ECLI:NL:GHDHA:2014:2805

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2014
Publicatiedatum
21 augustus 2014
Zaaknummer
200.131.998/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mink
  • A. Labohm
  • J. Stollenwerck
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding inzake schorsing gezagsuitoefening en omgangsregeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door de vader tegen een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg. De vader vorderde schorsing van de gezagsuitoefening van de moeder en wijziging van de omgangsregeling met betrekking tot hun minderjarige kind. De vader is bijgestaan door zijn advocaat, mr. M.C. Spil, terwijl de moeder werd vertegenwoordigd door mr. A.P. Gevaerts. De vader heeft in zijn appeldagvaarding zeven grieven aangevoerd en heeft producties overgelegd. De zaak is eerder door het gerechtshof 's-Hertogenbosch naar het Gerechtshof Den Haag verwezen.

Tijdens de zitting op 21 maart 2014 hebben beide partijen pleitnotities overgelegd en is er een akte genomen door beide advocaten. Het hof heeft vastgesteld dat de feiten zoals vastgesteld door de voorzieningenrechter niet zijn betwist en dat er in de bodemprocedure op 19 maart 2014 een eindbeschikking is gegeven. In deze beschikking is het verzoek van de vader om het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag afgewezen en is het recht op omgang met de minderjarige ontzegd.

Het hof heeft geoordeeld dat de vader geen spoedeisend belang heeft bij zijn vorderingen, nu er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn gesteld die een andere beslissing rechtvaardigen. Het hof heeft daarom het bestreden vonnis bekrachtigd en de vader in de proceskosten veroordeeld. De beslissing is genomen op 17 juni 2014 en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Rolnummer : 200.131.998/01
Zaak-/rolnummer rechtbank : C/04/122931 / KG ZA 13-97

arrest van de familiekamer d.d. 17 juni 2014

inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: voorheen mr. A.J.A.M. Veen-Brom thans mr. M.C. Spil te Veenendaal,
tegen
[de moeder],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. A.P. Gevaerts te Bussum.

Het geding

De vader is bij exploot van 25 juli 2013 bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch in hoger beroep gekomen van het vonnis van 10 juli 2013 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, gewezen tussen de vader als eiser en de moeder als gedaagde, hierna: het bestreden vonnis.
De vader heeft in de appeldagvaarding zeven grieven aangevoerd, waarbij producties zijn overgelegd.
Na verwijzing van de zaak in de stand waarin deze zich bevindt door het gerechtshof
’s-Hertogenbosch naar dit hof, heeft de moeder ter rolzitting van dit hof van 19 november 2013 haar memorie van antwoord ingediend, waarbij producties zijn overgelegd.
Vervolgens heeft de vader pleidooi gevraagd. De zitting hierin is bepaald op 21 maart 2014.
Een verzoek van de vader om het pleidooi in de onderhavige zaak tegelijk te behandelen met het pleidooi in de zaak [grootouders]/[de moeder], zaaknummer 200.131.996/01, is door het hof, na een reactie hierop van de moeder, afgewezen.
Een verzoek van de moeder om het pleidooi aan te houden is, na een reactie hierop van de vader, door het hof afgewezen.
Op 21 maart 2014 heeft het pleidooi plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
- de vader, bijgestaan door mr. Veen-Brom;
- de moeder, bijgestaan door mr. Gevaerts.
Mr. Veen-Brom heeft ter zitting een akte genomen (de brief van 17 maart 2014 met bijlagen).
Mr. Gevaerts heeft ter zitting een akte genomen (de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 19 maart 2014).
Zowel mr. Veen-Brom als mr. Gevaerts heeft ter zitting een pleitnotitie overgelegd.
Partijen hebben er mee ingestemd dat arrest zal worden gewezen op het ter gelegenheid van het pleidooi door appellanten overgelegde procesdossier, aangevuld met de door partijen ter zitting genomen akten.

Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1.
Tegen de feiten zoals de voorzieningenrechter deze onder ‘2’ in het bestreden vonnis heeft vastgesteld is niet opgekomen, zodat het hof van die feiten zal uitgaan.
2.
In hoger beroep is voorts komen vast te staan dat de rechtbank in de bodemzaak tussen partijen op 19 maart 2014 een eindbeschikking heeft gegeven waarin, kort samengevat, zowel het verzoek van de vader als het verzoek van de moeder het gezamenlijk gezag te wijzigen in eenhoofdig gezag is afgewezen en voorts de vader het recht op omgang met de hierna te noemen minderjarige is ontzegd.
3.
In het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vader niet-ontvankelijk verklaard in zijn vorderingen om, kort samengevat, tot en met de datum dat de rechtbank in de door de vader gestarte verzoekschriftprocedure omtrent gezag en hoofdverblijfplaats van de minderjarige heeft beslist, het ouderlijk gezag van de moeder te schorsen en de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige bij de vader te bepalen.
4.
De vader vordert, zoals blijkt uit de wijziging van eis in de brief van 17 maart 2014, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en uitvoerbaar bij voorraad, bij arrest:
Primair:
I. zal bepalen dat het ouderlijk gezag van de moeder geschorst is vanaf de dag van de betekening van dit vonnis (het hof begrijpt: dit arrest) tot en met de dag dat de rechtbank onherroepelijk uitspraak heeft gedaan in de door de vader gestarte verzoekschriftprocedure tot vaststelling van het eenhoofdig gezag;
II. zal bepalen dat de feitelijke verblijfplaats van de minderjarige, vanaf de dag van betekening van dit vonnis (het hof begrijpt: dit arrest) tot en met de dag dat de rechtbank onherroepelijk uitspraak heeft gedaan in de door de vader gestarte verzoekschriftprocedure tot wijziging van het ouderlijk gezag, op maandag tot en met vrijdag bij de moeder zal zijn en op vrijdag uit school tot en met zondagavond dan wel maandagochtend bij de vader zal zijn;
III. de vader zal machtigen de uitspraak sub II zo nodig uit te doen voeren met bijstand van de sterke arm der wet;
Subsidiair:
IV. zal bepalen dat de omgangsregeling, zoals die in mei 2005 is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst tussen partijen waarbij de minderjarige om de week een weekend bij de vader verblijft van vrijdagmiddag uit school tot zondagmiddag 16.30 uur, stipt dient te worden nageleefd, alsook de in deze omgangsregeling bepaalde verdeling van vakanties en feestdagen;
V. de moeder zal veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- per geval waarin zij de bepalingen in de vaststellingsovereenkomst niet naleeft, zulks met een maximum van
€ 50.000,-,
met veroordeling van de moeder in de kosten van dit geding, zowel in eerste aanleg als in appel.
5.
De moeder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
Wijziging van eis
6.
De moeder is van mening dat de vader zowel in de wijziging van eis in de appeldagvaarding als in de wijziging van eis in de brief van 17 maart 2014 niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De wijzigingen van eis zien niet op een reeds in eerste aanleg ingestelde vordering en zijn bovendien te laat aan het hof en de moeder kenbaar gemaakt.
7.
Het hof oordeelt als volgt. Een wijziging van eis dient schriftelijk te gebeuren. Aan deze eis is voldaan, nu de vader de wijziging van eis in de appeldagvaarding en in de brief van 17 maart 2014 heeft gedaan en het hof deze brief beschouwt als een akte die is genomen voor het pleidooi. Voorts is er naar het oordeel van het hof geen sprake van een nieuwe vordering door de vader. Immers, de gewijzigde vorderingen van de vader zien ook op een regeling inzake de uitoefening van het gezamenlijk gezag ingevolge artikel 1: 253a BW. Het hof acht deze wijziging van eis daarnaast niet in strijd met de eisen van een behoorlijke procesvoering. De moeder heeft de gelegenheid gehad, en bij memorie van antwoord en bij pleidooi ook genomen, om op deze wijzigingen van eis te reageren. Het hof zal de eiswijziging dan ook bij de beoordeling betrekken.
Belang van de vader in kort geding
8.
Bij beschikking van 19 maart 2014 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, in de hiervoor genoemde door de vader gestarte verzoekschriftprocedure, een einduitspraak gedaan, zoals vorenstaand onder 2 is weergegeven.
9.
In de bodemprocedure is derhalve ten volle over het ouderlijk gezag, de hoofdverblijfplaats van de minderjarige en de zorgregeling beslist. In deze beslissing heeft de rechter het belang van de minderjarige bij het al dan niet hebben van omgang met de vader afgewogen tegen het belang dat de vader bij omgang met de minderjarige heeft. In het onderhavige hoger beroep zijn door de vader geen nieuwe feiten en omstandigheden gesteld, die tot het oordeel kunnen leiden dat de vader een spoedeisend belang zou hebben bij zijn vorderingen.
10.
Nu de bodemrechter op 19 maart 2014 een definitieve beslissing heeft gegeven, in welke beslissing het belang van de minderjarige is gewogen, en nu noch nieuwe feiten en omstandigheden zijn gesteld noch gebleken, heeft de vader geen belang bij het onderhavige hoger beroep. Het hof zal het bestreden vonnis dan ook bekrachtigen.
Horen minderjarige
11.
Het hof heeft partijen bij brief van 20 maart 2014 onder andere meegedeeld dat het hof de zaak eerst ter zitting zal behandelen en dan zal beslissen of de minderjarige in de gelegenheid zal worden gesteld gehoord te worden.
12.
Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen, ziet het hof af van het horen van de minderjarige.
Bewijsaanbod
13.
Zowel de vader als de moeder heeft een bewijsaanbod gedaan. Noch daargelaten dat een procedure in kort geding zich daar niet voor leent, gaat het hof – onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen – aan zowel het bewijsaanbod van de vader als het bewijsaanbod van de moeder voorbij, nu dit niet tot beslissing van de zaak kan leiden.
Kostenveroordeling
14.
De vader heeft van het bestreden vonnis hoger beroep ingesteld en, ondanks dat de rechter in de bodemprocedure op 19 maart 2014 een eindbeslissing heeft gegeven, heeft hij het geplande pleidooi doorgang laten vinden. Het hof ziet in deze proceshouding van de vader aanleiding hem te veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.
Conclusie
15.
Derhalve wordt als volgt beslist.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 10 juli 2013 van de rechtbank Limburg tussen de partijen gewezen;
veroordeelt de vader in de proceskosten in hoger beroep, aan de zijde van de moeder begroot op € 2.981,- welk bedrag is gespecificeerd als volgt:
- vastrecht € 299,-,
- salaris advocaat € 2.682,-;
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Labohm en Stollenwerck en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 juni 2014, in aanwezigheid van de griffier.