ECLI:NL:GHDHA:2014:2815

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2014
Publicatiedatum
22 augustus 2014
Zaaknummer
200.143.750/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Rechters
  • M. Mink
  • A. Kamminga
  • S. Sutorius-van Hees
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding omgangsregeling tussen ouders van minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in een kort geding betreffende een omgangsregeling tussen de vader en zijn minderjarige kinderen. De vader, hierna te noemen de man, is in hoger beroep gekomen van een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag, dat op 25 februari 2014 is gewezen. In dat vonnis werd de vordering van de man om omgang met zijn kinderen afgewimpeld, omdat de voorzieningenrechter oordeelde dat het vaststellen van een omgangsregeling niet in het belang van de minderjarigen was. De man heeft vier grieven aangevoerd tegen dit vonnis, waarbij hij stelt dat het in het belang van de kinderen is dat zij contact met hem hebben totdat er in de bodemprocedure een definitieve beslissing is genomen.

Het hof heeft de feiten vastgesteld zoals deze door de rechtbank zijn vastgesteld, voor zover daartegen geen grief is gericht. De man heeft in eerste aanleg gevorderd om omgang te hebben met zijn kinderen, maar de voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen. De vrouw, hierna te noemen de vrouw, heeft de grieven van de man bestreden en concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis.

Tijdens de comparitie van partijen heeft het hof vastgesteld dat er tegenstrijdige verklaringen zijn afgelegd door beide partijen. Het hof erkent het belang van de kinderen bij contact met hun vader, maar oordeelt dat er eerst gedegen onderzoek moet worden gedaan naar de mogelijkheden voor een omgangsregeling. Het hof heeft geconcludeerd dat het vaststellen van een omgangsregeling in deze fase niet in het belang van de minderjarigen is, en dat het aan de raad voor de kinderbescherming is om een advies uit te brengen na een gedegen onderzoek.

Uiteindelijk heeft het hof het bestreden vonnis bekrachtigd en de proceskosten gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is uitgesproken op 5 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling civiel
Zaaknummer : 200.143.750/01
Rol-/zaaknummer rechtbank : C/09/459853 / KG ZA 14-134

arrest van de familiekamer d.d. 5 augustus 2014

inzake
[de vader],
wonende te [woonplaats],
appellant,
hierna te noemen: de man ,
advocaat: mr. T. Dreiling te Leiderdorp,
tegen
[de moeder],
wonende op een geheim adres te [woonplaats],
geïntimeerde,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. E.H. de Milliano-Machielse te Katwijk.
1.
Het geding
Bij exploot van 12 maart 2014 is de vader in hoger beroep gekomen van het vonnis van 25 februari 2014, door de voorzieningenrechter in de rechtbank Den Haag in kort geding gewezen tussen de man als eiser en de vrouw als gedaagde. Dit vonnis wordt hierna vermeld als : het bestreden vonnis.
Voor de loop van het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar hetgeen de rechtbank daaromtrent in het bestreden vonnis heeft vermeld.
Bij voormeld exploot (met 9 producties) heeft de man vier grieven aangevoerd.
Bij memorie van antwoord (met 1 productie) heeft de vrouw de grieven bestreden.
Bij arrest van 6 mei 2014 van dit hof is een comparitie van partijen bevolen.
Bij brief van 4 juni 2014 heeft de man stukken overgelegd en een verzoek gedaan tot het houden van een getuigenverhoor.
Op 13 juni 2014 heeft de comparitie van partijen plaatsgevonden. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt. De zaak is verwezen naar de rol van 15 juli 2014 voor arrest.
Beoordeling van het hoger beroep

Algemeen

1.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten voor zover tegen de feiten geen grief is gericht.
2.
De man heeft in eerste aanleg gevorderd dat hij, totdat in de bodemprocedure is beslist, primair omgang zal hebben met de minderjarige kinderen van partijen:
1) [naam], geboren [geboortedatum];
2) [naam], geboren [geboortedatum],
op verbeurte van een dwangsom en subsidiair dat partijen worden verwezen naar bureau Jeugdzorg voor het op gang brengen van begeleide omgang.
3.
Bij het bestreden vonnis heeft de voorzieningenrechter de vordering afgewezen omdat zij het vaststellen van een omgangsregeling thans niet in het belang van de minderjarigen acht, ook niet wanneer dit begeleide omgang betreft.
4.
De man vordert vernietiging van het bestreden vonnis en bij arrest, opnieuw rechtdoende, naar het hof begrijpt, totdat hierover in de bodemprocedure is beslist, een omgangsregeling tussen de man en de kinderen te bepalen onder begeleiding van Jeugdzorg.
5.
De vrouw concludeert tot bekrachtiging van het bestreden vonnis en veroordeling van de man in de kosten van het hoger beroep.

Aard van de kort geding procedure

6.
Het hof overweegt als volgt. Het treffen van definitieve voorzieningen is niet de taak van de rechter in kort geding. Indien en voor zover sprake is van een spoedeisend belang kan de rechter in kort geding een voorlopige maatregel treffen. De aard van de procedure verzet zich er tegen dat in kort geding getuigen worden gehoord. Het verzoek van de man tot het houden van een getuigenverhoor wordt daarom afgewezen.

Samenvatting van de grieven van de man

7.
Het gaat in dit hoger beroep om het volgende. De man acht het in het belang van de minderjarigen dat zij, totdat in de bodemprocedure is beslist, omgang met hem hebben. Hij stelt dat de voorzieningenrechter het ten onrechte aannemelijk heeft geacht dat de kinderen gedurende langere tijd zijn blootgesteld aan huiselijk terwijl dit bepaald geen vaststaand feit is. De aanname dat er door de man huiselijk geweld zou zijn gepleegd, kan dan ook niet rechtvaardigen dat hij zijn kinderen in afwachting van de uitkomst van de bodemprocedure niet zou mogen zien, aldus de man. Hij acht het evenmin in het belang van de kinderen om gedurende een zo lange periode verstoken te zijn van contact met hun vader. De vrouw is van oordeel dat de voorzieningenrechter op goede gronden heeft geoordeeld dat het niet in het belang van de minderjarigen is dat thans een omgangregeling met de man wordt vastgesteld.

Beoordeling van de grieven

8.
Het hof stelt voorop dat de man als vader van de minderjarigen, in beginsel recht heeft op omgang met hen. Ook onderkent het hof het belang dat de nog jonge kinderen van partijen hebben bij herstel van het contact met hun vader. Het hof is echter van oordeel dat, gelet op de inhoud van het dossier en de tegenstrijdige verklaringen van partijen ter comparitie in hoger beroep, niet kan worden vastgesteld of omgang thans in het belang van de minderjarigen is. Voor de minderjarigen is het van groot belang dat er eerst gedegen onderzoek wordt gedaan naar de (on)mogelijkheden om te komen tot een omgangsregeling met hun vader. Ter comparitie hebben partijen meegedeeld dat de bodemrechter ter zitting van 3 juni 2014 de zaak heeft aangehouden en de raad voor de kinderbescherming met een dergelijk onderzoek heeft belast. Er is door de bodemrechter geen voorlopige omgangsregeling vastgesteld gedurende het onderzoek. Gelet op het vorenstaande is het hof, evenals de voorzieningenrechter, van oordeel dat het vaststellen van een omgangsregeling voor de duur van de bodemprocedure, niet in het belang is van de minderjarigen, ook niet wanneer dit begeleide omgang betreft. Het is thans aan de raad om na een gedegen onderzoek met inachtneming van alle betrokken belangen en de mogelijke gevolgen voor de minderjarigen, de bodemrechter te adviseren over de mogelijkheden tot vaststelling van een al dan niet begeleide omgang tussen de man en de minderjarigen. In afwachting daarvan bestaat geen aanleiding voor toewijzing van een voorziening als door de man gevraagd. De man heeft in hoger beroep geen feiten en omstandigheden aangevoerd die een andere conclusie rechtvaardigen. Dat een dergelijk onderzoek tijd kost en met zich mee brengt dat de man gedurende de bodemprocedure geen contact zal hebben met de minderjarigen, maakt dit niet anders.
9.
Het vorenstaande breng met zich mee dat het bestreden vonnis moet worden bekrachtigd.

Proceskosten

10.
Gezien het feit dat er sprake is van een verhouding tussen gewezen partners zal het hof de proceskosten compenseren.

Beslissing

Het hof:
bekrachtigt het bestreden vonnis;
compenseert de proceskosten in hoger beroep en wel in die zin dat ieder der partijen de eigen kosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. Mink, Kamminga en Sutorius-van Hees en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 augustus 2014 in aanwezigheid van de griffier.