In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft zijn aanbod in eerste aanleg om € 150,-- per maand per kind te betalen, herzien omdat zijn verwachtingen over zijn inkomen niet zijn uitgekomen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of dit af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding, € 150,-- per maand per kind moest betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 28 november 2013 is ingeschreven en dat de man nu verzoekt om de kinderalimentatie te verlagen naar € 70,-- per maand per kind. Het hof overweegt dat de man belang heeft bij het instellen van hoger beroep, ondanks dat hij eerder een hoger bedrag had aangeboden. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtsverwerking, maar het hof verwerpt dit betoog. Het hof oordeelt dat de man geen draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen, maar gaat akkoord met zijn aanbod van € 70,-- per maand per kind. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de rechters M. Mink, H. Husson en A. van der Zanden, en is uitgesproken op 6 augustus 2014.