ECLI:NL:GHDHA:2014:2679

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.141.256-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Obbink-Reijngoud
  • A. Mink
  • J. Mulder
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijzigingsverzoek partneralimentatie en herbeoordeling van de behoefte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 23 juli 2014 uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende een verzoek tot wijziging van de partneralimentatie. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft het hof verzocht de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen en opnieuw te beschikkende, waarbij de verzoeken van de man worden afgewezen. De man, verweerder in hoger beroep, heeft verzocht de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans deze af te wijzen. De zaak betreft de behoefte van de vrouw aan alimentatie, die door het hof is vastgesteld op € 1.835,- netto per maand, gebaseerd op eerdere uitspraken en de financiële situatie van de partijen. Het hof heeft overwogen dat de behoefte niet telkens opnieuw aan de orde kan worden gesteld, gezien de omstandigheden en de eerdere vaststellingen. De vrouw heeft een bruto inkomen van € 14.617,- in 2013, wat haar netto besteedbaar inkomen op € 1.054,- per maand brengt. Dit leidt tot een aanvullende behoefte van € 781,- netto per maand, wat gebruteerd neerkomt op € 1.240,- per maand. Het hof heeft vastgesteld dat de man voldoende draagkracht heeft om deze bijdrage te voldoen. De bestreden beschikking is vernietigd en de alimentatie is vastgesteld op € 1.240,- per maand, met ingang van 25 februari 2013, en is uitvoerbaar bij voorraad. De beslissing is genomen door de rechters M. Obbink-Reijngoud, A. Mink en J. Mulder, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 23 juli 2014
Zaaknummer : 200.141.256/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1841
Zaaknummer rechtbank : C10/419668
[De vrouw],
wonende te[woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C. Dikkers te Vlaardingen,
tegen
[de man],
wonende te[woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. M. Verschoor te Rozenburg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De vrouw is op 31 januari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 13 december 2013 van de rechtbank Rotterdam.
De man heeft op 6 mei 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 3 februari 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlage;
- op 11 maart 2014 een brief van 10 maart 2014 met bijlagen;
- op 19 maart 2014 een brief van 18 maart 2014 met bijlagen;
- op 2 juni 2014 een brief van 30 mei 2014 met bijlagen;
- op 12 juni 2014 een V-formulier van diezelfde datum met bijlage;
van de zijde van de man:
- op 10 juni 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen, op 11 juni 2014 ingekomen als brief met bijlagen.
De zaak is op vrijdag 20 juni 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door mr. J.J.M. Vrancken, kantoorgenoot van mr. Verschoor.
De advocaat van de man heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.

PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank de beschikking van dit hof van 28 maart 2012 gewijzigd in die zin, dat de daarbij aan de man opgelegde uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 25 februari 2013 wordt bepaald op € 200,- per maand.
Bij beschikking van dit hof van 28 maart 2012 was de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw met ingang van 26 januari 2012 tot 1 maart 2012 vastgesteld op € 1.350,- per maand en met ingang van 1 maart 2012 op € 1.300,- per maand.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw, hierna ook: partneralimentatie.
2.
De vrouw verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, de verzoeken van de man alsnog af te wijzen.
3.
De man verzoekt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoeken, althans haar verzoeken af te wijzen.
Behoefte
4.
Vast staat dat dit hof in zijn beschikking van 28 maart 2012 heeft overwogen dat, uitgaande van de 60% norm, de vrouw onweersproken heeft gesteld dat haar behoefte € 2.028,- netto per maand bedraagt. In die beschikking is tevens overwogen dat de vrouw ter onderbouwing van haar behoefte een draagkrachtberekening en een behoefteoverzicht heeft overgelegd, waaruit een behoefte blijkt van € 1.835,- netto per maand. Eveneens staat vast dat het hof het enige bezwaar van de man tegen het behoefteoverzicht, te weten het in aanmerking nemen van een bedrag aan boodschappen van € 600,- per maand, heeft gepasseerd en dat de man destijds het behoefteoverzicht voor het overige niet heeft weersproken.
5.
Nu de man zich niet kan verenigen met de toepassing van de hofnorm, hij zelf in zijn verweerschrift stelt dat de behoefte van de vrouw volgens haar behoefteberekening niet meer dan € 1.835,- bedraagt en de vrouw zulks niet heeft weersproken, neemt het hof als vaststaand aan dat de behoefte van de vrouw € 1.835,- netto per maand bedraagt. Het hof is van oordeel dat de behoefte niet telkens opnieuw aan de orde kan worden gesteld, temeer nu nog geen jaar voor de indiening van het inleidend verzoekschrift van een behoefte van € 1.835, - is uitgegaan. Immers, volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad dient bij het vaststellen van de behoefte van de alimentatiegerechtigde rekening te worden gehouden met alle relevante omstandigheden, waaronder de hoogte en de aard van zowel de inkomsten als de uitgaven van partijen tijdens het huwelijk en zoveel mogelijk met concrete gegevens betreffende de reële of met een zekere mate van waarschijnlijkheid te verwachten kosten van levensonderhoud van de onderhoudsgerechtigde. De inkomsten en uitgaven ten tijde van het huwelijk zijn dan ook van belang en voorts is gesteld, noch gebleken van noemenswaardige wijzigingen in het uitgavenpatroon van de vrouw. Het hof passeert de stelling van de man dat voormelde behoefte is gebaseerd op grond van posten die alle binnen de bijstandsnorm vallen, omdat de vaststelling van de behoefte, gelet op het vorenoverwogene, op een andere wijze plaatsvindt.
6.
Blijkens de jaaropgaaf 2013, door de vrouw overgelegd als productie 2 bij brief van 30 mei 2014, bedraagt het inkomen van de vrouw € 14.617,- bruto in 2013. Aan de hand van dit inkomen heeft het hof het netto besteedbaar inkomen van de vrouw berekend op € 1.054,- per maand.
Dit inkomen strekt in mindering op de behoefte van de vrouw, zodat de aanvullende behoefte van de vrouw is te stellen op € 781,- netto per maand ofwel, gebruteerd, € 1.240,- per maand.
Behoeftigheid
7.
Het hof acht het aannemelijk dat de vrouw thans niet volledig in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Naar het oordeel van het hof is uit de bij brief van 30 mei 2014 overgelegde stukken gebleken dat de vrouw enige gezondheidsklachten heeft en dat zij inmiddels meer werkt dan in het verleden, zodat het huidige aantal werkuren als maximaal haalbaar moet worden beschouwd. Het hof passeert derhalve de stelling van de man dat de vrouw haar volle arbeidsvermogen niet benut. Naar het oordeel van het hof mag van de vrouw wel worden verwacht dat zij te zijner tijd inspanningen verricht om haar werkzaamheden verder uit te breiden. Het hof passeert tevens de stelling van de man, dat de zorg- en huurtoeslag die de vrouw ontvangt haar behoeftigheid verminderen. Bij de berekening van de behoeftigheid worden deze toeslagen buiten beschouwing gelaten, nu deze mede afhankelijk zijn van de hoogte van de door de vrouw te ontvangen partneralimentatie.
Draagkracht
8.
In hoger beroep is de draagkracht van de man niet ter discussie gesteld en uit de overgelegde stukken is gebleken dat zijn inkomen niet is gedaald ten opzichte van het inkomen dat hij genoot ten tijde van de uitspraak van het hof van 28 maart 2012. Gelet hierop gaat het hof er van uit dat de man voldoende draagkracht heeft om een bijdrage van € 1.240,- per maand ten behoeve van de vrouw te voldoen.
9.
Het vorenstaande leidt ertoe dat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en opnieuw beschikkende:
bepaalt - met dienovereenkomstige wijziging van de beschikking van dit hof van 28 maart 2012 - de uitkering tot levensonderhoud voor de vrouw ten laste van de man, met ingang van 25 februari 2013 op € 1.240,- per maand, wat de na heden te verschijnen termijnen betreft bij vooruitbetaling te voldoen;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Obbink-Reijngoud, Mink en Mulder, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2014.