In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beperking van de contacten tussen een moeder en haar minderjarige kinderen. De moeder, die in hoger beroep ging tegen een beschikking van de kinderrechter, verzocht het hof om de schriftelijke aanwijzing van Jeugdzorg, die de bezoekmomenten tussen haar en de kinderen had beperkt tot eenmaal per vier weken, te vernietigen. De moeder voerde aan dat de kinderrechter de aanwijzing niet had getoetst aan de beginselen van behoorlijk bestuur en dat de wijziging van de contactregeling onterecht was. Jeugdzorg verdedigde de beperking van de contacten door te stellen dat de moeder de minderjarigen belastte met haar problemen en dat de contacten niet goed verliepen. Het hof oordeelde dat het belang van de minderjarigen voorop staat en dat de beperking van de contacten noodzakelijk was om een rustige en stabiele situatie voor hen te creëren. Het hof bekrachtigde de bestreden beschikking en wees het verzoek van de moeder af. De uitspraak benadrukt het belang van de stabiliteit en het welzijn van de minderjarigen in situaties van uithuisplaatsing en de rol van Jeugdzorg in het waarborgen van deze belangen.