In deze zaak, die op 16 juli 2014 door het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om een hoger beroep in een echtscheidingsprocedure met betrekking tot de minderjarige [naam minderjarige], geboren in 2011. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, verzocht het hof de bestreden beschikking van de rechtbank Rotterdam te vernietigen, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige in Denemarken bij de man was vastgesteld. De man, verweerder en incidenteel verzoeker, voerde aan dat de minderjarige goed gedijt in Denemarken en dat de vrouw niet in staat is om de zorg voor de minderjarige adequaat uit te oefenen. Het hof oordeelde dat de minderjarige sinds september 2013 bij de man in Denemarken woont en dat het in haar belang is om in deze vertrouwde omgeving te blijven. Het hof vernietigde de bestreden beschikking voor zover deze de hoofdverblijfplaats van de minderjarige betrof en bepaalde dat de hoofdverblijfplaats bij de man in Denemarken blijft. Tevens werd een zorgregeling vastgesteld waarbij de vrouw de minderjarige gedurende één week per maand bij zich mag hebben in Denemarken, met de kosten voor reis en verblijf voor rekening van de man. Daarnaast werd de verdeling van de gemeenschap van goederen behandeld, waarbij de man de inboedel en de woning in Denemarken toegewezen kreeg, met een verplichting om de vrouw een bedrag van € 2.500,- te betalen. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard.