ECLI:NL:GHDHA:2014:2733

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.129.451-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. van Nievelt
  • J. Punselie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de zorgregeling tussen ouders in hoger beroep

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Den Haag op 11 juni 2014, is de moeder in hoger beroep gekomen van een beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. C.N.M. Schep, verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling af te wijzen. De vader, vertegenwoordigd door advocaat mr. J.D. Bakker, heeft ter zitting ingestemd met het verzoek van de moeder. Beide ouders zijn niet verschenen tijdens de zitting, maar hebben hun standpunten schriftelijk kenbaar gemaakt.

De rechtbank had eerder een zorgregeling vastgesteld waarbij de minderjarige, geboren in 2011, bij de moeder verblijft. De vader had in een kort geding vonnis van 17 juli 2013 de moeder veroordeeld om de zorgregeling na te leven, met een dwangsom voor het geval zij hier niet aan voldeed. Tijdens de zitting heeft de vader verklaard momenteel geen contact te willen met de minderjarige, in de hoop dat dit rust zal brengen in de situatie. De moeder heeft aangegeven zich te kunnen verenigen met deze beslissing.

Het hof overweegt dat het in het belang van de minderjarige is, maar kan partijen niet verplichten tot het vaststellen van een zorgregeling. Daarom heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de vader tot het vaststellen van een zorgregeling afgewezen. De beslissing is genomen met inachtneming van de belangen van de minderjarige en de huidige situatie van de ouders.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 11 juni 2014
Zaaknummer : 200.129.451/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9265
Zaaknummer rechtbank : C/11/96210
[appellant],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.N.M. Schep te Oud-Beijerland,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.D. Bakker te Den Haag.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.

PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

De moeder is op 24 juni 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 17 april 2013 van de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam.
De vader heeft op 11 maart 2014 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de moeder:
  • op 16 september 2013 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
  • op 22 april 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De raad heeft bij brief van 12 maart 2014 aan het hof laten weten geen partij te zijn in deze procedure en niet ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op woensdag 7 mei 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de advocaat van de moeder;
  • de advocaat van de vader.
De vader en de moeder zijn niet verschenen.

HET PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN

Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij die beschikking heeft de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder: de zorgregeling) als volgt vastgesteld:
  • de hierna te noemen minderjarige zal voor een periode van twee maanden eenmaal per veertien dagen op zaterdag en op zondag van 10.00 uur tot 18.00 uur bij de vader zijn,
  • na twee maanden zal de minderjarige eenmaal per veertien dagen van zaterdagochtend 10.00 uur tot zondagavond 18.00 uur bij de vader verblijven,
  • in de zomervakantie zal de minderjarige één week bij de vader doorbrengen,
  • de overige vakanties en de feestdagen zullen tussen partijen worden verdeeld, in die zin dat de minderjarige daarvan de ene helft bij de vader en de andere helft bij de moeder doorbrengt.
Voorts heeft de rechtbank de proceskosten gecompenseerd en het anders of meer verzochte afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
Partijen zijn tot 2 september 2012 gehuwd geweest en zijn de ouders van [de minderjarige], geboren op [geboortedatum]2011 te[geboorteplaats] (hierna te noemen: de minderjarige). De ouders hebben gezamenlijk het gezag over haar. De minderjarige verblijft bij de moeder.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat bij kort gedingvonnis van 17 juli 2013 van de rechtbank Rotterdam de moeder is veroordeeld uitvoering te geven aan de zorgregeling zoals vastgesteld in de bestreden beschikking. Voorts is de moeder veroordeeld om aan de vader een dwangsom te betalen van € 1.000,- voor iedere keer dat zij niet aan voormelde hoofdveroordeling voldoet en nalaat haar medewerking aan de zorgregeling te verlenen tot een maximum van € 25.000,- is bereikt. Verder is de vader gemachtigd om met behulp van de sterke arm van justitie en politie de tenuitvoerlegging van het kort geding vonnis te bewerkstelligen, indien de moeder in gebreke blijft aan de zorgregeling te voldoen. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is de toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken (hierna ook: de zorgregeling).
2.
De moeder verzoekt het hof - na wijziging ter zitting - de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vader – strekkende tot het vaststellen van een zorgregeling – af te wijzen.
3.
De vader heeft ter zitting ingestemd met dit verzoek.
4.
Het hof overweegt als volgt. Ter zitting is namens de vader verklaard dat hij op dit moment geen contact wenst met de minderjarige, in de hoop dat er zo rust zal ontstaan in de situatie en de minderjarige minder belast zal worden met de problematiek van de ouders. Namens de moeder is te kennen gegeven dat zij zich daar mee kan verenigen. Het hof kan partijen, hoe zeer dit ook in het belang van de minderjarige kan zijn, niet verplichten tot het vaststellen van een zorgregeling, zodat het hof de bestreden beschikking zal vernietigen en het inleidend verzoek van de vader zal afwijzen.
5.
Dit leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking en, opnieuw beschikkende:
wijst af het verzoek van de vader strekkende tot het vaststellen van een zorgregeling tussen hem en de minderjarige.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, van Nievelt en Punselie, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juni 2014.