In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Den Haag inzake de echtscheiding van partijen en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap. De man, bijgestaan door zijn advocaat mr. S. Salhi, heeft op 27 december 2013 hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van 26 september 2013. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. M.Y. van der Bijl, heeft op 22 april 2014 een verweerschrift ingediend. De mondelinge behandeling vond plaats op 23 mei 2014.
De rechtbank had in eerste aanleg de echtscheiding uitgesproken en de verdeling van de huwelijksgemeenschap aangehouden. In de bestreden beschikking heeft de rechtbank de verdeling vastgesteld, waarbij de man de volledige (zakelijke) geldschuld bij Interbank is toebedeeld. De man verzoekt in hoger beroep om deze beschikking te vernietigen en te bepalen dat beide partijen voor de helft draagplichtig zijn voor de schuld bij Interbank. De vrouw verzet zich hiertegen en vraagt om bekrachtiging van de beschikking.
Het hof overweegt dat partijen in algehele gemeenschap van goederen waren gehuwd en dat ieder van hen de helft van de gemeenschapsschulden moet dragen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. Het hof stelt vast dat de man de handtekening van de vrouw op de kredietovereenkomst heeft vervalst en dat de vrouw niet op de hoogte was van de lening. Gezien de financiële situatie van de vrouw, die afhankelijk is van een uitkering en geen kinderalimentatie ontvangt, oordeelt het hof dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de vrouw te verlangen dat zij bijdraagt aan de aflossing van de lening.
Het hof vernietigt de bestreden beschikking voor zover deze aan zijn oordeel is onderworpen en bepaalt dat de man de volledige schuld bij Interbank draagt. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt. Deze beschikking is gegeven op 2 juli 2014.