ECLI:NL:GHDHA:2014:265

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
2200564912
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging in Leiden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage. De verdachte is beschuldigd van poging tot zware mishandeling en openlijke geweldpleging, gepleegd op 5 augustus 2012 in Leiden. De verdachte en zijn medeverdachten zouden gezamenlijk geweld hebben gepleegd tegen de slachtoffers [slachtoffer A] en [slachtoffer B]. In eerste aanleg was de verdachte vrijgesproken van de poging tot doodslag, maar veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van 60 dagen en een taakstraf van 220 uren. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot zware mishandeling, omdat hij met anderen geweld had gepleegd tegen [slachtoffer A], die daarbij letsel had opgelopen. De verdachte werd ook veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde partij, [slachtoffer A], voor zowel materiële als immateriële schade. Het hof heeft de vordering tot schadevergoeding toegewezen en de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Rolnummer: 22-005649-12
Parketnummer: 09-720971-12
Datum uitspraak: 12 februari 2014
TEGENSPRAAK

Gerechtshof Den Haag

meervoudige kamer voor strafzaken

Arrest

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank 's-Gravenhage van
26 november 2012 in de strafzaak tegen de verdachte:

[Verdachte/medeverdachte 3],

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van 29 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 1 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde vrijgesproken. De verdachte is ter zake van het onder 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, met aftrek van voorarrest. Voorts is aan de verdachte een voorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd voor de duur van één maand met een proeftijd van twee jaren. Aan de verdachte is de bijzondere voorwaarde opgelegd dat hij zich gedurende de proeftijd zal melden bij reclassering Inforsa te [vestigingsplaats], zolang en zo vaak als de reclassering dit noodzakelijk acht en dat de verdachte zal deelnemen aan een gedragsinterventie bestaande uit een training “alcohol en geweld”, van SVG of een soortgelijke training, waarbij de verdachte zich dient te houden aan de aanwijzingen te geven door of namens die instelling. De vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij is gedeeltelijk, hoofdelijk, toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 te Leiden, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededaders voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer A] van het leven te beroven, met dat opzet die [slachtoffer A] (meermalen) tegen het hoofd heeft geschopt (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair.
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken neus en/of gebroken oogkas), heeft toegebracht, door deze opzettelijk (meermalen) tegen het hoofd te schoppen (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag);
Meer subsidiair.
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer A] (meermalen) tegen het hoofd heeft geschopt (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 05 augustus 2012 te Leiden met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, De Stationsweg, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B], welk geweld bestond uit
- het zich (als groep) naar die [slachtoffer A] en/of [slachtoffer B] begeven en/of
- het (meermalen) stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer B] en/of
- het stompen en/of slaan tegen het hoofd van die [slachtoffer A] (waardoor die [slachtoffer A] op de grond viel) en/of
- het schoppen tegen het lichaam en/of hoofd van die [slachtoffer A] (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag).
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Overweging met betrekking tot feit 1 meer subsidiair en met betrekking tot de vrijspraak van feit 1 primair en subsidiair
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep stelt het hof vast dat op het hoofd van de aangever [slachtoffer A] geweld is uitgeoefend door slaan/stompen en door schoppen. Naar het oordeel van het hof kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het door [slachtoffer A] opgelopen letsel (gebroken neus en botbreuk van de linker bovenkaak) is veroorzaakt door (uitsluitend) het schoppen tegen het gezicht. Niet valt uit te sluiten dat het krachtige slaan/stompen in het gezicht dit letsel (gedeeltelijk) tot gevolg heeft gehad. Dat het letsel (eventueel gedeeltelijk) is ontstaan doordat [slachtoffer A] na een klap/stomp in het gezicht op de grond gevallen is, zoals de verdediging heeft gesuggereerd, is naar het oordeel van het hof niet aannemelijk geworden. [Slachtoffer A] noch een van de andere bij het geweldsincident betrokken personen heeft verklaard dat [slachtoffer A] bij het vallen op zijn gezicht terecht is gekomen.
Uit de verklaringen van [slachtoffer A], [slachtoffer B] en [getuige 1] leidt het hof af dat [slachtoffer A] zowel op het lichaam als in het gezicht is geschopt toen hij na een stomp in het gezicht op de grond was gevallen. De getuige [getuige 2] bevestigt dat de op de grond liggende [slachtoffer A] is geschopt, zowel tegen het schouderblad (door de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2]) als tegen het gezicht (hij weet niet zeker door wie). Het schoppen gebeurde gelijktijdig door meerdere personen, onder wie de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2]. Zij gingen gezamenlijk gewelddadig tekeer tegen [slachtoffer A] en in zoverre was er sprake van een nauwe en bewuste samenwerking door, onder meer, de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte 2]. Wie onder deze omstandigheden [slachtoffer A] in het gezicht geraakt heeft, is niet relevant.
Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag overweegt het hof dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat het schoppen tegen het gezicht, zoals dat in het onderhavige geval heeft plaatsgevonden, geschikt was om de dood van de aangever te bewerkstelligen. Van de ten laste gelegde poging tot doodslag dient dan ook te worden vrijgesproken.
Dit laatste geldt ook ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling. Zoals hiervoor reeds is overwogen, kan immers niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld dat het door [slachtoffer A] opgelopen letsel aan zijn gezicht het gevolg was van het schoppen en niet van het stompen.
Naar het oordeel van het hof ligt dit anders ten aanzien van de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. Het is een feit van algemene bekendheid dat het schoppen tegen het gezicht van een persoon gemakkelijk kan leiden tot zwaar letsel. Door met meerdere personen te schoppen tegen, onder meer, het gezicht van [slachtoffer A] heeft ieder van de schoppers bewust het aanmerkelijke risico genomen dat zo een zwaar letsel zou optreden. Nu niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat het opgelopen letsel het gevolg was van het schoppen en niet van de daarvoor gegeven stomp in het gezicht, kan de ten laste gelegde zware mishandeling niet worden bewezen, maar is naar het oordeel van het hof wel sprake van het medeplegen van poging tot zware mishandeling.
Overweging ten aanzien feit 2
De verdediging heeft betoogd dat de verklaringen van [slachtoffer B] en [getuige 1] niet voldoende betrouwbaar zijn, omdat zij tegenstrijdig hebben verklaard en omdat zij tijdens het gevecht zwaar onder invloed van alcoholische drank waren. Zij zijn meteen na het gebeurde in dronken toestand in elkaars aanwezigheid gehoord en hebben toen al hun verklaringen op elkaar kunnen afstemmen.
Het hof passeert dit betoog. Uit het dossier (proces-verbaal van bevindingen, pagina 118) blijkt dat de verbalisanten meteen na het geweldsincident ter plaatse waren en gesproken hebben met [getuige 1] en [slachtoffer B] om te horen wat er was gebeurd. Deze beiden waren onder invloed van alcohol. Binnen één uur daarna zijn [getuige 1] en [slachtoffer B] op het politiebureau buiten elkaars aanwezigheid gehoord. Dat zij hun verklaringen op elkaar hebben afgestemd is door de verdediging wel gesteld of verondersteld, maar kent geen nadere onderbouwing.
De omstandigheid dat hun verklaringen niet geheel gelijkluidend zijn, is juist een aanwijzing dat er geen afstemming heeft plaatsgevonden. Beiden hebben verklaard dat [slachtoffer A] tegen de grond werd geslagen en dat meerdere jongens op hem insloegen en schopten. Dat beiden onder invloed van alcohol waren maakt hun verklaringen over het geweldsincident dat zojuist had plaatsgevonden nog niet onbetrouwbaar. Hun verklaringen vinden ook steun in de verklaring van de getuige [getuige 2]. Het hof ziet geen reden om de verklaringen van [getuige 1] en [slachtoffer B] als onbetrouwbaar terzijde te stellen.
De verdediging heeft voorts betoogd dat het schoppen tegen, althans richting, het gezicht niet aannemelijk is omdat de arts die [slachtoffer A] heeft onderzocht geen letsel aan de armen heeft gezien, terwijl [slachtoffer A] die tijdens het schoppen voor zijn gezicht zou hebben gehouden.
Het hof passeert ook dit verweer. Uit de betreffende medische informatie kan niet worden afgeleid dat de arts buiten het gezicht van de aangever ook de rest van zijn lichaam heeft onderzocht. Zeer goed denkbaar is dat het onderzoek beperkt is gebleven tot het gezicht, omdat de aangever juist daar fors letsel had opgelopen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1
meer subsidiair.
hij op 05 augustus 2012 te Leiden tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer A], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet die [slachtoffer A] tegen het hoofd heeft geschopt (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 05 augustus 2012 te Leiden met anderen, op de openbare weg, De Stationsweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer A] en [slachtoffer B], welk geweld bestond uit
- het zich als groep naar die [slachtoffer A] en [slachtoffer B] begeven en
- het stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer B] en
- het stompen tegen het hoofd van die [slachtoffer A] (waardoor die [slachtoffer A] op de grond viel) en
- het schoppen tegen het lichaam en hoofd van die [slachtoffer A] (terwijl die [slachtoffer A] op de grond lag).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 meer subsidiair bewezen verklaarde levert op:

Medeplegen van poging tot zware mishandeling.

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.

Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan poging zware mishandeling en openlijke geweldpleging, zoals bewezen verklaard. Door aldus te handelen hebben de verdachte en zijn mededaders een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers. Uit meerdere verklaringen komt naar voren dat de verdachte een groter aandeel in (het ontstaan van) het geweld heeft gehad dan zijn mededaders. Ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de benadeelde partij [slachtoffer A] onlangs een neusoperatie heeft ondergaan en vandaag de dag nog te kampen heeft met de gevolgen van de mishandeling die hem door de verdachte en zijn mededaders is aangedaan. Naar verwachting zal [slachtoffer A] nogmaals een operatie moeten ondergaan.
Het handelen van de verdachte en zijn mededaders draagt er voorts aan bij gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving te vergroten.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2014, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een deels voorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur alsmede een geheel onvoorwaardelijke taakstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormen.
Vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij
Aanvankelijk heeft de benadeelde partij [slachtoffer A] een vordering tot schadevergoeding ingediend als gevolg van het aan de verdachte ten laste gelegde tot een bedrag van € 2.937,71, inhoudende € 187,71 materiele schade en
€ 2.750,- immateriële schade.
In eerste aanleg is de vordering toegewezen tot een bedrag van € 1.987,71, inhoudende € 187,71 materiele schade en € 1.800,- immateriële schade.
In hoger beroep is de vordering tot schadevergoeding aan de orde tot het in eerste aanleg ingediende en in hoger beroep gehandhaafde bedrag van € 2.937,71.
De vordering is door de verdediging betwist.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering tot schadevergoeding in zijn geheel, hoofdelijk, zal worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel aan de verdachte.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het
onder 2 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve hoofdelijk worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 2 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor hoofdelijke toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof acht geen redenen aanwezig om de vordering van de benadeelde partij te mitigeren wegens eigen schuld, zoals bepleit door de raadsman.
Betaling aan de staat ten behoeve van het slachtoffer
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 2.937,71 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen dat bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening, aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer A].
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 36f, 45, 47, 57, 63, 141 en 302 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 meer subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 meer subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
34 (vierendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de aanwijzingen te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ook als dat inhoudt dat de verdachte zal deelnemen aan een gedragsinterventie, bestaande uit een training ‘alcohol en geweld’, of een soortgelijke training.
Veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafbestaande uit een werkstraf voor de duur van
220 (tweehonderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
110 (honderdtien) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer A]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer A] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.937,71 (tweeduizend negenhonderdzevenendertig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 187,71 (honderdzevenentachtig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schadeen veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededaders, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de een of meer anderen daarvan in zoverre zullen zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer A], een bedrag te betalen van
€ 2.937,71 (tweeduizend negenhonderdzevenendertig euro en eenenzeventig cent) bestaande uit € 187,71 (honderdzevenentachtig euro en eenenzeventig cent) materiële schade en € 2.750,00 (tweeduizend zevenhonderdvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
39 (negenendertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover mededaders hebben voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 5 augustus 2012 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededaders van de verdachte voormeld bedrag hebben betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichtingen tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. H.P.CH. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 februari 2014.