weg zou kunnen lopen. Een gesloten plaatsing mag echter niet uitsluitend bedoeld zijn om een jongere op te sluiten, de plaatsing dient in het teken te staan van hulp en zorgverlening. De minderjarige is op grond van het vorenstaande van mening dat van ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen onvoldoende is gebleken, zodat geen grond is voor het verlenen van een machtiging om haar te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg voor de duur van de voorlopige ondertoezichtstelling.
6.
De ouders voeren het volgende aan. De minderjarige is heel erg geschrokken van de gesloten plaatsing. Vóór de plaatsing hadden de ouders het idee dat ze de minderjarige niet konden bereiken, dat zij niet luisterde, maar daarin is een kentering gekomen. De minderjarige heeft aangegeven dat zij veranderd is, dat zij niet langer van plan is naar Syrië af te reizen en dat zij niet langer iets wil met de jongen met wie zij islamitisch gehuwd zou zijn. Overigens betwisten de ouders de rechtsgeldigheid van dit huwelijk: ook bij een islamitisch huwelijk van een minderjarige is toestemming van de ouders nodig en de ouders hebben geen toestemming verleend. De ouders onderkennen dat hulpverlening nodig is, omdat de jongen kennelijk geen goede invloed op de minderjarige heeft gehad, maar zij stellen dat die hulpverlening ook vanuit de thuissituatie geboden kan worden. De ouders willen ook samenwerken met de raad en Jeugdzorg om te voorkomen dat de minderjarige alsnog afreist en om te zorgen dat de thuissituatie veilig is. De vader heeft daartoe reeds maatregelen getroffen en verdere maatregelen aangekondigd. Zo heeft de vader de paspoorten van de minderjarige ingenomen en mag de minderjarige als zij weer thuis is niet zonder begeleiding op internet of naar buiten. Zeker in de eerste periode na de thuisplaatsing zullen de ouders controle houden op alles wat de minderjarige doet. Het is de ouders niet duidelijk waarom de hulpverlening vanuit een neutrale setting plaats zou moeten vinden en zij betwisten de neutraliteit van de gesloten instelling, nu daar een ander meisje zit dat eveneens van plan was naar Syrië te reizen. De ouders zijn ervan overtuigd dat de minderjarige heeft afgezien van haar plannen en zij willen graag samen met de hulpverlening de veiligheid van de minderjarige waarborgen in de thuissituatie.
7.
Jeugdzorg voert het volgende aan. De deskundige heeft aangegeven dat het in gecompliceerde situaties als deze van belang is dat de hulpverlening vanuit een neutrale plek wordt opgestart en dan wordt gekeken hoe de thuissituatie daarop inspeelt. Het is lastiger om het behandeltraject in de thuissituatie op te starten, omdat in die situatie invloeden van buitenaf niet te controleren zijn. Ten aanzien van het andere meisje op de groep dat plannen had naar Syrië af te reizen, voert Jeugdzorg aan dat haar gesprekken met de deskundige succesvol zijn verlopen en zij op korte termijn naar huis mag. Dat meisje zou derhalve juist een positieve invloed kunnen hebben op de minderjarige. Ook dient voordat de minderjarige naar huis gaat meer zicht te komen op de veiligheid in de thuissituatie. De systeemtherapie is nog niet opgestart, omdat de minderjarige volgens de bestreden beschikking op 31 juli aanstaande naar huis zou mogen. Als de minderjarige langer in de gesloten setting blijft, kan de systeemtherapie wel worden opgestart. Ook is een veiligheidsplan opgesteld, dat thans in concept voorligt en op korte termijn met de ouders en andere betrokkenen besproken zal worden. Ten aanzien van het subsidiaire verzoek van de raad stelt Jeugdzorg dat in vier weken – in samenwerking met de gedragstherapeut – in ieder geval een beeld gevormd moet kunnen worden van wat er speelt bij de minderjarige.
8.
Het hof overweegt als volgt. Ingevolge artikel 29b lid 3 van de Wet op de jeugdzorg wordt een machtiging tot opneming van een jeugdige in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg, ongeacht zijn instemming daarmee, slechts verleend indien de jeugdige ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen heeft die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren en die maken dat de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan de zorg die hij nodig heeft zal onttrekken of daaraan door anderen zal worden onttrokken.
9.
Het hof is van oordeel dat op dit moment de gronden voor een gesloten plaatsing nog steeds aanwezig zijn. De situatie is nog te kwetsbaar, het veiligheidsplan is nog niet in orde en het hof heeft de stellige indruk dat de minderjarige haar plannen op dit moment nog niet helemaal heeft opgegeven, maar daarvan slechts af wil zien omdat zij het jammer vindt voor haar ouders. Het is naar het oordeel van het hof belangrijk dat gesprekken met de deskundige worden opgestart vanuit de neutrale setting van de gesloten instelling en dat de situatie thuis wordt beoordeeld voordat de gesloten uithuisplaatsing wordt beëindigd. Ook de veiligheid van de minderjarige zal onderzocht moeten worden.
Het hof zal op grond van het vorenstaande een machtiging verlenen de minderjarige te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg met ingang van 31 juli 2014 voor de duur van vier weken, derhalve tot en met 28 augustus 2014. Daarbij gaat het hof ervan uit, dat binnen deze termijn de voorgenomen gesprekken zullen zijn opgestart en de thuissituatie in kaart gebracht zal zijn. Het meer of anders verzochte zal worden afgewezen.
10.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
machtigt Jeugdzorg om [minderjarige], geboren op [geboortedatum] 1997 te [geboorteplaats], gedurende de periode van 31 juli 2014 tot en met 28 augustus 2014 te doen opnemen en te doen verblijven in een accommodatie voor gesloten jeugdzorg;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Lückers, Husson en Van Wijk, bijgestaan door
mr. Hogendoorn-Matthijssen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
29 juli 2014, geminuteerd op 31 juli 2014.