In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [X] B.V. tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag, waarin het bezwaar tegen een naheffingsaanslag in de motorrijtuigenbelasting en een boetebeschikking niet-ontvankelijk werd verklaard. De naheffingsaanslag, opgelegd door de Inspecteur, betrof een bedrag van € 777 voor het tijdvak van 16 februari 2012 tot en met 15 mei 2012, met een bijkomende boete van € 49. De rechtbank oordeelde dat het bezwaarschrift, gedateerd op 16 juni 2012, niet tijdig was ingediend, aangezien de termijn eindigde op 15 juni 2012. De belanghebbende stelde dat de termijn pas op 18 juni 2012 eindigde, maar dit werd door de rechtbank verworpen. De rechtbank verklaarde het bezwaar niet-ontvankelijk en handhaafde de rechtsgevolgen van de vernietigde besluiten.
In hoger beroep bevestigde het Gerechtshof Den Haag de uitspraak van de rechtbank. Het Hof oordeelde dat de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift niet was verlengd en dat er geen feiten of omstandigheden waren die een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding konden rechtvaardigen. De belanghebbende had niet aangetoond dat het bezwaarschrift tijdig was ingediend, en het Hof concludeerde dat de uitspraak van de rechtbank diende te worden bevestigd. De proceskosten werden niet toegewezen aan een van de partijen, en het Hof oordeelde dat er geen reden was om het griffierecht te vergoeden aan de belanghebbende. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 17 januari 2014.