In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 30 juli 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over het verzoek van de moeder om vervangende toestemming te verlenen voor een verhuizing met haar minderjarige kinderen naar Argentinië. De moeder was in hoger beroep gekomen van een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin haar verzoek om toestemming voor de verhuizing was afgewezen. De vader, die gezamenlijk gezag uitoefent over de kinderen, heeft zich verzet tegen de verhuizing en heeft een verweerschrift ingediend. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2014 zijn beide partijen, bijgestaan door hun advocaten, gehoord. De minderjarige kinderen zijn in raadkamer gehoord, en er is een tolk aanwezig geweest voor de Spaanse taal.
De moeder heeft aangevoerd dat de verhuizing naar Argentinië in het belang van de kinderen is, omdat zij daar een beter sociaal leven en een warmer netwerk kan bieden. Ze heeft gesteld dat de kinderen Argentijnse nationaliteit hebben en dat zij in een omgeving willen opgroeien die hen bekend is. De vader heeft echter betoogd dat de kinderen in Nederland geworteld zijn en dat de verhuizing schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling en sociale contacten. Hij heeft ook gewezen op de noodzaak van een goede voorbereiding van de moeder op de verhuizing en de gevolgen daarvan voor de kinderen.
Het hof heeft in zijn overwegingen het belang van de minderjarigen vooropgesteld en geconcludeerd dat de verhuizing naar Argentinië niet in hun belang is. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen goed functioneren in Nederland en dat de moeder onvoldoende heeft aangetoond dat zij in Argentinië een stabiele en veilige omgeving kan bieden. De moeder heeft niet overtuigend aangetoond dat zij de verhuizing goed heeft voorbereid en dat de kinderen daar dezelfde kansen en voorzieningen zullen hebben als in Nederland. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en het verzoek van de moeder afgewezen.