ECLI:NL:GHDHA:2014:2795

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 januari 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
BK-13-00275
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking niet-ontvankelijk werd verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd door de Inspecteur, betrof een bedrag van € 777 voor het tijdvak van 16 februari 2012 tot en met 15 mei 2012, met een bijkomende boete van € 49. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift, gedateerd op 16 juni 2012, niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn eindigde op 15 juni 2012. De belanghebbende stelde dat de termijn pas op 18 juni 2012 eindigde, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en handhaafde de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten.

In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet was verlengd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De belanghebbende had niet aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, en het Hof concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen aan een van de partijen, en het Hof oordeelde dat er geen reden was om het griffierecht te vergoeden aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummer BK-13/00275

Uitspraak van 17 januari 2014

in het geding tussen:

[X] B.V., statutair gevestigd te [Z], belanghebbende,

en
de directeur van de Belastingdienst Centrale administratie, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 22 januari 2013, nummer SGR 12/8707, betreffende de hierna vermelde naheffingsaanslag en beschikking.

Naheffingsaanslag, boetebeschikking, bezwaar en geding in eerste aanleg

1.1. Aan belanghebbende is als houdster van het motorrijtuig met het kenteken [kenteken] over het tijdvak van 16 februari 2012 tot en met 15 mei 2012 een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting opgelegd ten bedrage van € 777. Tegelijk met de naheffingsaanslag heeft de Inspecteur bij beschikking aan belanghebbende op de voet van artikel 67c, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen een boete opgelegd van € 49.
1.2. Bij uitspraken op bezwaar heeft de Inspecteur de naheffingsaanslag en de boetebeschikking gehandhaafd.
1.3. Belanghebbende heeft tegen de uitspraken van de Inspecteur beroep bij de rechtbank ingesteld. Een griffierecht is geheven van € 310.
1.4. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraken op bezwaar vernietigd, het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard, bepaald dat de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten in stand blijven, de Inspecteur veroordeeld in de aan belanghebbende te betalen proceskosten van € 944 en de Inspecteur opgedragen het griffierecht van € 310 aan belanghebbende te vergoeden.

Geding in hoger beroep

2.1. Belanghebbende is van de uitspraak van de rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. Een griffierecht is geheven van € 478.
2.2. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.3. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 6 december 2013, gehouden te Den Haag. Partijen zijn verschenen.

Vaststaande feiten

Op grond van de stukken van het geding is in hoger beroep, als tussen partijen niet in geschil dan wel door een van hen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, het volgende komen vast te staan:
3.1. Het aanslagbiljet waaruit van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking blijkt, is gedagtekend 4 mei 2012.
3.2. Het bezwaarschrift is gedagtekend (zaterdag) 16 juni 2012 en op die dag naar de Inspecteur gefaxt.

Geschil in hoger beroep en standpunten van partijen

4.1. Tussen partijen is in hoger beroep primair in geschil of het bezwaarschrift tijdig bij de Inspecteur is ingediend. Belanghebbende beantwoordt deze vraag bevestigend, de Inspecteur ontkennend.
4.2. Subsidiair is in geschil of de naheffingsaanslag en de boete terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.3. Voor de standpunten van partijen en de gronden verwijst het Hof verder naar de gedingstukken.

Conclusies van partijen

5.1. Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de naheffingsaanslag en de boetebeschikking.
5.2. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

Oordeel van de rechtbank

6.
De rechtbank heeft geoordeeld:
"(…)
2.
De naheffingsaanslag is gedagtekend 4 mei 2012. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de aanslag pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 15 juni 2012. Het bezwaarschrift is gedagtekend op zaterdag 16 juni 2012 en op die diezelfde dag gefaxt naar [de Inspecteur]. [Belanghebbende] heeft vorengenoemde data niet weersproken. Gelet op het bepaalde in artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is het bezwaarschrift dus niet tijdig ingediend. De ter zitting door [belanghebbende] geponeerde stelling dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is geëindigd op maandag 18 juni 2012 is onjuist en [belanghebbende] heeft daarmee geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding gegeven. Derhalve is geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb op grond waarvan niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege had moeten blijven.
3.
Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft [de Inspecteur] het bezwaar ten onrechte ontvankelijk geacht. Het beroep is derhalve gegrond en de uitspraak op bezwaar dient te worden vernietigd. De rechtbank ziet aanleiding om met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, zelf in de zaak te voorzien en het bezwaarschrift niet-ontvankelijk te verklaren. Voorts zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven.
4.
Het overwogene onder 3 brengt mee dat aan een inhoudelijke behandeling van het geschil tussen partijen niet wordt toegekomen.
5.
De rechtbank vindt aanleiding [de Inspecteur] te veroordelen in de kosten die [belanghebbende] in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 944 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor een hogere vergoeding ziet de rechtbank geen aanleiding. Met betrekking tot de door de getuige gevraagde kostenvergoeding van in totaal € 840 overweegt de rechtbank dat deze niet voor vergoeding in aanmerking komen gelet op het bepaalde in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb."

Beoordeling van het hoger beroep

7.1. De termijn voor het indienen van het bezwaarschrift vangt aan met ingang van de dag na de dagtekening van het aanslagbiljet, 4 mei 2012, en eindigt zes weken daarna met het einde van vrijdag 15 juni 2012. De laatste dag van de termijn valt niet op een dag als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Algemene termijnenwet of een op grond van artikel 3 Atw daarmee gelijkgestelde dag. De termijn is derhalve niet verlengd. Dit betekent dat het op 16 juni 2012 per fax ingediende bezwaarschrift na afloop van de termijn is ingediend.
7.2. Belanghebbende heeft niet gesteld en evenmin is gebleken dat sprake is van feiten of omstandigheden op grond waarvan, met toepassing van artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht, redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
7.3. Het vorenoverwogene betekent dat, gelijk ook belanghebbende ter zitting heeft erkend, de uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd.

Proceskosten en griffierecht

8.
Het Hof ziet geen reden een partij te veroordelen in de proceskosten. Evenmin bestaat reden de Inspecteur te gelasten het in hoger beroep betaalde griffierecht aan belanghebbende te vergoeden.

Beslissing

Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak van de rechtbank.
De uitspraak is vastgesteld door mrs. U.E. Tromp, J.T. Sanders en W.A.P. Nieuwenhuizen, in tegenwoordigheid van de griffier mr. R.W. Otto. De beslissing is op 17 januari 2014 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kanbinnen zes wekenna de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1.
Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2.
Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
-
- de naam en het adres van de indiener;
-
- de dagtekening;
-
- de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
-
- de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.