ECLI:NL:GHDHA:2014:267

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
12 februari 2014
Publicatiedatum
12 februari 2014
Zaaknummer
2200281413
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop en verlaten van de plaats van het ongeval

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 12 februari 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Den Haag. De verdachte is beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval op 2 juli 2010 te 's-Gravenhage, waarbij een voetganger is overleden. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan roekeloos rijgedrag door met een snelheid van minimaal 65 km/u, terwijl ter plaatse 50 km/u was toegestaan, te rijden en onvoldoende aandacht voor het verkeer te hebben. Na de aanrijding heeft de verdachte de plaats van het ongeval verlaten, terwijl hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij een ander had gedood. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 7 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft hem de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen ontzegd voor 36 maanden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994, waarbij het hof de ernst van de feiten en de gevolgen voor de nabestaanden van het slachtoffer in overweging heeft genomen. De verdachte had eerder al strafbare feiten gepleegd, waaronder verkeersdelicten, wat meegewogen is in de strafmaat. Het hof heeft de vordering van de advocaat-generaal om het vonnis te bevestigen, met aanvulling van de bewijsmiddelen, gehonoreerd.

Uitspraak

Rolnummer: 22-002814-13
Parketnummer: 09-758146-10
Datum uitspraak: 12 februari 2014
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de meervoudige kamer in de rechtbank Den Haag van 13 juni 2013 in de strafzaak tegen de verdachte:
[Verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1984,
[adres](GBA)
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep van dit hof van
29 januari 2014.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het onder
1. primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden, met aftrek van voorarrest.
Ter zake van het onder 1 primair ten laste gelegde is aan de verdachte voorts de ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen opgelegd voor de duur van 22 maanden.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 02 juli 2010 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Parallelweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend,
- met een (veel) hogere snelheid (minimaal 65 km/u) dan ter plaatse is toegestaan (50 km/u), althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of
- zonder (daarbij) voldoende aandacht voor het verkeer ter plaatse en/of de situatie ter plaatse te hebben, althans zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten,
op de Parallelweg te rijden en tengevolge waarvan hij
tegen een overstekende voetganger (welke voetganger hij,
verdachte, had moeten, althans kunnen, waarnemen) is
aangereden, waardoor die voetganger (genaamd
[slachtoffer]) werd gedood;
Subsidiair.
hij op of omstreeks 02 juli 2010 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende op de weg, de Parallelweg,
- heeft gereden met een (veel) hogere snelheid (minimaal 65 km/u) dan ter plaatse is toegestaan
(50 km/u), althans met een gelet op de verkeerssituatie en/of verkeersveiligheid ter plaatse (veel) (te) hoge snelheid en/of
- heeft gereden zonder (daarbij) voldoende aandacht voor het verkeer ter plaatse en/of de situatie ter plaatse te hebben, althans zonder de nodige voorzichtigheid te betrachten, en/of
- ( daarbij) een voetganger heeft aangereden,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg
werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of
het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden
gehinderd;
2.
hij op of omstreeks 2 juli 2010 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval of door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt op de Parallelweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood, althans dat aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet helemaal verenigt.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 02 juli 2010 te 's-Gravenhage als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (een personenauto), daarmede rijdende over de weg, de Parallelweg, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door zeer onvoorzichtig,
- met een veel hogere snelheid (minimaal 65 km/u) dan ter plaatse is toegestaan (50 km/u) en
- zonder daarbij voldoende aandacht voor het verkeer ter plaatse en/of de situatie ter plaatse te hebben,
op de Parallelweg te rijden en tengevolge waarvan hij
tegen een overstekende voetganger, welke voetganger hij,
verdachte, had moeten waarnemen is aangereden, waardoor
die voetganger (genaamd [slachtoffer]) werd gedood;
2.
hij op 2 juli 2010 te 's-Gravenhage als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij een verkeersongeval op de Parallelweg, de plaats van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval naar hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat een ander (te weten [slachtoffer]) was gedood, althans dat aan een ander (te weten [slachtoffer]) letsel en/of schade was toegebracht.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De bewijsmiddelen zijn vervat in een bijlage welke aan het arrest is gehecht.
Nadere bewijsoverweging met betrekking tot de bestuurder van de auto
Het hof heeft aan de hand van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep – gelijk de rechtbank - het volgende vastgesteld.
Op 2 juli 2010 heeft op de Parallelweg in Den Haag, omstreeks 16:10 uur, een aanrijding plaatsgevonden tussen een auto en een voetganger. De voetganger, [slachtoffer], is ten gevolge van het ongeval overleden. Op grond van onderzoek is komen vast te staan dat de auto met kenteken [kentekennummer] betrokken was bij het ongeval en aan de verdachte toebehoort. Vlak na voormelde aanrijding heeft er op de Fruitweg in Den Haag een tweede aanrijding plaatsgevonden waarbij de auto van [aangever] en een donkere Volkswagen, type Golf, waren betrokken. Uit de verklaring van [aangever], die het kenteken heeft genoteerd, en uit technisch onderzoek, is gebleken dat het ook hier om de auto van de verdachte gaat. Deze auto is dus in een zeer korte tijdspanne bij twee aanrijdingen betrokken geweest.
De verdediging heeft het voorgaande niet bestreden. Ter discussie staat evenwel de vraag wie ten tijde van beide aanrijdingen de bestuurder van de auto was. De verdachte ontkent immers ten tijde van die aanrijdingen de bestuurder te zijn geweest. De verklaring van de verdachte luidt dat de auto hem was ontstolen, dat een ander in zijn auto moet hebben gereden en dat die ander de aanrijdingen moet hebben veroorzaakt. De verdachte heeft op 2 juli 2010 om 16:53 uur aangifte van diefstal van zijn auto gedaan. Dit is dus kort nadat de hem verweten feiten hebben plaatsgevonden.
Het technische onderzoek aan de auto van de verdachte heeft uitgewezen (Proces-verbaal Verkeersongevallen-analyse) dat:
- aan de buitenzijde van het voertuig geen sporen van braak of braakschade zijn aangetroffen,
- aan de binnenzijde geen sporen van braak zijn aangetroffen op, aan of in het contactslot,
- dat geen aanwijzingen zijn gevonden dat getracht is het contactslot door te verbinden om zodoende het voertuig zonder sleutel te kunnen starten en
- in het voertuig een startonderbreker aanwezig was, die het onmogelijk maakt het voertuig te starten zonder gebruik te maken van de bijbehorende handzender, die voorts ten tijde van het onderzoek niet bij het voertuig aanwezig was.
[Aangever] heeft van de bestuurder van de auto die de aanrijding op de Fruitweg heeft veroorzaakt een signalement opgegeven, te weten een man met zwart haar dat in krulletjes naar beneden hing en doorliep tot aan zijn schouders. Van de passagier heeft hij ook een signalement opgegeven, namelijk een persoon met Antilliaans uiterlijk en kort zwart haar. Ruim een uur later heeft [aangever] de verdachte op het politiebureau gezien en hem herkend als zijnde de bestuurder van de auto die de aanrijding op de Fruitweg heeft veroorzaakt. De verdachte was op dat moment op datzelfde politiebureau om aangifte van diefstal van zijn auto te doen.
De verklaring van [aangever] dat de verdachte de bestuurder van de auto is geweest, wordt voorts ondersteund door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3], die eveneens een signalement hebben opgegeven van de bestuurder van de auto die de aanrijding heeft veroorzaakt. Zij hebben gezien dat de bestuurder een man was met een getinte huidskleur. [getuige 1] en [getuige 3] hebben ook verklaard dat het haar van de man in kleine krullen tot op zijn schouders hing. Dit signalement, dat naar het oordeel van het hof een zeer specifieke en onderscheidende haardracht beschrijft, komt overeen met dat van de verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten.
Daar komt nog bij dat de ex-vriendin van de verdachte, [getuige 4], bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat de verdachte aan haar heeft verteld dat hij een man heeft aangereden en dat die man ten gevolge van de aanrijding is komen te overlijden. De verdachte heeft haar acht dagen na de aanrijding over de aanrijding verteld, nadat hij uit de inverzekeringstelling was vrijgelaten. Bij die gelegenheid heeft hij gezegd dat de man op de weg stilstond en dat hij probeerde de man te ontwijken. De man bleef stil staan en hij heeft toen met de auto de man aangereden. Hij is niet uitgestapt en gelijk doorgereden. De verdachte heeft haar uitgelegd dat hij de politie niet heeft gebeld omdat hij bang was dat niemand zou geloven dat het een ongeluk is geweest. Tevens heeft de verdachte aan [getuige 4] verteld dat hij, nadat hij was doorgereden, even verderop naar rechts wilde afslaan en daartoe de auto indraaide waarbij hij vervolgens tegen een andere auto is aangereden. De verdachte heeft tevens verteld dat het een Marokkaan was en dat op het moment dat hij op het politiebureau was, de Marokkaan hem herkende als de man die hem had aangereden.
In weerwil van hetgeen de raadsman heeft aangevoerd omtrent de betrouwbaarheid van de verklaring van [getuige 4], overweegt het hof dat haar verklaring een aantal elementen bevat die niet in het procesdossier staan en die zij niet anders dan van de verdachte kan hebben vernomen. Zo heeft [getuige 4] verklaard over de wetenschap dat de man – het latere slachtoffer – stilstond en stil bleef staan en dat de verdachte de man niet meer kon ontwijken. Ook de verklaring over de tweede aanrijding, dat de verdachte “indraaide” waardoor hij de aanrijding heeft veroorzaakt, is een dergelijk detail. Op grond van deze details, die een authentieke indruk maken, is het hof van oordeel dat de verklaring van de getuige [getuige 4] als betrouwbaar kan worden aangemerkt. Temeer, nu deze wordt ondersteund door het door de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] opgegeven signalement van de bestuurder, alsmede door de verklaring van de aangever [aangever] daaromtrent.
Op grond van het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de bestuurder is geweest van de auto ten tijde van de ten laste gelegde periode en dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan de feiten onder 1 primair en 2.
Het gevoerde verweer dat de auto van verdachte zou zijn gestolen wordt bijgevolg door het hof verworpen. Het hof verwerpt eveneens het door de raadsman subsidiair gevoerde verweer dat – nu er kennelijk twee personen in de auto zaten – niet vaststaat dat de verdachte de bestuurder was. Op grond van de verklaring van [aangever], met name de door hem beschreven verschillende haardrachten van de bestuurder en de passagier, acht het hof het uitgesloten dat de verdachte de passagier was.
Naar het oordeel van het hof is het ongeval aan de schuld van de verdachte te wijten doordat de verdachte op de Parallelweg met een te hoge snelheid heeft gereden en onvoldoende aandacht voor het verkeer en/of de situatie ter plaatse heeft gehad. In dit verband wijst het hof niet alleen op het Proces-verbaal Verkeersongevallen-analyse, maar ook op de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] en [getuige 5], uit welke verklaringen blijkt dat de verdachte met hoge snelheid door een rood stoplicht is gereden en daarna op de Parallelweg geheel of gedeeltelijk op de rijstrook voor tegemoetkomend verkeer is gaan rijden, waarna hij het overstekende slachtoffer heeft aangereden. Aldus heeft de verdachte onvoldoende aandacht voor het verkeer en/of de situatie ter plaatse gehad, hetgeen in combinatie met de te hoge snelheid als zeer onvoorzichtig rijgedrag moet worden aangemerkt.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 7, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd, met aanvulling van de te bezigen bewijsmiddelen, een en ander zoals nader omschreven in de op schrift gestelde en in het dossier gevoegde requisitoiraantekeningen.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich achtereenvolgens schuldig gemaakt aan een aanrijding met een voetganger en heeft daarbij de plaats van het ongeval verlaten. Ten gevolge van deze aanrijding is het slachtoffer komen te overlijden. De verdachte heeft binnen de bebouwde kom veel te hard en zeer onvoorzichtig gereden en geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn rijgedrag. De verdachte heeft zich kennelijk uitsluitend bekommerd om de gevolgen die het door hem veroorzaakte verkeersongeluk voor hemzelf zouden hebben, is er meteen met grote snelheid vandoor gegaan, waarna hij aansluitend een tweede aanrijding heeft veroorzaakt en wederom is weggereden. De nabestaanden van het overleden slachtoffer is veel leed aangedaan dat op geen enkele wijze kan worden hersteld. Dat de verdachte na de aanrijding van het slachtoffer is doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren, acht het hof uiterst kwalijk.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 15 januari 2014. Daaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder voor verkeersdelicten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Naar het oordeel van het hof doet de vordering van de advocaat-generaal ten aanzien van de gevorderde ontzegging van de rijbevoegdheid onvoldoende recht aan de ernst van de feiten. Het hof is - alles overwegende en mede gelet op de speciale en generale preventie - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur, alsmede een geheel onvoorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen van na te melden duur, een passende en geboden reactie vormen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 7 (zeven) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Ontzegt de verdachte ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Dit arrest is gewezen door mr. C.G.M. van Rijnberk,
mr. W.P.C.M. Bruinsma en mr. H.P.Ch. van Dijk, in bijzijn van de griffier mr. S. Imami.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 12 februari 2014.