ECLI:NL:GHDHA:2014:2814

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
200.116.550/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. Stollenwerck
  • A. Labohm
  • M. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap en toedeling van de woning

In deze zaak gaat het om de afwikkeling van de huwelijksgoederengemeenschap tussen appellant, de man, en geïntimeerde, de vrouw. De man is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de rechtbank Dordrecht, dat op 6 juni 2012 is gewezen. In dit vonnis werd de gezamenlijke woning van de partijen aan de vrouw toegedeeld, met de verplichting voor haar om de hypotheekschuld te voldoen en de man te ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid. De man heeft in zijn hoger beroep drie grieven ingediend, waarbij hij onder andere betwist dat de vrouw in staat is de hypotheekschuld over te nemen en hem te ontslaan uit zijn aansprakelijkheid.

Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw voldoende bewijs heeft geleverd dat zij de hypotheekschuld kan overnemen. Dit blijkt onder andere uit een brief van de ING Bank N.V. waarin wordt bevestigd dat de man niet langer aansprakelijk is voor de hypotheek. De grieven van de man zijn door het hof verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld over de toedeling van de woning en de verrekening van de vorderingen tussen partijen.

Het hof heeft de proceskosten gecompenseerd, aangezien partijen ex-echtgenoten zijn en het hier gaat om de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk. Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis van de rechtbank Dordrecht bekrachtigd, evenals het tussenvonnis van 11 januari 2012, en heeft het de overige vorderingen van de man afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht

Zaaknummer : 200.116.550/01
Zaak-rolnummer Rechtbank : 94403/HA ZA 11-2470
arrest van 29 juli 2014
inzake
[de man],
wonende te [land] en te dezer zake woonplaats kiezende te Amsterdam,
appellant,
hierna ook: de man
advocaat: mr. dr. G.P.Dayala te Amsterdam,
tegen
IRENE ARLINDE VALK,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna ook: de vrouw
advocaat: mr. M. Leimena te Breda.

1.Het geding

Bij exploot van 5 september 2012 en vervolgens bij herstelexploot van 2 november 2012 is appellant in hoger beroep gekomen van het vonnis van 6 juni 2012 van de rechtbank Dordrecht en de eerder genomen beslissingen van de rechtbank Dordrecht tussen de partijen gewezen.
Op 22 januari 2013 heeft appellant voor memorie van grieven gediend.
Op 14 mei 2013 heeft geïntimeerde voor memorie van antwoord gediend.
Bij akte van 25 juni 2013 heeft geïntimeerde stukken in het geding gebracht.
Op 23 juli 2013 heeft appellant een antwoordakte genomen.
Partijen hebben hun procesdossier aan het hof overgelegd en arrest gevraagd.

2.Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen
1. Voor zover tegen de feiten geen grief is gericht gaat het hof uit van de feiten zoals deze in het bestreden vonnis zijn vastgesteld.
2. Door appellant wordt gevorderd: “Het behage het Gerechtshof om het vonnis van de rechtbank Dordrecht tussen appellant en geïntimeerde als eiseres te vernietigen als in hoger beroep opnieuw rechtdoende, de vordering van geïntimeerde, oorspronkelijk eiseres tegen appellant, oorspronkelijk gedaagde niet-ontvankelijk te verklaren c.q. af te wijzen, met veroordeling van geïntimeerde in de kosten in beide instanties.”
3. Geïntimeerde heeft de grieven van appellant gemotiveerd bestreden.
Kern van het geschil
4. Bij het bestreden vonnis van 6 juni 2012 heeft de rechtbank (i) de aan beide partijen in gezamenlijke eigendom toebehorende woning [adres] te [plaatsnaam] (hierna : de woning) toegedeeld aan de vrouw; (ii) voor recht verklaard dat de overbedelingsvordering van de man wordt verrekend met de vordering van de vrouw op de man ter zake het door de vrouw voor de man voldane deel van de aflossingen over de periode januari 2008 tot en met juni 2009 en voor het alsdan resterende deel van de overbedelingsvordering met de achterstand in de betaling van de kinderalimentatie vanaf 1 augustus 2009 tot en met 1 december 2010 en (iii) bepaalt dat het vonnis conform artikel 3:300 BW in de plaats treedt voor alle door hem te verrichten rechtshandelingen die nodig zijn om tot toedeling van de woning aan de vrouw over te gaan.
Grief 1
5. Appellant heeft drie grieven gericht dit vonnis en de eerder genomen beslissingen, waaronder het tussenvonnis van de rechtbank van 11 januari 2012.
6. In het tussenvonnis van 11 januari 2012 heeft de rechtbank overwogen dat de woning in beginsel wordt toegedeeld aan de vrouw onder de verplichting voor de vrouw om de hypotheekschuld te voldoen en de man op korte termijn te vrijwaren van zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld met inachtneming van 30 juni 2009 als waardepeildatum. Bij het vonnis van 6 juni 2012 heeft de rechtbank overwogen dat de vrouw genoegzaam heeft aangetoond dat zij “de hypotheekschuld kan overnemen en dat zij in staat is [de man] te laten ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid voor de hypotheekschuld”.
7. Bij akte heeft de vrouw een brief van de ING Bank N.V. van 11 juni 2013 in het geding gebracht, waarbij de door de bank ondertekende akte van ontslag van de man is gevoegd en waarin wordt vermeld : “ Hieruit blijkt dat de heer [de man] niet langer aansprakelijk is voor bovenstaande hypotheek.” Grief 1 – zoals toegelicht – dat de rechtbank ten onrechte de woning aan de vrouw heeft toegedeeld omdat de vrouw – kort samengevat – niet genoegzaam zou hebben onderbouwd dat zij de hypotheekschuld kan overnemen en de man zou kunnen doen ontslaan uit zijn hoofdelijke aansprakelijkheid, faalt derhalve. De vrouw heeft op grond van het bestreden vonnis de woning reeds op haar naam doen stellen.
8. In grief 1 klaagt de man ook over de door de rechtbank bepaalde verrekening, maar in zijn grief 2 komt hij daar gespecifieerd op terug, zodat dit deel van grief 1 zelfstandige betekenis mist.
Grief 2
9. De man stelt in zijn tweede grief – zoals toegelicht – dat de rechtbank ten onrechte voor recht heeft verklaard onder meer dat de man een bedrag aan € 7.723,28 aan achterstallige kinderalimentatie aan de vrouw schuldig zou zijn, zodat van verrekening daarvan geen sprake kan zijn. De man laat echter na aan de hand van justificatoire bescheiden aan te tonen welke ingangsdatum de rechtbank had moeten nemen – de man is door de rechtbank daartoe al in de gelegenheid gesteld. Het door de rechtbank bepaalde bedrag aan kinderalimentatie wordt op zichzelf niet betwist. De grief van de man richt zich alleen tegen het tijdvak waarover de kinderalimentatie verschuldigd is geworden en daarmee het volgens de rechtbank totaal verschuldigde bedrag.
Grief 3
10. De derde grief – zoals toegelicht – bouwt voort op de eerste grief. Nu vast staat dat de man is ontslagen uit de hoofdelijke hypotheekschuld aan de bank en de bank ook uitdrukkelijk heeft verklaard dat de man geen schuldenaar meer is met betrekking tot deze hypotheekschuld, faalt deze grief. De rechtbank heeft op goede gronden haar vonnis de plaats van de notariële akte van levering, waardoor de levering aan de vrouw – nadat aan alle door de rechtbank gestelde voorwaarden was voldaan – kon worden gerealiseerd.
12. Het appel van de man richt zich ook tegen “eerdere beslissingen van de rechtbank”, maar laat in het midden welke beslissingen hij bedoelt en welke grief of grieven hij daar tegen richt. Zijn appel kan hem ook in zoverre niet baten. Tegen het door de man wel genoemde tussenvonnis van 11 januari 2012 heeft hij geen grief geformuleerd.
Proceskosten
13. Aangezien partijen ex-echtgenoten zijn en het hier de vermogensrechtelijke afwikkeling van hun huwelijk betreft, zal het hof de proceskosten compenseren. Tegen de compensatie van de proceskosten door de rechtbank is op zichzelf geen grief gericht.
Bekrachtiging
14. Gezien het hof hiervoor heeft overwogen dient het bestreden vonnis van 6 juni 2012 en het tussenvonnis van 11 januari 2012 te worden bekrachtigd.

3.Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis van 6 juni 2012 van de rechtbank Dordrecht, alsmede het tussenvonnis van 11 januari 2012 van deze rechtbank, tussen de partijen gewezen;
compenseert de proceskosten aldus dat ieder van partijen de eigen kosten van beide instantie draagt;
wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. Stollenwerck, Labohm en Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 juli 2014 in aanwezigheid van de griffier.