ECLI:NL:GHDHA:2014:2616

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2014
Publicatiedatum
8 augustus 2014
Zaaknummer
200.142.390/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • Husson
  • Mink
  • Van der Zanden
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van de stiefvader in hoger beroep inzake kinderalimentatie en verdeling van de draagkracht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 6 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek tot wijziging van de kinderalimentatie. De (stief)ouders, bestaande uit de moeder en de stiefvader, hebben hoger beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Rotterdam van 22 november 2013. De vader, verweerder in hoger beroep, heeft op 6 mei 2014 een verweerschrift ingediend. De zaak is op 26 juni 2014 mondeling behandeld, waarbij de stiefvader niet is verschenen. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage van € 140,-- per maand per kind moest betalen, maar de (stief)ouders verzochten het hof om deze bijdrage te verhogen en de zorgkorting te herzien.

Het hof heeft allereerst de ontvankelijkheid van de stiefvader beoordeeld. Het hof concludeert dat de stiefvader niet als belanghebbende kan worden aangemerkt, omdat de zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op zijn rechten of verplichtingen. Hierdoor wordt de stiefvader niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep.

Vervolgens heeft het hof de kinderalimentatie beoordeeld. De totale behoefte van de minderjarigen is vastgesteld op € 971,-- per maand. Het hof heeft de draagkracht van zowel de vader als de stiefvader beoordeeld en vastgesteld dat de vader € 622,36 per maand moet bijdragen, terwijl de stiefvader € 348,63 per maand moet bijdragen. De moeder is niet in staat om bij te dragen aan de kosten van de minderjarigen, omdat zij momenteel geen inkomen heeft. Het hof heeft de proceskosten tussen partijen gecompenseerd en de beschikking van de rechtbank vernietigd, waarbij de bijdrage van de vader is vastgesteld op € 214,-- per maand per kind, met ingang van 1 april 2013.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 6 augustus 2014
Zaaknummer : 200.142.390/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-3156
Zaaknummer rechtbank : C/10/422741
1.
[appellante],
hierna te noemen: de moeder,
2.
[appellant],
hierna te noemden: de stiefvader,
wonende te [woonplaats],
verzoekers in hoger beroep,
hierna te noemen: de (stief)ouders,
advocaat mr. R. Zantman te Krimpen aan den IJssel,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. C.J.M. van Veenendaal te Culemborg.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De (stief)ouders zijn op 21 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
22 november 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 6 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de (stief)ouders:
- op 5 maart 2014 een brief van 4 maart 2014 met bijlage;
- op 13 maart 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 16 juni 2014 een brief van diezelfde datum met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen;
- op 18 juni 2014 een faxbericht met bijlage;
van de zijde van de vader:
  • op 17 juni 2014 een V-formulier van 16 juni 2014 met bijlagen;
  • op 17 juni 2014 een brief van 16 juni 2014 met bijlage.
De zaak is op 26 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat.
De stiefvader is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de vader heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de beschikking van de rechtbank Amsterdam van 12 mei 2010 gewijzigd, althans het daarvan deel uitmakende convenant, in die zin, dat de daarbij aan de vader opgelegde bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de na te noemen minderjarigen met ingang van 1 april 2013 wordt bepaald op € 140,-- per maand per kind, die de vader vanaf voormelde datum aan de moeder zelf dient te voldoen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer en daarnaast staat het volgende vast:
- het huwelijk van de vader en de moeder is op 25 mei 2010 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 12 mei 2010 in de registers van de burgerlijke stand;
- de vader en de moeder zijn de ouders van de hierna te noemen minderjarigen;
- bij voormelde echtscheidingsbeschikking zijn partijen op basis van het daarvan deel uitmakende aangehechte (op 13 april 2010 getekende) echtscheidingsconvenant een bijdrage van de vader in de kosten van verzorging en opvoeding ten behoeve van de na te noemen minderjarigen overeengekomen van in totaal € 667,-- per maand;
- het huwelijk van de stiefvader en mevrouw[X] is ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 4 april 2011 in de registers van de burgerlijke stand;
- de stiefvader en voornoemde mevrouw[X] zijn de ouders van de minderjarigen:
[kind 1], geboren [in] 2000 te [geboorteplaats], en
[kind 2], geboren [in] 2002 te [geboorteplaats];
  • bij beschikking van 4 april 2011 van de rechtbank Rotterdam is bepaald dat de stiefvader met ingang van het tijdstip waarop de echtscheidingsbeschikking is of zal zijn ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2], telkens bij vooruitbetaling, zal uitkeren € 420,-- per maand per kind (thans geïndexeerd € 437,-- per maand per kind);
  • de (stief)ouders zijn samen de ouders van een kind, geboren op 18 mei 2013.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In geschil is de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding (hierna ook: kinderalimentatie) ten behoeve van de minderjarigen:
[minderjarige 1], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 1], en
[minderjarige 2], geboren [in] 2006 te [geboorteplaats], hierna te noemen: [minderjarige 2], hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen.
2.
De (stief)ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de hoogte van de kinderalimentatie van de minderjarigen door de vader, en voor wat de behoefte betreft van de kinderen van de stiefvader en voor wat betreft de toe te passen zorgkorting bij de vader en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat de vader een kinderalimentatie ten behoeve van de minderjarigen dient te voldoen als het hof vermeent te behoren, de behoefte van de oudste twee kinderen van de stiefvader wordt bepaald op € 587,- per maand per kind en voor het jongste kind op € 354,- per maand en voor wat betreft de toe te passen zorgkorting door de man, deze te bepalen op 15%. Ter zitting hebben zij het petitum verduidelijkt en verzoeken zij, zo begrijpt het hof, te bepalen dat de vader met ingang van 1 april 2013 een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van € 264,35 per maand en per kind verschuldigd is, uitgaande van een zorgkorting van 15%.
3.
De vader verweert zich daartegen en verzoekt het hof de grieven van verzoekers te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

Ontvankelijkheid van de stiefvader

4.
Ten aanzien van de ontvankelijkheid in hoger beroep ligt aan het hof ambtshalve de vraag voor of de stiefvader als belanghebbende is aan te merken en op grond van artikel 358 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) in samenhang met artikel 806 lid 1 sub b Rv in hoger beroep kan komen van de bestreden beschikking. Ingevolge artikel 798 lid 1 Rv wordt onder een belanghebbende verstaan degene op wiens rechten of verplichtingen de zaak rechtstreeks betrekking heeft.
5.
Het hof overweegt als volgt. Nu de onderhavige zaak niet rechtstreeks betrekking heeft op de rechten en verplichtingen van de stiefvader, is het hof van oordeel dat de stiefvader niet aangemerkt kan worden als belanghebbende in de zin van artikel 798 lid 1 Rv. Dat de stiefvader een persoonlijk belang heeft bij de kinderalimentatie van de minderjarigen, hij is immers ook onderhoudsplichtig ten opzichte van hen, maakt hem nog niet tot een belanghebbende op wiens rechten en verplichtingen de zaak van de vader en de moeder met betrekking tot de onderhoudsplicht van de vader rechtstreeks betrekking heeft. Gelet hierop zal de stiefvader niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn hoger beroep.

Kinderalimentatie

Het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen (de behoefte)
6.
Het hof stelt vast dat de behoefte van de minderjarigen van in totaal € 971,-- per maand tussen partijen niet in geschil is.
Verdeling van het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen
7.
De moeder klaagt dat de rechtbank de bijdrage in de kinderalimentatie van de stiefvader hoger heeft bepaald dan die van de vader, terwijl de rechtbank de draagkracht van de stiefvader (€ 512,-voor twee kinderen) juist beduidend lager heeft vastgesteld dan die van de vader (€ 914,-- voor twee kinderen).
8.
De vader betoogt dat de rechtbank bewust is afgeweken van de in de richtlijn gehanteerde rekenmethode, waarbij de rechtbank zijn oordeel gemotiveerd heeft met het oog op de redelijkheid. Ten aanzien van het bepalen van de draagkracht van de onderhoudsplichtigen heeft de rechtbank de richtlijn wel gevolgd. De vader wijst er daarbij op dat ook het aandeel van de moeder - wegens het ontbreken van eigen inkomen - (volgens de richtlijn in totaal € 50,--), buiten beschouwing is gelaten. Of dit terecht is laat de vader aan het hof over. De rechtbank heeft in de visie van de vader ten onrechte ook geen verdiencapaciteit aan de zijde van de moeder in aanmerking genomen.
9.
Het hof stelt voorop dat zowel de ouders als de stiefvader verplicht zijn tot het verstrekken van levensonderhoud aan de minderjarigen. Gelet op deze samenloop is ieder van hen gehouden (naar rato) een deel van de genoemde behoefte van de minderjarigen voor zijn rekening te nemen. Bij de bepaling van dit deel wordt rekening gehouden met ieders draagkracht en de verhouding waarin ieder tot de gerechtigde staat. Het hof zal de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen beoordelen.
10.
Het hof is van oordeel dat de moeder voldoende aannemelijk heeft gemaakt thans niet in staat te zijn om eigen inkomsten te verwerven. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de zorg voor het gezin met (bij tijd en wijle) vijf kinderen, onder wie een jonge baby, voornamelijk op haar neerkomt. Nu de moeder thans geen inkomsten heeft, is het hof met de rechtbank van oordeel dat zij geen ruimte heeft voor een bijdrage in de kosten van de minderjarigen. Wel mag van de moeder in redelijkheid worden verwacht, mede gelet op haar opleiding en werkervaring, dat zij zich zal inspannen om binnen een periode van twee jaren een substantieel inkomen uit arbeid te verwerven.
11.
Het hof zal vervolgens beoordelen in welke verhouding het eigen aandeel in de kosten van de minderjarigen over de vader en de stiefvader moet worden verdeeld.
12.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat de totale draagkracht van de stiefvader € 1.280,-- per maand bedraagt, zijnde voor de minderjarigen tezamen een bedrag van € 512,-- per maand per kind [(€ 1.280,-- : 5) x 2] zal het hof deze draagkracht aan de zijde van de stiefvader tot uitgangspunt zal nemen.
13.
Voorts zal het hof - evenals de rechtbank - aan de zijde van de vader uitgaan van een draagkracht van € 914,-- per maand. Het hof passeert daarbij de stelling van de vader dat zijn inkomen, en daarmee zijn draagkracht, lager zou zijn, namelijk een bedrag van € 616,-- per maand. Het hof overweegt daartoe dat de advocaat van de vader in de door hem ter zitting overgelegde alimentatieberekening is uitgegaan van een onjuiste (netto) rekenmethode en aldus het gestelde lagere bedrag aan draagkracht onvoldoende heeft onderbouwd, als gevolg waarvan het hof geen reden ziet om af te wijken van de overwegingen van de rechtbank op dit punt.
14.
De verdeling van de kosten over de vader en de stiefvader wordt dan berekend volgens de formule: ieders draagkracht gedeeld door de totale draagkracht vermenigvuldigd met de behoefte, oftewel:
het eigen aandeel van de vader bedraagt: € 914,-- / € 1.426,-- x € 971,-- = € 622,36
het eigen aandeel van de stiefvader bedraagt: € 512,-- / € 1.426,-- x € 971,-- = € 348,63
samen € 971,--.
15.
Derhalve komt van de totale behoefte van de minderjarigen van € 971,-- een gedeelte van € 622,36 per maand ofwel € 311,18 per maand per kind voor rekening van de vader en een gedeelte van € 348,63 per maand ofwel € 174,32 per maand per kind voor rekening van de stiefvader.
Zorgkorting
16.
Ter terechtzitting van het hof heeft de moeder haar grond, inhoudende dat de rechtbank ten onrechte een zorgkorting van 20% in plaats van 15% aan de zijde van de vader heeft toegepast, ingetrokken. Zij tekent daarbij aan te hopen en te verwachten dat de vader de thans lopende zorgregeling aldus blijft uitvoeren. Deze grond behoeft derhalve geen bespreking meer en brengt met zich dat de eerder afgeleide bijdrage van de vader wordt verminderd met een bedrag van € 194,-- per maand (20% van € 971,--) zodat het aandeel van de vader in de kosten van de minderjarigen afgerond € 428,-- per maand (214,-- per maand per kind) bedraagt. Evenals de rechtbank gaat het hof ervan uit dat de vader daarnaast € 68,-- per maand voor het koersplan ten behoeve van de minderjarigen blijft betalen, nu zijn draagkracht daarvoor voldoende ruimte biedt.
17.
Hetgeen partijen voorts nog naar voren hebben gebracht, in het bijzonder ten aanzien van de behoefte van de kinderen van de stiefvader, behoeft, gezien het vorenstaande geen bespreking meer, omdat dat niet tot een ander oordeel kan leiden.

Proceskostenveroordeling

18.
Het hof ziet geen aanleiding om - zoals de vader heeft verzocht - de moeder in de kosten van dit geding in hoger beroep te veroordelen, en zal de kosten tussen partijen compenseren.
19.
Mitsdien beslist het hof als volgt.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
verklaart de stiefvader niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep;
vernietigt de bestreden beschikking en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van 12 mei 2010 van de rechtbank Amsterdam, waarvan het tussen partijen op 13 april 2010 gesloten echtscheidingsconvenant deel uitmaakt - de door de vader aan de moeder te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van 1 april 2013 op € 214,-- per maand per kind, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de proceskosten in hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Husson, Mink en Van der Zanden, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
6 augustus 2014.