In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.N.M. Schep, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Bakker, heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de moeder. Beide ouders zijn niet verschenen tijdens de zitting, maar hebben hun standpunten schriftelijk kenbaar gemaakt.
De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige, geboren in 2011, bij de moeder verblijft. De vader had in een kort geding vonnis van 17 juli 2013 de moeder veroordeeld om de zorgregeling na te leven, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldeed. Tijdens de zitting heeft de vader verklaard momenteel geen contact te willen met de minderjarige, in de hoop dat dit rust zal brengen in de situatie. De moeder heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met deze beslissing.
Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige is, maar kan partijen niet verplichten tot het vaststellen van een zorgregeling. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de huidige situatie van de ouders.