ECLI:NL:GHDHA:2014:2615

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
200.141.529/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Mink
  • H. Husson
  • A. van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake kinderalimentatie na echtscheiding met wijziging van het aanbod door de man

In deze zaak gaat het om een hoger beroep betreffende de kinderalimentatie na een echtscheiding. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft zijn aanbod in eerste aanleg om € 150,-- per maand per kind te betalen, herzien omdat zijn verwachtingen over zijn inkomen niet zijn uitgekomen. De vrouw, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep of dit af te wijzen. De rechtbank had eerder bepaald dat de man, met ingang van de inschrijving van de echtscheiding, € 150,-- per maand per kind moest betalen. Het hof heeft vastgesteld dat de echtscheidingsbeschikking op 28 november 2013 is ingeschreven en dat de man nu verzoekt om de kinderalimentatie te verlagen naar € 70,-- per maand per kind. Het hof overweegt dat de man belang heeft bij het instellen van hoger beroep, ondanks dat hij eerder een hoger bedrag had aangeboden. De vrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van rechtsverwerking, maar het hof verwerpt dit betoog. Het hof oordeelt dat de man geen draagkracht heeft om de eerder vastgestelde alimentatie te betalen, maar gaat akkoord met zijn aanbod van € 70,-- per maand per kind. De proceskosten worden gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. De beschikking is gegeven door de rechters M. Mink, H. Husson en A. van der Zanden, en is uitgesproken op 6 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 augustus 2014
Zaaknummer : 200.141.529/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 12-8827
Zaaknummer rechtbank : C/09/431636
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M.A. Johannsen te Amsterdam,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. F. Dunki Jacobs te Den Haag.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De man is op 7 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
8 november 2013 van de rechtbank Den Haag.
De vrouw heeft op 15 april 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de man:
- op 19 februari 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 3 maart 2014 een V-formulier van 28 februari 2014 met bijlagen;
- op 24 juni 2014 een V-formulier van 23 juni 2014 met bijlagen;
van de zijde van de vrouw:
  • op 16 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 25 juni 2014 een faxbericht met bijlage.
De zaak is op 26 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.
De advocaat van de vrouw heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, voor zover in hoger beroep van belang, bepaald dat de man, met ingang van de dag waarop de beschikking van echtscheiding zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, voor de verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen aan de vrouw, die de minderjarigen verzorgt en opvoedt, zal betalen een bedrag van € 150,-- per maand per kind. Deze bepaling is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
In hoger beroep is komen vast te staan dat de echtscheidingsbeschikking op 28 november 2013 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1], en
[minderjarige 2], geboren op [in]2003 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
2.
De man verzoekt het hof de bestreden beschikking, voor zover deze ziet op de vaststelling van de kinderalimentatie, te vernietigen en (naar het hof begrijpt:), opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand aan de moeder € 70,-- per maand per kind dient te betalen voor de verzorging en opvoeding van de minderjarigen.
3.
De vrouw bestrijdt het beroep en verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man in zijn hoger beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel zijn hoger beroep af te wijzen.
Indiening nadere stukken voorafgaand aan de mondelinge behandeling
4.
De door de man op 24 juni 2014 overgelegde stukken zijn buiten de termijn van tien kalenderdagen als bedoeld in artikel 1.4.4. van het geldende procesreglement overgelegd. Hoewel de vrouw tegen het overleggen van deze stukken bezwaar heeft gemaakt, zal het hof acht slaan op die stukken, nu deze stukken kort en eenvoudig te doorgronden zijn en onderwerp van debat zijn geweest tijdens de mondelinge behandeling.
Beginselen van een goede procesorde
5.
De vrouw betoogt primair dat de vader niet-ontvankelijk is in zijn verzoek in hoger beroep aangezien hij hoger beroep heeft ingesteld van een beschikking waarin de rechtbank - na zijn draagkracht te hebben berekend - de man aan zijn aanbod heeft gehouden om een kinderalimentatie van € 150,-- per maand per kind te voldoen.
6.
Namens de man is ter terechtzitting nader uiteengezet dat de rechtbank het betoog van de man ter zitting ten onrechte niet heeft aangemerkt als een vermindering van zijn verzoek.
7.
Het hof overweegt als volgt. De rechtbank heeft, ondanks dat zij de draagkracht van de man op een lager bedrag heeft becijferd, namelijk op in totaal € 140,-- per maand, de man aan zijn (oorspronkelijke) aanbod gehouden en in de bestreden beschikking (onder andere) een kinderalimentatie bepaald van € 150,-- per maand per kind. In hoger beroep verzoekt de man de vernietiging van de bestreden beschikking.
8.
Het hof overweegt vervolgens dat artikel 3:303 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt dat zonder voldoende belang niemand een rechtsvordering toekomt. De eis van voldoende belang geldt ook in hoger beroep. Zo is door de Hoge Raad beslist dat niet van voldoende belang bij het instellen van een rechtsmiddel kan worden gesproken onder meer indien appellant een op eigen verzoek verkregen echtscheidingsbeslissing ongedaan wil maken. Het hoger beroep strekt er echter mede toe de appellerende partij gelegenheid te bieden tot het verbeteren en aanvullen van hetgeen zij zelf bij de procesvoering verkeerd heeft gedaan of nagelaten. Met name nu het hier een alimentatiegeschil betreft, waar een beslissing naar zijn aard spoedig kan worden gewijzigd, heeft de man naar het oordeel van het hof belang bij het instellen van hoger beroep. Het hof verwerpt het primaire verweer van de vrouw.
9.
Het hof leest het verzoek van de man in hoger beroep als een vermindering van zijn oorspronkelijke verzoek. Immers, in eerste aanleg heeft de man bij zijn zelfstandige verzoek tot echtscheiding als nevenvoorziening verzocht een kinderalimentatie te bepalen van € 150,-- per maand per kind, terwijl hij thans het hof verzoekt een kinderalimentatie te bepalen van € 70,-- per maand per kind vanaf de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand, zijnde 28 november 2013.
10.
Het hof is van oordeel dat deze vermindering van het inleidende verzoek van de man in hoger beroep kan worden toegelaten daar het hem vrij staat bij appelschrift zijn verzoek in eerste aanleg, in hoger beroep te verminderen, te veranderen of te vermeerderen. Daar komt bij dat de moeder hierop verweer heeft kunnen voeren.
Rechtsverwerking
11.
De vrouw heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat sprake is van rechtsverwerking omdat de man er in eerste aanleg voor heeft gekozen om zelfstandig te verzoeken om de kinderalimentatie te bepalen op een bedrag van € 150,-- per maand per kind, waarbij hij zich bovendien realiseerde dat de door hem verzochte kinderalimentatie zijn draagkracht oversteeg, terwijl hij had kunnen volstaan met het voeren van verweer aangezien de vrouw reeds in het echtscheidingsverzoekschrift om vaststelling van kinderalimentatie had verzocht.
12.
Het hof overweegt dat uitgangspunt is dat van rechtsverwerking slechts sprake kan zijn indien de schuldeiser zich heeft gedragen op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Enkel tijdsverloop levert geen toereikende grond op voor het aannemen van rechtsverwerking; daartoe is vereist de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden als gevolg waarvan hetzij bij de schuldenaar het gerechtvaardigde vertrouwen is gewekt dat de schuldeiser zijn aanspraak niet (meer) geldend zal maken, hetzij de schuldenaar in zijn positie onredelijk zou worden benadeeld of deze zou worden verzwaard in geval de schuldeiser zijn aanspraak alsnog geldend zou maken.
13.
Het hof is van oordeel dat op basis van de door de vrouw gestelde feiten en omstandigheden geen sprake is van rechtsverwerking. Het enkele feit dat de man door de rechtbank aan zijn aanbod met betrekking tot de te betalen kinderalimentatie is gehouden, is op zichzelf geen grond voor het aannemen van rechtsverwerking. Door de man zijn geen gedragingen verricht op grond waarvan bij de vrouw het gerechtvaardigde vertrouwen kon zijn gewekt dat de man van het hem toekomende recht, om wijziging van de hem opgelegde alimentatieverplichting te verzoeken, niet meer geldend zou maken. Het hof acht daarnaast, daarnaar gevraagd ter terechtzitting, de verklaring van de man aannemelijk dat hij in verband met de aan zijn zijde levende hoop en verwachting om alsnog aan zijn betalingsverplichtingen te kunnen voldoen, zijn verzoek bij de rechtbank niet (duidelijk) heeft verminderd. Gelet op het vorenstaande en aangezien ook enkel tijdsverloop geen bijzondere omstandigheid oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking, passeert het hof de stellingen van de vrouw dienaangaande.
Het hof verwerpt het betoog van de vrouw: dat sprake zou zijn van een overeenkomst tussen partijen omdat de vrouw het aangeboden bedrag heeft aangemerkt als een minimum bijdrage. De vrouw heeft een bijdrage verzocht van € 592,50 per maand en per kind. Uit niets volgt dat de vrouw akkoord is gegaan met een bijdrage van € 150,- per maand en per kind. Deze is alleen zo door de rechtbank bepaald omdat de man aldus had verzocht.
Kinderalimentatie
14.
In de visie van de man had de rechtbank de kinderalimentatie dienen vast te stellen op de door de rechtbank voor hem berekende beschikbare draagkracht van € 140,-- per maand, derhalve op een bedrag van € 70,-- per kind per maand. De man ontvangt thans een uitkering krachtens de Ziektewet op welke uitkering bovendien beslag is gelegd vanwege achterstallige kinder- en partneralimentatie ontstaan door een beschikking voorlopige voorzieningen, als gevolg waarvan hij slechts een bedrag ontvangt van € 92,-- netto per week. Ondanks dat de man feitelijk draagkracht mist voor enig bedrag aan kinderalimentatie, is hij desalniettemin bereid een bedrag van € 70,-- per maand per kind te voldoen, waarvoor hij een lening zal afsluiten bij zijn huidige partner.
15.
De vrouw betoogt eerst ter terechtzitting in hoger beroep dat uit de door haar overgelegde brief van de heer [X], de oud-werkgever van de man, volgt dat de man zich niet heeft gedragen als een goed werknemer als gevolg waarvan zijn tijdelijke contract is beëindigd. Hoewel de man uiteindelijk in de ziektewet terecht is gekomen, stelt de vrouw dat de man verwijtbaar werkeloos is geraakt. Nu hij zijn inkomensverlies niet alleen zelf teweeg heeft gebracht, maar dit ook aan hem verwijtbaar is, moet dit inkomsensverlies buiten beschouwing worden gelaten. Subsidiair berekent de vrouw, nu de man een wekelijkse uitkering ontvangt van € 443,30 bruto per maand, de draagkracht van de man op een bedrag van € 271,-- per maand. Hierbij is de vrouw uitgegaan van een behoefte van € 818,-- per maand, een zorgkorting van 15%, het fiscaal voordeel van de man en een draagkracht aan de zijde van de vrouw van € 75,-- per maand. De vrouw is van mening dat voormeld beslag geen invloed mag hebben op de draagkracht van de man nu de ontstane achterstand aan de man zelf te wijten is. De man had de mogelijkheid om wijziging van de voorlopige voorzieningen te verzoeken, hetgeen hij heeft nagelaten.
16.
Het hof overweegt als volgt. De vrouw beroept zich op het uitgangspunt dat het bij de bepaling van de draagkracht van een onderhoudsplichtige het niet alleen aan komt op het inkomen dat hij feitelijk verwerft, maar ook op het inkomen dat hij geacht kan worden zich redelijkerwijze te (hebben) kunnen verwerven.
17.
De vrouw heeft naar het oordeel van het hof - bij de gemotiveerde betwisting daarvan door de man - niet, althans onvoldoende, onderbouwd dat sprake is van een verwijtbaar, voor herstel vatbaar, inkomensverlies aan de zijde van de man. Het hof acht de verklaring van de man, waarom zijn tijdelijke dienstverband niet is verlengd, aannemelijk. Het hof zal dan ook uitgaan van het feitelijke inkomen van de man.
18.
Anders dan de vrouw betoogt, zal het hof bij het bepalen van de draagkracht van de man rekening houden met het beslag dat op de uitkering is gelegd. Uit de uitspraak van de Hoge Raad van 14 maart 2014 valt af te leiden dat onjuist is de rechtsopvatting dat schulden wegens achterstallige (kinder)alimentatie zich naar hun aard ertegen verzetten dat daarmee rekening wordt gehouden bij de bepaling van de draagkracht. Ter terechtzitting is gebleken dat de schuld wegens achterstallige kinder- en partneralimentatie is opgelopen tot een bedrag van rond de € 20.000,--.
19.
Het hof stelt vast dat, gezien het inkomen van de man, zijn lasten en voormeld beslag, hij geen draagkracht heeft om kinderalimentatie te betalen voor de minderjarigen. Het hof zal evenwel overeenkomstig het door de man gedane aanbod de kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen vaststellen op € 70,-- per maand per kind.
Proceskostenveroordeling
20.
Uit het verweerschrift van de vrouw begrijpt het hof dat zij verzoekt om een proceskostenveroordeling. De wederpartij is hier ter terechtzitting ook op ingegaan en heeft het aldus ook als een verzoek van de vrouw opgevat, zodat het hof dit verzoek zal behandelen.
21.
Het hof ziet evenwel geen aanleiding om de man in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal de kosten tussen partijen compenseren.
22.
Mitsdien beslist het hof als volgt.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt de door de man aan de vrouw te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 28 november 2013 op € 70,-- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Mink, Husson en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 augustus 2014.