In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag, waarin de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft op 30 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 1 oktober 2013. De zaak is op 2 april 2014 mondeling behandeld, waarbij beide partijen aanwezig waren, bijgestaan door hun advocaten. De vrouw verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoek tot echtscheiding, dan wel dit verzoek af te wijzen. De man bestrijdt het beroep en stelt dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Nederlandse recht van toepassing is op de echtscheiding.
Het hof overweegt dat volgens artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek de vraag of ontbinding van het huwelijk kan worden uitgesproken, bepaald wordt door de Nederlandse rechter. De rechtbank heeft geoordeeld dat partijen de sterkste maatschappelijke band met Nederland hebben, omdat zij meer dan tien jaar in Nederland wonen en hun kinderen uit eerdere relaties daar verblijven. De vrouw is het hier niet mee eens en stelt dat Marokkaans recht van toepassing is, omdat zij en de man sterke maatschappelijke banden met Marokko hebben.
Het hof volgt de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat de omstandigheden die de vrouw aanvoert niet zwaarder wegen dan de belangen die aan het langdurige verblijf in Nederland zijn verbonden. De vrouw heeft in hoger beroep niet betwist dat er sprake is van duurzame ontwrichting van het huwelijk. Het hof bekrachtigt daarom de bestreden beschikking ten aanzien van de uitgesproken echtscheiding, met de opmerking dat de man tweemaal een verzoek tot echtscheiding in Marokko heeft ingediend, wat niet correct was weergegeven in de eerdere beschikking.