ECLI:NL:GHDHA:2014:2804

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.131.996/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mink
  • A. Labohm
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgangsregeling tussen grootouders en minderjarige in hoger beroep

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat door de grootouders is ingesteld tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De grootouders, vertegenwoordigd door hun advocaat, hebben een verzoek ingediend om een omgangsregeling vast te stellen tussen hen en hun kleinkind, de minderjarige. In eerste aanleg is dit verzoek afgewezen, en de grootouders hebben hiertegen hoger beroep ingesteld. Tijdens de procedure hebben de grootouders vijf grieven aangevoerd en is er een pleidooi gehouden op 21 maart 2014. Het hof heeft vastgesteld dat de rechtbank in de bodemzaak op 19 maart 2014 een eindbeschikking heeft gegeven, waarin het verzoek van de grootouders om een omgangsregeling is afgewezen. Het hof heeft geoordeeld dat de grootouders geen belang meer hebben bij hun vordering in hoger beroep, nu er al een definitieve beslissing is genomen in de bodemprocedure. Het hof heeft ook overwogen dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gepresenteerd die een spoedeisend belang bij de vorderingen in hoger beroep kunnen rechtvaardigen. Daarom heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de grootouders veroordeeld in de proceskosten van de procedure in hoger beroep. De kosten zijn begroot op € 2.981,-, inclusief vastrecht en salaris advocaat. Het arrest is uitgesproken op 17 juni 2014 door de rechters M. Mink, A. Labohm en J. Stollenwerck.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Rolnummer : 200.131.996/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/04/122934 / KG ZA 13-98

arrest van de familiekamer d.d. 17 juni 2014

inzake
[de grootvader],
wonende te[woonplaats],
en
[de grootmoeder],
beiden wonende te [woonplaats],
appellanten,
hierna te noemen: de grootouders,
advocaat: voorheen mr. A.J.A.M. Veen-Brom, thans mr. M.C. Spil te Veenendaal,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. Gevaerts te Bussum.

Het geding

De grootouders zijn bij exploot van 29 juli 2013 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 juli 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de grootouders als eisers en de moeder als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
De grootouders hebben in de appeldagvaarding vijf grieven aangevoerd, waarbij producties zijn overgelegd.
Na verwijzing van de zaak in de stand waarin deze zich bevindt door het gerechtshof
’s-Hertogenbosch naar dit hof, heeft de moeder ter rolzitting van dit hof van 19 november 2013 haar memorie van antwoord ingediend, waarbij producties zijn overgelegd.
Vervolgens hebben de grootouders pleidooi gevraagd. De zitting hierin is bepaald op 21 maart 2014.
Een verzoek van de grootouders om het pleidooi in de onderhavige zaak tegelijk te behandelen met het pleidooi in de zaak [de vader]/[de moeder], zaaknummer 200.131.998/01, is door het hof, na een reactie hierop van de moeder, afgewezen.
Een verzoek van de moeder om het pleidooi aan te houden is, na een reactie hierop van de grootouders, door het hof afgewezen.
Op 21 maart 2014 heeft het pleidooi plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- mevrouw[de grootmoeder], bijgestaan door mr. Veen-Brom;
- de moeder, bijgestaan door mr. Gevaerts.
Mr. Veen-Brom heeft ter zitting een akte genomen (de brief van 17 maart 2014 met bijlagen).
Mr. Gevearts heeft ter zitting een akte genomen (de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 maart 2014).
Voorafgaand aan het bepleiten van de zaak door beide advocaten is een hernieuwd verzoek van de grootouders tot gelijktijdige behandeling van de onderhavige zaak met het pleidooi in de zaak [de vader]/[de moeder], zaaknummer 200.131.998/01, afgewezen.
Zowel mr. Veen-Brom als mr. Gevearts heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Partijen hebben er mee ingestemd dat arrest zal worden gewezen op het ter gelegenheid van het pleidooi door appellanten overgelegde procesdossier, aangevuld met de door partijen ter zitting genomen akten.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1.
Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet opgekomen, zodat het hof van die feiten zal uitgaan. In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de rechtbank in de bodemzaak tussen partijen op 19 maart 2014 een eindbeschikking heeft gegeven waarin, kort gezegd, het verzoek van de grootouders, om tussen hen en de hierna te noemen minderjarige een omgangsregeling vast te stellen, is afgewezen.
2.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de grootouders niet-ontvankelijk verklaard in hun vordering om, kort samengevat, een omgangsregeling te bepalen tussen hen en de minderjarige[naam], geboren te [plaatsnaam] op [geboortedatum] (hierna: de minderjarige).
3.
De grootouders vorderen, zoals blijkt uit de wijziging van eis in de brief van 17 maart 2014, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
Primair:
I. zal bepalen dat, indien de door [de vader] gevraagde voorziening in de procedure met kenmerk 200.131.998/01, aldaar bij wijziging van eis omschreven onder II, niet zal worden toegewezen, er vanaf de datum van betekening van het (het hof leest) arrest tot en met de datum dat een eventuele afwijkende uitspraak in kracht van gewijsde gaat, een omgangsregeling van kracht zal zijn tussen de minderjarige en de grootouders, inhoudende dat de minderjarige om de week een weekend bij hen zal verblijven van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 16.30 uur, alternerend met de weekenden waarin de minderjarige bij [de vader] verblijft;
Subsidiair:
II. zal bepalen dat de moeder volledige medewerking dient te geven aan het bepaalde in sub I, in het bijzonder door de minderjarige in staat te stellen tijdig bij de woning van de grootouders te zijn in het kader van de regeling;
III. de moeder zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- per geval waarin zij de bepalingen van de vaststellingsovereenkomst niet naleeft, zulks met een maximum van € 50.000,-.
4.
De moeder concludeert dat het hof bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de grootouders niet-ontvankelijk zal verklaren dan wel hun vordering zal afwijzen en het bestreden vonnis in stand zal laten, dan wel een beslissing zal nemen die het hof juist acht, een en ander met veroordeling van de grootouders in de kosten van beide procedures.
5.
In geschil is het vaststellen van een omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarige.
Wijziging van eis
6.
De moeder is van mening dat de wijziging van eis van de grootouders, gedaan bij brief van 17 maart 2014, buiten beschouwing moet worden gelaten. De wijziging van eis is te laat aan het hof en de moeder kenbaar gemaakt.
7.
Het hof oordeelt als volgt. Een wijziging van eis dient schriftelijk te gebeuren. Aan deze eis is voldaan, nu de grootouders de eiswijziging bij brief van 17 maart 2014, welke brief voorafgaand aan het pleidooi in het geding is gebracht, hebben gedaan, en het hof deze brief als een akte wijziging van eis beschouwt. Het hof acht deze wijziging van eis voorts niet in strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering. De wijziging van eis ziet op hetzelfde geschil tussen partijen, namelijk een omgangsregeling tussen de grootouders en de minderjarige, en betreft alleen een verandering van de frequentie van deze omgangsregeling, te weten van één weekend per maand naar één weekend per veertien dagen. De moeder heeft voorts de gelegenheid gehad, en bij pleidooi genomen, om op deze wijziging van eis te reageren. Het hof zal de eiswijziging dan ook bij de beoordeling betrekken.
Belang bij de vordering in kort geding
8.
Bij beschikking van 19 maart 2014 heeft de rechter in de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, het verzoek van de grootouders tot het vaststellen van een omgangsregeling tussen hen en de minderjarige afgewezen. Derhalve is in de bodemprocedure ten volle over het verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling beslist. In deze beslissing heeft de rechter het belang van de minderjarige bij het al dan niet hebben van omgang met de grootouders afgewogen tegen het belang dat de grootouders bij omgang met de minderjarige hebben. In het onderhavige hoger beroep zijn door de grootouders geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld die kunnen leiden tot het aannemen van een (spoedeisend) belang bij de vorderingen in hoger beroep.
9.
Nu de bodemrechter op 19 maart 2014 een definitieve beslissing heeft gegeven, in welke beslissing het belang van de minderjarige is meegewogen, en noch nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, hebben de grootouders geen belang bij het onderhavige hoger beroep in kort geding. Dat de grootouders hangende de procedure in hoger beroep in de bodemprocedure belang bij een voorziening hebben, zoals zij in de brief van 17 maart 2014 hebben gesteld, maakt dit niet anders. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen.
Horen minderjarige
10.
Het hof heeft partijen bij brief van 20 maart 2014 onder andere meegedeeld dat het hof de zaak eerst ter zitting zal behandelen en dan zal beslissen of de minderjarige in de gelegenheid zal worden gesteld gehoord te worden.
11.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof af van het horen van de minderjarige.
Bewijsaanbod
12.
Zowel de grootouders als de moeder hebben een bewijsaanbod gedaan. Noch daargelaten dat een procedure in kort geding zich daar niet voor leent, gaat het hof – onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen – aan zowel het bewijsaanbod van de grootouders als het bewijsaanbod van de moeder voorbij, nu dit bewijsaanbod niet tot beslissing van de zaak kan leiden.
Kostenveroordeling
13.
De grootouders hebben van het bestreden vonnis hoger beroep ingesteld en, ondanks dat de rechter in de bodemprocedure op 19 maart 2014 een eindbeslissing heeft gegeven, het geplande pleidooi doorgang laten vinden. Het hof ziet in deze proceshouding van de grootouders aanleiding hen te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Conclusie
14.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 10 juli 2013 van de rechtbank Limburg tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de grootouders in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.981,- en gespecificeerd als volgt:
- vastrecht € 299,-,
- salaris advocaat € 2.682,-;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Labohm en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014, in aanwezigheid van de griffier.