ECLI:NL:GHDHA:2014:2739

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2014
Publicatiedatum
18 augustus 2014
Zaaknummer
200.136.164-01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van den Wildenberg
  • A. Sutorius-van Hees
  • J. Stuurop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging gezamenlijk gezag en ontzegging omgangsrecht in geval van vermoedelijk seksueel misbruik

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 14 mei 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezamenlijk gezag van ouders over hun minderjarige kinderen en de ontzegging van het recht op omgang voor de vader. De vader, die in hoger beroep ging tegen eerdere beschikkingen van de rechtbank Den Haag, betwistte de ontzegging van het recht op omgang en de beëindiging van het gezamenlijk gezag. De rechtbank had eerder op verzoek van de moeder, na een onderzoek door de Raad voor de Kinderbescherming, besloten dat het gezamenlijk gezag niet langer in het belang van de kinderen was en dat de vader geen omgangsrecht meer had vanwege vermoedens van seksueel misbruik door de vader van de oudste minderjarige.

Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. De vader voerde aan dat de rechtbank ten onrechte het rapport van de psycholoog buiten beschouwing had gelaten en dat de moeder de kinderen indoctrineerde. De moeder daarentegen stelde dat de vader een negatieve invloed had op de kinderen en dat het in hun belang was dat zij geen contact met hem hadden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het gezamenlijk gezag te beëindigen en het recht op omgang te ontzeggen, gezien de ernstige bezwaren van de kinderen tegen contact met de vader.

Het hof oordeelde dat de rechtbank terecht had besloten het gezamenlijk gezag te beëindigen en het recht op omgang te ontzeggen. De belangen van de kinderen, die zich verzetten tegen contact met de vader, waren zwaarwegend. Het hof concludeerde dat het forceren van omgang in strijd zou zijn met de belangen van de kinderen en dat er geen nieuwe feiten waren die een andere beslissing rechtvaardigden. De bestreden beschikking werd bekrachtigd, en het hof wees het verzoek van de vader af.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 14 mei 2014
Zaaknummer : 200.136.164/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-9173
Zaaknummer rechtbank : C/09/407865
[appellant],
wonende te [woonplaats], feitelijk woonachtig in [verblijfplaats],
verzoeker in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat mr. R.P. Dielbandhoesing te Den Haag,
tegen
[geíntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. D. Soekarman-Weeteling te Delft.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Rotterdam,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vader is op 24 oktober 2013 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 8 februari 2012 en van 25 juli 2013 van de rechtbank Den Haag.
De moeder heeft op 16 december 2013 een verweerschrift ingediend.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vader:
  • op 31 oktober 2013 een brief van 30 oktober 2013 met bijlagen;
  • op 28 februari 2014 een brief van 27 februari 2014 met bijlage.
van de zijde van de moeder:
- op 27 maart 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 2 april 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de heer [X] namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikkingen.
Bij de beschikking van 8 februari 2012 is, met wijziging in zoverre van het echtscheidingsconvenant van november 2006 dat onderdeel is van de echtscheidingsbeschikking van 20 december 2006 van de rechtbank ’s-Gravenhage, de raad verzocht een onderzoek te verrichten. Dit onderzoek dient antwoord te geven op de vraag of de door de moeder verzochte wijziging in het gezag, alsmede de verzochte ontzegging voor onbepaalde tijd aan de vader van het recht op omgangscontacten met de minderjarigen in strijd met de (zwaarwegende) belangen van de minderjarigen is te achten. Voorts is de vader het recht op omgangscontacten met de minderjarigen ontzegd voor de duur van het raadsonderzoek. In afwachting van het raadsonderzoek is de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige 1] aan te melden voor een behandeling van een (al dan niet) bij Mentaal Beter te Rotterdam aangesloten (kinder)psycholoog dan wel -psychiater. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij de beschikking van 25 juli 2013 heeft de rechtbank - met wijziging in zoverre van het echscheidingsconvenant van november 2006 dat onderdeel is van de echtscheidings-beschikking van de rechtbank van 20 december 2006 -:
  • bepaald dat voortaan alleen aan de moeder het gezag zal toekomen over de minderjarigen;
  • het recht van de vader op omgang met de minderjarigen ontzegd.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- de vader en de moeder zijn gehuwd geweest en zijn de ouders van:
o [de minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2003 te [geboorteplaats];
o [de minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats];
hierna gezamenlijk te noemen: de minderjarigen.
- de minderjarigen hebben de hoofdverblijfplaats bij de moeder.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1.
In geschil zijn:
  • het gezag over de minderjarigen, en
  • de zorg- dan wel omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen.
2.
De vader verzoekt de beschikkingen te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat de vader mede het gezag heeft over de minderjarigen. Voorts verzoekt hij ten aanzien van de omgang:
primair te bepalen dat omgang met de minderjarigen zal plaatsvinden conform de bij convenant overeengekomen regeling;
subsidiair te beschikken als in het hoger beroepschrift vermeld.
Kosten rechtens.
3.
De moeder bestrijdt het beroep en verzoekt het hof om de vader in zijn hoger beroep van beide beschikkingen niet-ontvankelijk te verklaren c.q. zijn verzoeken om vernietiging af te wijzen.
Beroep beschikking 8 februari 2012
4.
De vader is op 7 mei 2012 in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking van 8 februari 2012. Dit hof heeft op dat beroep bij beschikking van 29 augustus 2012 beslist. Daartegen is geen cassatieberoep ingesteld, zodat die beschikking in kracht van gewijsde is gegaan. Derhalve kan de vader thans niet nogmaals beroep instellen tegen die beschikking.

Beroep beschikking 25 juli 2013

5.
De vader kan zich niet verenigen met de beëindiging van het gezamenlijk gezag en de ontzegging van het recht op omgang. Er zijn geen gronden voor ontzegging van de vader van het recht op omgang met [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2]. De vader heeft [de minderjarige 1] niet seksueel misbruikt. De rechtbank heeft het rapport van dr. Wolters ten onrechte buiten beschouwing gelaten. Daarin is geconcludeerd dat de verklaringen van [de minderjarige 1] ten aanzien van het vermeende seksuele misbruik in aanzienlijke mate onbetrouwbaar zijn. De moeder heeft een zeer actieve rol gespeeld bij het ophalen van de herinneringen van [de minderjarige 1] en het interpreteren van de situaties die mogelijk op misbruik van [de minderjarige 1] zouden kunnen wijzen. Het is in de visie van de vader de moeder - die emotioneel labiel is, concentratieproblemen heeft en medicijnen gebruikt - die [de minderjarige 1] indoctrineert en tegen zijn familie van vaderszijde opzet. Gelet op de leeftijd van [de minderjarige 1], had de rechter aan zijn mening geen waarde mogen hechten. De rechter had hem niet in de gelegenheid mogen stellen zijn mening kenbaar te maken. De vader acht het in strijd met de wet dat de rechtbank ten aanzien van het gezag en de omgang is afgeweken van het advies van de raad. De vader merkt op dat de rechtbank kennis heeft genomen van het rapport van de raad van 19 maart 2013, terwijl dit nog niet vaststond aangezien de vader daartegen een klacht had ingediend. De rechtbank had - zoals de vader ter zitting had voorgesteld - proefcontacten tussen de vader en [de minderjarige 1] moeten gelasten. Als de moeder of [de minderjarige 1] tegen deze proefcontacten bezwaar hebben, dan zal contact moeten worden voorafgegaan door een behandeling van [de minderjarige 1]. Deze behandeling zou dan wel moeten worden verricht door een onafhankelijke, vrijgevestigde psycholoog/kinderpsychiater, die niet verbonden is aan Mentaal Beter. Tijdens deze behandeling kunnen volgens de vader proefcontacten opgestart worden.
Verder voert de vader aan dat het fundamenteel recht op omgang tussen hem en [de minderjarige 2] nodeloos wordt geschonden. In zijn visie is de beslissing van de rechtbank om hem het recht op omgang met haar te ontzeggen niet gemotiveerd, aangezien [de minderjarige 2] niet is betrokken in het raadsonderzoek. De vader acht het in het belang van haar ontwikkeling dat zij de kans krijgt om een juist beeld van hem te vormen. Indien het hof van oordeel is dat de contacten tussen haar en de vader niet kunnen plaatsvinden conform hetgeen partijen zijn overeengekomen in het echtscheidingsconvenant, verzoekt de vader om [de minderjarige 2] door een onafhankelijke deskundige (niet aangesloten bij Mentaal Beter) te laten horen omtrent de vraag of zij omgang met de vader wenst.
6.
De moeder heeft zich daartegen verweerd. Zij meent dat de rechtbank terecht het rapport van dr. G. Wolters buiten beschouwing heeft gelaten, aangezien deze rapportage niet objectief is. De moeder bestrijdt dat zij een actieve rol heeft gespeeld bij het ophalen en interpreteren van de situaties die op misbruik zouden kunnen wijzen. De moeder heeft er geen enkel belang bij om de vader problemen met justitie te bezorgen. De moeder stelt zich op het standpunt dat de stelling van de vader dat geen rekening moet worden gehouden met de mening van [de minderjarige 1] in strijd is met de wet. [de minderjarige 1] wordt behandeld door een psycholoog en psychiater bij Mentaal Beter. Sinds hij van deze procedure op de hoogte is steken zijn angsten weer de kop op en vertoont hij onrustig gedrag op school. De moeder bestrijdt het door de vader gestelde met betrekking tot haar psychische toestand. Het gezinsleven van de moeder en de minderjarigen is behoorlijk ontwricht sinds de mededelingen van [de minderjarige 1] over het seksueel misbruik. Het bevreemdt de moeder dat de raad in haar tweede rapportage adviseerde dat het gezamenlijk gezag kan worden gehandhaafd. De ouders wensen niet met elkaar in overleg te treden en zij staan haaks tegenover elkaar met betrekking tot het relaas van [de minderjarige 1] en ook voor wat betreft zijn behandeling. De vader laat zich daarnaast negatief uit over de moeder. Er is in de visie van de moeder sprake van een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren raken tussen hun ouders. De moeder meent dat een onderzoek door een onafhankelijke psycholoog of kinderpsychiater [de minderjarige 1] zou schaden. De door de vader voorgestelde proefcontacten bezorgen hem angsten en nachtmerries. Het is in zijn belang dat hij niet wordt gedwongen tot contact met de vader. Ook voor [de minderjarige 2] zijn de gevolgen van het relaas van [de minderjarige 1] niet gering. Zij deelt als het ware in de angsten van haar broer. Als voor haar een zorgregeling zou gelden, zou zij in een moeilijke positie komen ten opzichte van haar broer en moeder. Zij heeft geen belang bij een gedwongen omgangsregeling.
7.
Ter zitting heeft de raad geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen. Ten aanzien van het gezamenlijk gezag heeft de raad geconcludeerd dat de ouders niet in staat zijn gezamenlijk de verantwoordelijkheid over de minderjarigen te dragen. Zij hebben ieder een eigen visie. De vader heeft eerder geweigerd zijn toestemming te verlenen voor de medische behandeling van [de minderjarige 1] en de raad verwacht dat de vader de toekomst geen verdere toestemming zal verlenen, gelet op zijn uitlatingen in het beroepschrift. Voorts handhaaft de raad zijn
advies dat het recht op omgang met de minderjarigen ontzegd dient te blijven. [de minderjarige 2] is erg loyaal richting haar broer en haar moeder. Mogelijk contact met haar vader wordt daardoor zodanig bemoeilijkt dat het thans niet in haar belang is dit op gang te brengen.

Horen [de minderjarige 1]

8.
heeft zowel bij de raad als bij de kinderrechter te kennen gegeven dat hij geen contact wenst met zijn vader. Het hof passeert de stelling van de vader dat de kinderrechter [de minderjarige 1] niet had moeten horen, aangezien in artikel 809, eerste lid, van het Wetboek van Burgerlijk Rechtsvordering uitdrukkelijk is bepaald dat de rechter de minderjarigen die de leeftijd van twaalf jaren nog niet hebben bereikt in de gelegenheid kan stellen hem hun mening kenbaar te maken.

Gezag

9.
Ingevolge artikel 1:251a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), kan de rechter op verzoek van (één van) de ouders bepalen dat het gezag over de minderjarigen aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van de minderjarigen noodzakelijk is.
10.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank terecht het gezamenlijk gezag over de minderjarigen heeft beëindigd en bepaald dat voortaan aan de moeder alleen het gezag over de minderjarigen toekomt. [de minderjarige 1] heeft in mei 2011 te kennen gegeven dat hij seksueel werd misbruikt door de man. Tot op heden bestaat daar geen duidelijkheid over. Ter zitting is namens de vrouw - onweersproken - verklaard dat de Officier van Justitie de zaak nog onder zich heeft en dat nog niet bekend is of er een strafrechtelijke vervolging zal volgen. Het een en ander heeft er toe geleid dat de vader sinds die datum geen contact meer heeft gehad met de minderjarigen. De ouders hebben beiden een andere opvatting over het mogelijke seksueel misbruik en over de behandelingen van [de minderjarige 1]. In eerste aanleg heeft de raad geadviseerd het gezamenlijk gezag te handhaven. De raad ging er op dat moment van uit dat de weigering van de vader om zijn medewerking aan de behandeling van [de minderjarige 1] te geven, eenmalig was. Thans is de raad de mening toegedaan dat de vader ook in de toekomst zal weigeren zijn toestemming te verlenen dan wel toestemming zal verlenen onder zijn voorwaarden. Het hof deelt de visie van de raad. Daarbij neemt het hof in aanmerking dat de vader zich zeer negatief heeft uitgelaten over de moeder en uit de stukken blijkt dat de vader alleen bereid is zijn medewerking aan een behandeling te geven als de behandelaar zijn goedkeuring heeft. Nu duidelijk is dat [de minderjarige 1] behandeling nodig heeft en de vader de problemen van [de minderjarige 1] nog steeds lijkt te bagatelliseren acht het hof het gezamenlijk gezag van de ouders niet in het belang van de minderjarigen. Het is derhalve in hun belang noodzakelijk dat het gezag over hen aan de moeder alleen toekomt.

Omgang

11.
Het hof stelt voorop dat ingevolge artikel 1:377a, eerste lid BW het kind en de niet met het gezag belaste ouder recht op omgang met elkaar hebben, tenzij sprake is van de in het derde lid van voornoemd artikel limitatief genoemde gronden voor ontzegging van dit recht.
12.
Het hof sluit zich in de onderhavige zaak aan bij de bestreden beslissing. Sinds de bestreden beschikking zijn er geen nieuwe feiten en omstandigheden naar voren gebracht die een andere beslissing rechtvaardigen. [de minderjarige 1] verzet zich nog steeds ernstig tegen contact met zijn vader. Nadat de moeder thuis een brief had ontvangen over het hoger beroep heeft [de minderjarige 1] daarvan kennis genomen. Dit heeft er toe geleid dat hij opnieuw last heeft gekregen van spanningen en op school onrustig gedrag vertoonde. Hij is daarvoor (opnieuw) behandeld door een kinderpsycholoog en –psychiater van Mentaal Beter. Het hof acht het van groot belang dat [de minderjarige 1] niet gedwongen wordt tot contact met zijn vader. Daarbij overweegt het hof dat de ouders lijnrecht tegenover elkaar staan waar het gaat over het vermeende seksuele misbruik en het effect dat dit op [de minderjarige 1] heeft gehad. Gelet daarop en gezien de leeftijd van [de minderjarige 1] en zijn ernstige bezwaren tegen contact met de vader, is het hof van oordeel dat het thans forceren van omgang tussen de vader en [de minderjarige 1], zijn draagkracht te boven gaat en derhalve in strijd is met zijn zwaarwegende belangen. Voorts is het hof van oordeel dat de zwaarwegende belangen van [de minderjarige 2] zich eveneens verzetten tegen omgang met de vader. Zij heeft inmiddels drie jaren geen contact meer met haar vader. De minderjarige stelt zich zeer loyaal op ten opzichte van de moeder en [de minderjarige 1]. Gelet daarom ziet het hof thans geen ruimte om omgangscontacten tussen de vader en [de minderjarige 2] op te leggen. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat [de minderjarige 2] in een zeer moeilijke positie terecht zou komen als voor haar wel een omgangsregeling zou gelden.
Anders dan de vader stelt, is het hof van oordeel dat (de mogelijkheid van omgang tussen de vader en) [de minderjarige 2] wel degelijk is betrokken in het rapport van de raad van 15 maart 2013.
13.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
BESLISSING OP HOGER BEROEP
Het hof:
bekrachtigt de bestreden beschikking;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te Den Haag;
wijst het in hoger beroep meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Van den Wildenberg, Sutorius-van Hees en Stuurop, bijgestaan door mr. De Klerk als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 mei 2014.