ECLI:NL:GHDHA:2014:2728

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.144.813-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Nievelt
  • H. Husson
  • A. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging ondertoezichtstelling in het kader van niet-lopende omgangsregeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de ondertoezichtstelling van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft op 7 april 2014 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de kinderrechter van 10 januari 2014, waarin de minderjarige onder toezicht was gesteld van Jeugdzorg. De raad voor de kinderbescherming heeft op 29 april 2014 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 14 mei 2014, waarbij de moeder, haar advocaat, de vader en een gezinsvoogd van Jeugdzorg aanwezig waren.

De moeder betoogde dat de minderjarige goed ontwikkelt en dat er geen zorgen zijn over zijn welzijn. Ze stelde dat de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is, vooral omdat partijen inmiddels zijn aangemeld bij het Omgangshuis voor professionele begeleiding van de omgang. De raad daarentegen voerde aan dat de ondertoezichtstelling noodzakelijk is vanwege de verstoorde communicatie tussen de ouders en het feit dat eerdere vrijwillige hulpverlening niet het gewenste effect heeft gehad. De raad wees op de risico's voor de ontwikkeling van de minderjarige als de huidige conflictsituatie voortduurt.

Het hof overwoog dat een ondertoezichtstelling alleen kan worden verleend indien de wettelijke gronden daarvoor aanwezig zijn, zoals vermeld in artikel 1:254 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof concludeerde dat de ouders, ondanks hun pogingen, niet in staat zijn geweest om een stabiele omgangsregeling te treffen, wat heeft geleid tot een ernstig loyaliteitsconflict voor de minderjarige. Het hof achtte het noodzakelijk dat de gezinsvoogd toezicht houdt op de afspraken en de ontwikkeling van de minderjarige. Uiteindelijk bekrachtigde het hof de bestreden beschikking en wees het verzoek van de moeder af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 juni 2014
Zaaknummer : 200.144.813/01
Rekestnummer rechtbank : JE RK 13-3212
Zaaknummer rechtbank : C/09/457128
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. N. Aydogan-Kütük te Rotterdam,
tegen
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1.
[belanghebbende 1],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader,
2.
de Stichting Bureau Jeugdzorg Haaglanden te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 7 april 2014 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 10 januari 2014 van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag.
De raad heeft op 29 april 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts van de zijde van de moeder ingekomen:
  • op 22 april 2014 een brief van 18 april 2014 met bijlagen;
  • op 7 mei 2014 een brief van 6 mei 2014 met bijlage.
De zaak is op 14 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw[X] namens de raad;
  • de vader;
  • mevrouw [Y] (gezinsvoogd) namens Jeugdzorg.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking is de hierna te noemen minderjarige onder toezicht gesteld van Jeugdzorg, zijnde een stichting zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de jeugdzorg, van 10 januari 2014 tot 10 januari 2015.
Het hof gaat uit van de door de kinderrechter vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat vast dat de moeder het gezag heeft over [de minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige).

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de ondertoezichtstelling van de minderjarige voor de periode van 10 januari 2014 tot 10 januari 2015.
2.
De moeder verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de raad – strekkende tot ondertoezichtstelling van de minderjarige – af te wijzen.
3.
De raad verweert zich daartegen.
4.
De moeder voert het volgende aan. Zij meent dat de minderjarige niet in zijn ontwikkeling wordt bedreigd. Hij ontwikkelt zich goed en er zijn geen zorgen over hem. De minderjarige heeft op school een positieve werkhouding en toont zich erg betrokken in de klas. Partijen zijn inmiddels aangemeld bij het Omgangshuis. Een deskundige zal daarbij de omgang professioneel begeleiden en trachten de communicatie tussen de ouders te verbeteren. De moeder acht de ondertoezichtstelling dan ook niet noodzakelijk.
5.
De raad heeft gemotiveerd verweer gevoerd, stellende dat de ondertoezichtstelling is verzocht vanwege de verstoorde communicatie tussen de ouders en de omstandigheid dat eerdere vrijwillige hulpverlening (begeleide omgang vanuit Stichting Jeugdformaat) niet het gewenste effect heeft gehad. De raad acht het van belang dat de minderjarige zich vrij voelt om zich van de ene ouder naar de andere ouder te verplaatsen. Indien de huidige conflictsituatie tussen de ouders voortduurt, voorziet de raad (verdere) schade in de ontwikkeling van de minderjarige.
6.
Ter zitting heeft de gezinsvoogd namens Jeugdzorg betoogd dat zij niet verwacht dat partijen in staat zullen zijn in het vrijwillige kader tot afspraken te komen rondom de omgang tussen de vader en de minderjarige.
7.
Het hof overweegt als volgt. Een ondertoezichtstelling kan slechts worden verleend indien de gronden daarvoor, zoals vermeld in artikel 1:254, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek aanwezig zijn. Bij zijn beoordeling zal het hof derhalve onderzoeken of de minderjarige bij het uitblijven of beëindigen van de ondertoezichtstelling zodanig zal opgroeien, dat zijn zedelijke of geestelijke belangen dan wel gezondheid ernstig worden bedreigd en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.
8.
Het hof is op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting het volgende gebleken. De ouders zijn in 2008 uiteen gegaan en hoewel inmiddels meer dan zes jaren zijn verstreken, zijn de ouders er niet in geslaagd een gestructureerde en stabiele omgangsregeling tussen de vader en de minderjarige te treffen. Integendeel, de minderjarige heeft inmiddels al twee jaren geen contact meer met de vader. Dit terwijl de ouders meerdere keren in het vrijwillig kader hebben geprobeerd om hun problemen op te lossen. De ouders zijn niet in staat om onderling op juiste wijze met elkaar te communiceren. Zij staan zeer wantrouwend tegenover elkaar. Meermalen zijn hun ruzies uitgemond in huiselijk geweld. Ook de familieleden van de ouders zijn daarbij betrokken geweest. Uit het psychodiagnostisch deelonderzoek van eind 2013 blijkt dat de minderjarige daardoor kampt met een ernstig loyaliteitsconflict. Door het ontbreken van het contact met zijn vader, heeft de minderjarige een negatief beeld gekregen van de vader. Het is voor het zelfbeeld van de minderjarige en de ontwikkeling van zijn identiteit van groot belang, dat hij zowel met zijn vader als zijn moeder een relatie kan opbouwen. Daarvoor is noodzakelijk dat de ouders hun onderlinge conflicten oplossen, elkaar respecteren en op neutrale wijze informatie over de minderjarige kunnen uitwisselen, zodat de minderjarige zich vrij voelt om zich van de ene ouder naar de andere ouder te verplaatsen. Het hof acht het positief dat partijen zich hebben gewend tot het Omgangshuis. Dit neemt evenwel niet weg dat een gedwongen kader noodzakelijk is, zodat de gezinsvoogd toezicht kan houden op het nakomen van de afspraken, de regie kan houden over de voortgang van de contacten bij de eventuele beëindiging van de begeleide omgang alsmede de verdere ontwikkeling van de minderjarige kan volgen en de noodzakelijke hulpverlening voor hem kan inzetten.
9.
Het hof is gelet op het bovenstaande van oordeel dat nog altijd wordt voldaan aan de wettelijke gronden voor de ondertoezichtstelling en zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Stuurop, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2014.