ECLI:NL:GHDHA:2014:2770

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
200.141.730/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. van Nievelt
  • H. Husson
  • A. van Wijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming verhuizing en wijziging zorgregeling voor minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 13 augustus 2014 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder naar Gouda met de minderjarigen en de wijziging van de zorgregeling. De vrouw, bijgestaan door haar advocaat, verzocht het hof om de bestreden beschikking van de rechtbank te vernietigen, die haar toestemming om met de minderjarigen te verhuizen had geweigerd. De man, ook bijgestaan door zijn advocaat, verzocht het hof om het beroep van de vrouw ongegrond te verklaren en de bestreden beschikking te vernietigen voor wat betreft de gezamenlijke voogdij over de minderjarige [minderjarige 2]. Het hof heeft de zaak op 9 juli 2014 mondeling behandeld, waarbij de raad voor de kinderbescherming niet verschenen was. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken en de voogdij over de minderjarigen geregeld. De vrouw voerde aan dat de verhuizing noodzakelijk was vanwege haar huidige woonsituatie en dat deze verhuizing geen negatieve impact zou hebben op de zorgregeling. De man betwistte de noodzaak van de verhuizing en stelde dat deze wel degelijk gevolgen zou hebben voor de zorgregeling en de sociale omgeving van de minderjarigen. Het hof overwoog dat de belangen van de minderjarigen in acht genomen moesten worden en dat de vrouw voldoende had aangetoond dat de verhuizing in hun belang was. Het hof verleende de vrouw vervangende toestemming om met de minderjarigen naar Gouda te verhuizen en wijzigde de zorgregeling zodanig dat de vrouw de minderjarigen op vrijdag bij de man brengt en de man hen op maandag naar school brengt. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 13 augustus 2014
Zaaknummer : 200.141.730/01
Rekestnummer rechtbank : 12-7715 en FA RK 13-4421
Zaaknummer rechtbank : C/09/429066 en C/09/444547
[appellante],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep, tevens verweerster in incidenteel appel,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. J.L. Oudshoorn te Rijswijk, Zuid-Holland,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep, tevens verzoeker in incidenteel appel,
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. J.F.M. van Weegberg te Den Haag.
Als belanghebbende is aangemerkt:
[vader minderjarige 2],
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vader van [minderjarige 2],
advocaat: mr. C.J. van Woerden te Den Haag.
Als degene wiens/wier verklaring in verband met de beoordeling van het verzoek van betekenis kan zijn, is aangemerkt:
de Stichting Bureau Jeugdzorg te Den Haag,
hierna te noemen: Jeugdzorg.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De vrouw is op 11 februari 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van
11 december 2013 van de rechtbank Den Haag.
De man heeft op 7 april 2014 een verweerschrift tevens houdende incidenteel appel ingediend.
De vrouw heeft op 19 mei 2014 een verweerschrift op het incidenteel appel ingediend.
Op 11 juni 2014 heeft de vader van [minderjarige 2] een referteverklaring aan het hof gezonden.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de vrouw:
- op 21 februari 2014 een tweetal brieven van 20 februari 2014 met bijlagen;
- op 16 mei 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de man:
- op 1 mei 2014 een brief van 30 april 2014 met als bijlage een V-formulier van diezelfde datum met bijlagen.
De zaak is op 9 juli 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de vrouw, bijgestaan door haar advocaat;
- de man, bijgestaan door zijn advocaat;
- de vader van [minderjarige 2], en
- mevrouw W. Mulder namens Jeugdzorg.
De raad is, hoewel daartoe behoorlijk opgeroepen, niet verschenen.
De advocaat van de man heeft ter zitting pleitnotities overgelegd.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de tussenbeschikkingen van 27 juni 2013 en 17 oktober 2013, beide van de rechtbank Den Haag, en de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 27 juni 2013 is - voor zover in hoger beroep van belang - de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en heeft de rechtbank iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling aangehouden in verband met het door de vrouw ingediende verzoek om haar mede te belasten met de voogdij.
Bij beschikking van 17 oktober 2013 heeft de rechtbank (voor zover voor het hof van belang) de vrouw bevolen schriftelijk te reageren op de nader ingezonden brief van 8 oktober 2013 van de man en is iedere verdere beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van de na te noemen minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken/omgangsregeling (nader zorgregeling) en de voogdij aangehouden.
Bij bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • de vrouw met ingang van 11 december 2013 benoemd tot voogdes over de na te noemen minderjarige [minderjarige 2], in gezamenlijke voogdij met de man;
  • de hoofdverblijfplaats van de na te noemen minderjarigen bepaald bij de vrouw in [woonplaats];
  • bepaald dat de na te noemen minderjarigen bij de man zullen zijn:
o eenmaal in de veertien dagen van vrijdag 19.00 uur tot dinsdag naar school;
o de helft van de korte schoolvakanties, in onderling overleg te bepalen;
o de helft van de zomervakantie, te weten in oneven jaren de eerste drie weken en in even jaren de tweede drie weken;
o de helft van de feestdagen, in onderling overleg te bepalen en ieder jaar wisselend;
o op de verjaardagen van de minderjarigen, om en om;
o op Vaderdag;
o op de verjaardag van de man.
Deze beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen.
BEOORDELING VAN HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de vervangende toestemming voor verhuizing van de moeder naar Gouda met de minderjarigen:
  • [minderjarige 1], geboren [in] 2005 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 1], en
  • [minderjarige 2], geboren [in] 2007 te [geboorteplaats], hierna verder: [minderjarige 2],
hierna gezamenlijk ook te noemen: de minderjarigen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling) met betrekking tot de minderjarigen en de voogdij over [minderjarige 2].
2. De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking deels te vernietigen en wel voor zover de rechtbank heeft geweigerd de vrouw toestemming te verlenen om met de minderjarigen in Gouda te gaan wonen en, opnieuw beschikkende, uitvoerbaar bij voorraad te bepalen dat:
- de vrouw toestemming wordt verleend om de minderjarigen met de vrouw te laten meeverhuizen naar Gouda en met de vrouw woonachtig te zijn in de woning aan [X] te Gouda, waarbij de minderjarigen in de nabijheid van die woning naar school zullen gaan, waarbij wordt verzocht te bepalen dat:
o primair dat de man in zijn omgangsweekenden de minderjarigen op vrijdag haalt bij de vrouw, op de maandagen dat de minderjarigen bij hem zijn de minderjarigen haalt en brengt van/naar school in Gouda en dat de vrouw de minderjarigen de volgende dinsdagochtend bij de man ophaalt en naar school brengt;
o althans subsidiair dat de vrouw in de omgangsweekenden van de man de minderjarigen op vrijdag brengt bij de man, dat de man op de maandagen dat de minderjarigen bij hem zijn de minderjarigen haalt en brengt van/naar de school in Gouda en dat de vrouw de minderjarigen de volgende dinsdagochtend bij de man ophaalt en naar school brengt;
o althans meer subsidiair dat de minderjarigen in de omgangsweekenden van de man worden gehaald en gebracht van en naar de man en van en naar school volgens een door het hof te bepalen wijze.
3. De man bestrijdt het beroep en verzoekt het hof in het principale hoger beroep het beroepschrift van de vrouw ongegrond te verklaren, althans haar verzoeken af te wijzen. In incidentele hoger beroep verzoekt de man het hof de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de gezamenlijke voogdij over [minderjarige 2] en, opnieuw beschikkende, het verzoek van de vrouw op dit punt in eerste aanleg alsnog af te wijzen, met veroordeling van de vrouw in de kosten van deze procedure in beide instanties, eveneens uitvoerbaar bij voorraad.
4. De vrouw verzet zich daartegen en verzoekt het hof - met instandhouding van hetgeen principaal is verzocht - het incidentele verzoek in hoger beroep van de man af te wijzen, althans de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de vrouw daarin in gezamenlijke voogdij met de man tot voogd wordt benoemd en, opnieuw beschikkende, de vrouw alleen als voogd te benoemen met uitsluiting van de man.
5. Het hof zal hetgeen partijen in hun principaal, respectievelijk incidenteel hoger beroep hebben aangevoerd, gezamenlijk behandelen.

Voogdij over de minderjarige [minderjarige 2]

6.
De man voert hiertoe aan dat de vrouw niet in staat is om samen te werken met de man en overleg te voeren over belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige 2]. De vrouw heeft onlangs zonder overleg met de man [minderjarige 2] ingeschreven op een andere school. De man verwacht dat dergelijk handelen van de vrouw in de toekomst niet zal veranderen. Ook pleegzorg vindt de vrouw niet meer geschikt als pleegouder van [minderjarige 2], omdat de vrouw niet bereid is om met de man samen te werken, aldus de vader.
De man biedt uitdrukkelijk bewijs aan van zijn stellingen - voor zover daartoe gehouden op grond van artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering - door alle middelen rechtens, in het bijzonder door het doen horen van getuigen, meer in het bijzonder door het doen horen van:
[Y] van de pleegzorgorganisatie, die kan verklaren dat zij de vrouw niet meer geschikt vindt als pleegouder omdat de vrouw niet wil samenwerken met de man die ook voogd is. De vrouw betoogt dat door het incidentele appel van de man het verzoek in eerste aanleg ex artikel 1:299a van het Burgerlijk Wetboek (BW) opnieuw dient te worden beoordeeld.
7.
De vrouw kan zich vinden in de uitspraak van de rechtbank dat de ouders gezamenlijk zijn belast met de voogdij over [minderjarige 2]. Deze beslissing is echter gebaseerd op artikel 1:253c BW, terwijl de moeder zich formeel niet op dit artikel heeft beroepen. Indien de beslissing op basis van artikel 1:253c BW geen stand houdt in hoger beroep, wenst de vrouw zich alsnog te beroepen op artikel 1:299a BW, waarbij zij als pleegmoeder van [minderjarige 2] verzoekt om haar eenhoofdig te belasten met de voogdij. Voorts betwist de vrouw dat zij niet geschikt zou zijn als voogd of als pleegouder. Het argument van de man dat zij zonder overleg [minderjarige 2] heeft ingeschreven op een andere school is volgens de vrouw volstrekt onvoldoende om aan te tonen dat zij niet kan samenwerken met de man en is bovendien onwaar. De keuze voor het IVIO is immers een logische vervolgkeuze en is voortgekomen uit het overleg tussen Kompas met pleegzorg en Jeugdzorg.
8.
Jeugdzorg heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat beide ouders goed in staat zijn om [minderjarige 2] te begeleiden en op te voeden. Jeugdzorg wijst erop dat het belangrijk is dat er voor [minderjarige 2] een stabiele basis is. Zij constateert dat de strijd tussen partijen verhardt, hetgeen niet goed is voor [minderjarige 2]. Hij is en blijft een kwetsbaar kind.
9.
Het hof overweegt als volgt. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting zijn geen feiten en/of omstandigheden gebleken dan wel naar voren gekomen op grond waarvan het hof tot een ander oordeel komt dan de rechtbank inzake de voogdij ten aanzien van [minderjarige 2]. Het hof verenigt zich met de door de rechtbank in de bestreden beschikking gebezigde gronden en neemt deze over. Dat partijen niet in staat zijn om samen te werken en overleg te voeren over belangrijke beslissingen aangaande [minderjarige 2] zoals de man stelt, acht het hof onvoldoende onderbouwd. Met betrekking tot de door de man veronderstelde schoolinschrijving van [minderjarige 2] door de vrouw verricht zonder toestemming van de man, heeft de vrouw ter zitting een afdoende verklaring gegeven inhoudende dat dit geen wijziging van school betrof maar slechts een tijdelijke opvangplek voor [minderjarige 2] nu zij van de school had begrepen dat hij van zijn oude school weg moest en moest doorstromen naar groep 3. Hoewel gebleken is dat de communicatie niet optimaal verloopt en sprake is van verwijten over en weer, worden naast voormeld incident door de man geen voorvallen genoemd waarbij hij door de vrouw wordt belemmerd in het nemen van voogdijbeslissingen. Bovendien zien beide ouders in dat er nog het een en ander valt te verbeteren aan hun onderlinge communicatie en het hof acht beide ouders in staat daarin hun eigen verantwoordelijkheid te nemen door het door hen gestarte traject “Ouderschap blijft” met goed gevolg te volbrengen. Bovendien blijken de ouders in staat om afspraken te maken met betrekking tot [minderjarige 1], over wie zij sinds het uiteengaan nog immer het gezamenlijk gezag uitoefenen. Het hof acht het evenals de rechtbank wenselijk dat de juridische positie van partijen ten opzichte van de minderjarigen zoveel mogelijk gelijk wordt getrokken en daarmee ook wordt aangesloten bij de feitelijke situatie waarin [minderjarige 2] het hoofdverblijf heeft bij de vrouw en zij dan ook (in overleg met de man) beslissingen over hem moet kunnen nemen. Tot slot is niet gebleken dat afwijzing van het inleidend verzoek van de vrouw om haar gezamenlijk met de voogdij over [minderjarige 2] te belasten anderszins in het belang van [minderjarige 2] noodzakelijk is.
10.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de bestreden beschikking ten aanzien van de voogdijbeslissing bekrachtigen. De gronden om de vrouw alleen met de voogdij te belasten, doen zich onder de gegeven voorwaarden niet voor zodat het hof het verzoek van de vrouw daartoe zal afwijzen. Het bewijsaanbod van de man behoeft geen nadere bespreking nu dit niet tot een ander oordeel kan leiden.

Vervangende toestemming verhuizing

11.
De vrouw wijst erop dat zij in eerste instantie gemotiveerd heeft aangevoerd dat zij thans een tijdelijk, te kleine en niet kindvriendelijk appartement huurt en plotseling verplicht kan worden die woonruimte te ontruimen indien het appartement wordt verkocht. Er is dus wel degelijk een noodzaak om te verhuizen, zo stelt de vrouw. Verder betoogt de vrouw dat het zelfbeschikkingsrecht voorop staat, hetgeen meebrengt dat de vrouw mag bepalen of zij om haar moverende redenen wil verhuizen en waar zij wil wonen, tenzij de verhuizing een onaanvaardbare inbreuk maakt op de relatie en het contact tussen de man en de minderjarigen. Hiervan is geen sprake aangezien de verhuizing naar Gouda en de verandering van school, geen wezenlijke verandering in de zorgregeling teweeg zal brengen. De reistijd voor het halen en brengen van de minderjarigen door de man wijzigt niet/nauwelijks. De vrouw heeft de verhuizing naar Gouda goed doordacht en voorbereid. Aangezien de minderjarigen op dit moment niet op school zitten in de buurt van waar een van beide ouders wonen en daar ook geen vriendjes hebben, brengt de verhuizing geen wijziging in een eventueel vertrouwde omgeving van de minderjarigen. In Gouda is divers (speciaal) onderwijs (voor [minderjarige 2]) op christelijke grondslag aanwezig. De woning die de vrouw voor ogen staat, is voorts gelegen in een kindvriendelijke woonwijk. De vrouw stelt zich bovendien op het standpunt dat van de man ook enige inbreng/aanpassing mag worden verwacht tegenover alle inzet en inbreng van de vrouw als hoofdverzorger van de minderjarigen. Tot slot voert de vrouw aan dat zij inmiddels concreet sociale verbondenheid heeft met Gouda, nu zij daar samen met haar huidige echtgenoot een woning huurt, aangesloten is bij een kerkgemeenschap en een vrienden-/kennissenkring heeft opgebouwd. De vrouw doet een uitdrukkelijk bewijsaanbod in het bijzonder voor de door haar ingenomen volgende stellingen dat:
  • de belasting qua reistijd van het halen en brengen van de man van de minderjarigen naar een school in Gouda verglijkbaar is met de belasting van de man qua reistijd in de situatie zoals deze is ten tijde van het beroep;
  • dat Jeugdzorg de vrouw heeft geadviseerd een woning in Gouda te huren (in plaats van haar initiële plan om naar Gouda te verhuizen), en
  • de vrouw inmiddels sociaal gebonden is aan Gouda.
12.
De man voert aan dat de vrouw zich ten onrechte beroept op het zelfbeschikkingsrecht. Het recht van de vrouw om te verhuizen wordt ingeperkt door de belangen van de minderjarigen in relatie tot de belangen en de positie van de man. De vrouw heeft echter alleen oog voor haar eigen belang, namelijk haar leven naar eigen inzicht in te richten. De belangen van de man en de minderjarigen worden hier door de vrouw ondergeschikt aan gemaakt. De verhuizing zal volgens de man wel degelijk een wijziging van de huidige zorgregeling met zich meebrengen. De man betwist dat er een noodzaak bestaat voor de vrouw en de minderjarigen om te verhuizen naar Gouda. Hij stelt dat de vrouw makkelijk in [woonplaats] of directe omgeving kan blijven wonen. Ook hier zijn namelijk geschikte scholen en woningen in kindvriendelijke, groene wijken. Daarnaast betwist de man dat de vrouw de verhuizing goed heeft doordacht en voorbereid. Dit blijkt uit het feit dat de vrouw tijdens de procedure is gehuwd met haar huidige partner en hiermee probeert de toestemming voor de verhuizing af te dwingen. Sterker nog, het lijkt erop dat de vrouw reeds haar intrek heeft genomen in de huurwoning in Gouda met haar huidige echtgenoot, zonder dat zij hiervoor de vereiste toestemming heeft ontvangen. Naast de gevolgen die de verhuizing heeft voor de zorgregeling, betekent de verhuizing ook een wijziging van de school en sociale omgeving voor beide minderjarigen. De man acht deze wijzigingen niet in het belang van de minderjarigen.
13.
Namens Jeugdzorg wordt ook in dit kader benadrukt dat een veilige, stabiele basis voor de minderjarigen, en in het bijzonder voor [minderjarige 2], belangrijk is en dat met die gedachte Jeugdzorg akkoord is gegaan met een verhuizing van de vrouw en de minderjarigen naar Gouda. Voorts is het in de visie van Jeugdzorg in het belang van de minderjarigen dat de huidige zorgregeling in het geval van een verhuizing naar Gouda goed blijft verlopen.
14.
Het hof stelt voorop dat voldoende vast staat dat ook in hoger beroep een vergelijk tussen de ouders niet tot stand kan komen. Op grond van het bepaalde in artikel 1:253a lid 1 in verbinding met artikel 1:282 lid 5 BW kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of één van hen aan de rechter worden voorgelegd. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. Bij een dergelijke beslissing dienen alle omstandigheden van het geval in acht te worden genomen, wat er in voorkomend geval ook toe kan leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind, hoezeer ook dat belang een overweging van de eerste orde dient te zijn bij de te verrichten afweging van belangen.
15.
Met voorgaand uitgangspunt is in overeenstemming dat de vrouw in beginsel de vrijheid toekomt haar leven opnieuw en naar eigen inzicht in te richten, ook al brengt dat mee dat zij verhuist naar een ander deel van de regio, in dit geval naar Gouda. Op zichzelf stelt de man die vrijheid van de vrouw ook niet ter discussie. Nu partijen het ouderlijk gezag, respectievelijk de voogdij, gezamenlijk uitoefenen, dient de vrouw in haar keuzes wel rekening te houden met de belangen van de minderjarigen én de man en dat is wat zij, naar de stellingen van de man, in dit geval onvoldoende heeft gedaan.
16.
Bij de onderhavige beoordeling hebben de vrouw en de man tegenstrijdige belangen. De vrouw wenst met de minderjarigen te verhuizen naar Gouda en zij heeft naar het oordeel van het hof voldoende inzicht verschaft in haar beweegredenen daarvoor. Zij wenst aldaar voor haarzelf en de minderjarigen met haar huidige partner een nieuw bestaan op te bouwen. Hiernaast heeft de vrouw beargumenteerd dat zowel de woonomstandigheden als de in de nabije omgeving (speciale) schoolmogelijkheden voor de minderjarigen in Gouda beter zijn dan in [woonplaats] en directe omgeving. Zij huurt sinds twee jaar in Gouda een woning in een kindvriendelijke omgeving. Bij de keuze voor Gouda hebben voorts aspecten als de rust van de woonomgeving, de aanwezigheid van een specifieke kerkgemeenschap alsmede de nieuwe partner van de moeder, die thans woont in de door de vrouw gehuurde woning in Gouda, een rol gespeeld. De man weigert zijn toestemming te verlenen voor de door de vrouw gewenste verhuizing en hij stelt dat zij zich niet, althans onvoldoende, heeft ingespannen om in [woonplaats] of directe omgeving te (kunnen) blijven. De man vreest dat het contact met de minderjarigen zal verminderen anders dan in het geval dat de moeder met de minderjarigen naar een andere woning in [woonplaats] of directe omgeving zou verhuizen. De vader heeft ook als zijn belang aangevoerd het belang van de minderjarigen bij een regelmatig contact met hem. Bovendien voert de man aan dat het niet in het belang van de minderjarigen is om de continuïteit van hun woon- en sociale leefomgeving te verbreken, waaronder de school.
17.
Het hof overweegt dat de belangen van de minderjarigen onder meer zijn gelegen in het behoud van hun sociale omgeving, waaronder hun school. Niet gebleken is echter dat de minderjarigen op onverantwoorde wijze uit een voor hun ontwikkeling van belang zijnde vertrouwde omgeving worden weggehaald. Hoewel iedere verhuizing voor- en nadelen voor kinderen heeft, is het hof ervan overtuigd dat de minderjarigen hun weg (naar verloop van tijd) wel weer zullen vinden. Dit gelet op hun leeftijd en op basis van de indruk die van hen is ontstaan uit de stukken en de ter zitting mondeling gegeven toelichting daarop van beide ouders en nu niet is gebleken van feiten of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Ook een verandering van school is niet een zo zwaarwegend bezwaar tegen verhuizing naar Gouda dat zij opweegt tegen de belangen van de minderjarigen die met die verhuizing worden gediend. [minderjarige 2] moet, ook wanneer hij in [woonplaats] of directe omgeving zou blijven, naar een nieuwe school en voor [minderjarige 1] zijn door de man voorts geen klemmende redenen aangevoerd waarom zij na een verhuizing op haar huidige school in[woonplaats] zou moeten blijven.
18.
Dan blijft over het belang van de minderjarigen bij een regelmatig contact met de man. De minderjarigen hebben met beide ouders een goed en intensief contact. De vrouw heeft steeds en ter zitting nogmaals nadrukkelijk verklaard dat hier geen verandering in behoeft te komen in het geval van een verhuizing naar Gouda. Zij ziet het belang van goed contact tussen de minderjarigen en de man in en zal daar ook haar best voor doen. Aangezien de vrouw bereid is om de man voldoende ruimte te bieden om op adequate wijze invulling te geven aan zijn ouderrol op afstand, zal een verhuizing geen negatieve gevolgen hoeven te hebben voor de (kwaliteit van) de contacten tussen de man enerzijds en de minderjarigen anderzijds.
19.
Al het vorenstaande in aanmerking nemend en de belangen van alle betrokkenen tegen elkaar afwegend, komt het hof tot het oordeel dat voor de verhuizing van de minderjarigen naar Gouda (vervangende) toestemming dient te worden gegeven. Het hof overweegt daarbij nog dat een verhuizing van de minderjarigen met de vrouw naar Gouda vooralsnog in het belang van de minderjarigen lijkt te zijn en dat de vrouw bij deze ook voor haar ingrijpende beslissing, ruimschoots aandacht heeft gehad voor de belangen van de minderjarigen. Het hof acht het met de moeder reëel dat zij in Gouda voor haarzelf en de minderjarigen betere bestaansmogelijkheden heeft in de zin van wonen.
Zorgregeling
20.
Het hof overweegt ten aanzien van de zorgregeling dat de vrouw enkel een wijziging ten opzichte van de huidige zorgregeling heeft voorgesteld voor zover dit het halen en brengen van de minderjarigen betreft. Het hof zal het subsidiaire verzoek van de vrouw daartoe, inhoudende dat de vrouw in de omgangsweekenden van de man de minderjarigen op vrijdag brengt bij de man, dat de man op de maandagen dat de minderjarigen bij hem zijn, de minderjarigen haalt en brengt van/naar de school in Gouda en dat de vrouw de minderjarigen de volgende dinsdagochtend bij de man ophaalt en naar school brengt, toewijzen nu het hof dit een redelijke verdeling acht gelet op hetgeen door de vrouw hiervoor is aangevoerd.

Proceskostenveroordeling

21.
Gelet op de familierechtelijke aard van de procedure zal het hof de proceskosten in beide instanties, anders dan de man verzoekt, compenseren.
22.
Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover het betreft de afwijzing van het inleidende verzoek van de vrouw tot vervangende toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar Gouda en, in zoverre opnieuw beschikkende:
verleent de moeder vervangende toestemming om met de minderjarigen te verhuizen naar Gouda;
bepaalt in aanvulling op de in de bestreden beschikking bepaalde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de minderjarigen:
dat de vrouw in de omgangsweekenden van de man de minderjarigen op vrijdag brengt bij de man, dat de man op de maandagen dat de minderjarigen bij hem zijn de minderjarigen haalt en brengt van/naar de school in Gouda en dat de vrouw de minderjarigen de volgende dinsdagochtend bij de man ophaalt en naar school brengt;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover aan 's hofs oordeel onderworpen voor het overige;
compenseert de proceskosten in beide instanties in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Husson en Van Wijk, bijgestaan door mr. Wittich-de Ridder als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 13 augustus 2014.