ECLI:NL:GHDHA:2014:2772

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
BK-14/00008
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar loonheffingen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar van belanghebbende tegen een naheffingsaanslag in de loonheffingen niet-ontvankelijk werd verklaard. De belanghebbende had over maart 2013 aangifte gedaan voor de loonheffingen van € 54.884, maar had dit bedrag niet afgedragen. De Inspecteur legde daarop een naheffingsaanslag op en verklaarde het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag niet-ontvankelijk. De rechtbank bevestigde deze beslissing, wat leidde tot het hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag.

Tijdens de mondelinge behandeling op 16 mei 2014 werd de vraag besproken of het bezwaar van belanghebbende terecht niet-ontvankelijk was verklaard. Het Hof oordeelde dat belanghebbende op het moment van indiening van het bezwaar een belang had, aangezien de naheffingsaanslag was opgelegd. Het Hof stelde vast dat het bezwaar, hoewel ingediend vóór de naheffingsaanslag, voldoende was om te worden ontvangen. Het Hof oordeelde dat de zaak teruggeworpen moest worden naar de Inspecteur voor een beslissing op het bezwaar.

Het Gerechtshof vernietigde de uitspraak van de rechtbank en de uitspraak van de Inspecteur, en droeg de Inspecteur op om opnieuw te beslissen op het bezwaar met inachtneming van de uitspraak van het Hof. Tevens werd de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende en moest hij de griffierechten vergoeden. De uitspraak werd op 6 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-14/00008

Uitspraak van 6 juni 2014

in het geding tussen:
[X] B.V., statutair gevestigd te [Z1] (voorheen: B.V. [Y], statutair gevestigd te [Z2]), belanghebbende,
en
de directeur van de Belastingdienst/kantoor [P], de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 19 november 2013, nummer SGR 13/5768.

Aangifte, naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en beroep

1.1. Belanghebbende heeft over maart 2013 aangifte voor de loonheffingen van € 54.884 gedaan.
1.2. Wegens het niet afdragen van dat bedrag is aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de loonheffingen van € 54.884 en bij beschikking een boete van € 1.097 opgelegd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen het aangegeven bedrag bezwaar gemaakt. Bij uitspraak op het bezwaar heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
1.4. Tegen de uitspraak van de Inspecteur heeft belanghebbende beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht van € 318 is geheven.
1.5. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht van € 478 is geheven.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 16 mei 2014 in Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Feiten

3.1. Belanghebbende heeft de aangifte voor de loonheffingen over maart 2013 op 19 april 2013 ingediend en de aangegeven € 54.884 toen niet betaald. Bij brief van 2 mei 2013, ingekomen bij de Inspecteur op 6 mei 2013, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de af te dragen € 54.884, in het bijzonder tegen de in dat bedrag begrepen pseudo-eindheffing voor hoge lonen.
3.2. Wegens het niet afdragen van het aangegeven bedrag heeft de Inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 24 mei 2013 een naheffingsaanslag in de loonheffingen van € 54.884 met een verzuimboete van € 1.097 opgelegd.
3.3. Op 24 mei 2013 heeft belanghebbende € 54.884 en de boete betaald.
3.4. Bij uitspraak op bezwaar van 5 juni 2013 heeft de Inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is belanghebbende gewezen op de mogelijkheid bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag. Belanghebbende heeft van die mogelijkheid geen gebruik gemaakt.

De rechtbank

4.
De rechtbank heeft overwogen:
"(…)
6.
Op grond van artikel 26 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan tegen de afdracht op aangifte bezwaar worden gemaakt. Artikel 22j, aanhef en onder b, van de AWR bepaalt dat de bezwaartermijn aanvangt met ingang van de dag na die van de afdracht. [Belanghebbende] heeft bezwaar gemaakt voordat de door haar aangegeven loonheffingen zijn afgedragen. Het bezwaar is daarmee ingediend vóór aanvang van de bezwaartermijn.
7.
Ingevolge artikel 6:10 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) blijft ten aanzien van een bezwaarschrift dat is ingediend vóór aanvang van de bezwaartermijn, niet‑ontvankelijkheidverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt, ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen, dan wel indien het besluit nog niet tot stand was gekomen, maar de indiener redelijkerwijs kon menen dat dit wel het geval was. In het arrest van de Hoge Raad van 21 mei 2010, ECLI:NL:HR:201O:BG5375, is met betrekking tot voldoening op aangifte bepaald dat toepassing van artikel 6:10 van de Awb meebrengt:
'dat niet-ontvankelijkheidverklaring wegens de voortijdige indiening van het bezwaarschrift achterwege moet blijven indien het bezwaarschrift is ingediend op of na het moment waarop de aangifte is ingediend en/of de opdracht tot betaling is verstrekt. Aan te nemen valt dat de indiener van het bezwaarschrift zich dan van het voorwerp van bezwaar een vastomlijnde voorstelling heeft gevormd. Mocht vervolgens de voldoening van het desbetreffende bedrag op (de) aangifte toch achterwege blijven, dan is het aan de inspecteur vast te stellen dat het bezwaar zonder voorwerp is en kan om die reden het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard.'
8.
De rechtbank is van oordeel dat niet-ontvankelijkverklaring wegens voortijdige indiening van het bezwaarschrift van [belanghebbende] niet achterwege had moeten blijven, aangezien afdracht op aangifte achterwege is gebleven. Ingevolge artikel 19 van de AWR was [belanghebbende] gehouden binnen één maand na het einde van het tijdvak overeenkomstig de aangifte te betalen. Vast staat dat zij dit niet heeft gedaan. Omdat betaling uitbleef, is de belasting nageheven ingevolge artikel 20 van de AWR. Tegen deze naheffingsaanslag had zij bezwaar kunnen maken. Zij is hierop ook gewezen door [de Inspecteur]. Van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Awb waarvan [de Inspecteur] gelegenheid tot herstel had moeten bieden, is geen sprake. De rechtbank is derhalve van oordeel dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
9.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard."

Omschrijving geschil en standpunten van partijen

5.1. In hoger beroep houdt partijen het antwoord op de vraag verdeeld, net als voor de rechtbank, of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard, welke vraag belanghebbende ontkennend en de Inspecteur bevestigend beantwoordt.
5.2. Voor de standpunten van partijen verwijst het Hof naar de gedingstukken.
5.3. Ter zitting heeft belanghebbende het verzoek om vergoeding van de integrale proceskosten ingetrokken.

Beoordeling van het hoger beroep

6.1. Voor zover het bezwaar (bedoeld) is (te zijn) gericht tegen de afdracht op aangifte, kan het naar 's Hofs oordeel niet worden ontvangen, reeds omdat geen afdracht heeft plaatsgehad dan wel de afdracht niet tijdig, dat wil zeggen vóór 1 mei 2013, is geschied.
6.2. Omdat geen afdracht vóór 1 mei 2013 heeft plaatsgehad, brengt het formele stelsel van bezwaar mee, zeker nu de Inspecteur uitspraak op bezwaar heeft gedaan nadat het aangegeven bedrag is nageheven, dat het bezwaarschrift van 2 mei 2013 (mede) wordt geacht te zijn gericht tegen de naheffingsaanslag. Weliswaar is het bezwaar bij de Inspecteur ingekomen voordat de naheffingsaanslag is opgelegd, maar voor partijen is zonneklaar dat de bij bezwaar betwiste beslissing van de Inspecteur al is genomen en het geschil daarmee als voldoende omlijnd vaststaat. Het Hof neemt in aanmerking dat, naar de Inspecteur ter zitting desgevraagd heeft verklaard, een belastingplichtige in alle gevallen dat een op aangifte vermeld bedrag niet wordt afgedragen, erop kan rekenen dat een naheffingsaanslag volgt ter grootte van het aangegeven bedrag. Belanghebbende heeft dus op het moment van indiening van het bezwaar een belang. Dat betekent dat belanghebbende moet worden ontvangen in het bezwaar.
6.3. Voor dat geval geven partijen, naar zij ter zitting desgevraagd hebben verklaard, de voorkeur aan terugwijzing van de zaak naar de Inspecteur. Het Hof volgt partijen.
6.4. Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep gegrond is.

Proceskosten en griffierechten

7.1. Het Hof ziet reden de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. De kosten stelt het Hof vast op € 974 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep en in hoger beroep: 4 punten à € 487 x 0,5 (gewicht). Voor een hogere of andere vergoeding acht het Hof geen termen aanwezig.
7.2. De Inspecteur dient de griffierechten van € 318 en € 478 aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
- vernietigt de uitspraak van de Inspecteur;
- wijst de zaak terug naar de Inspecteur en draagt de Inspecteur op te beslissen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 974; en
- gelast de Inspecteur aan belanghebbende in totaal € 796 aan griffierechten te vergoeden.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.M.G. Visser, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 6 juni 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- de naam en het adres van de indiener;
- de dagtekening;
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20.303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.