Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
BESCHIKKING
[naam verzoeker],
2 x € 105,-,derhalve in totaal een bedrag van
Gerechtshof Den Haag
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van een verzoek tot schadevergoeding na een sepotbeslissing van de officier van justitie. De verzoeker, die in verzekering was gesteld van 3 mei 2009 tot 5 mei 2009, heeft op 10 december 2009 een verzoekschrift ingediend voor een schadevergoeding van € 210,- wegens immateriële schade. De rechtbank Rotterdam verklaarde de verzoeker niet-ontvankelijk, omdat het verzoek niet binnen de termijn van drie maanden na de sepotbeslissing van 26 augustus 2009 was ingediend. De verzoeker stelde echter dat hij de sepotbeslissing niet had ontvangen.
Het Gerechtshof Den Haag heeft het hoger beroep van de verzoeker behandeld op 27 februari 2014. De advocaat-generaal concludeerde tot afwijzing van het hoger beroep, maar het hof oordeelde dat de termijn van drie maanden pas begint te lopen wanneer de verzoeker daadwerkelijk op de hoogte is van de sepotbeslissing. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verzoeker de sepotbeslissing voor 10 december 2009 had ontvangen. Daarom was de verzoeker ontvankelijk in zijn verzoek.
Het hof heeft vervolgens de beschikking van de rechtbank vernietigd en geoordeeld dat de verzoeker recht heeft op een schadevergoeding van € 210,- voor de immateriële schade die hij heeft geleden als gevolg van de ondergane verzekering en voorlopige hechtenis. De schadevergoeding is berekend op basis van € 105,- per dag voor de tijd die de verzoeker in verzekering heeft doorgebracht, met uitzondering van de dag van invrijheidstelling. De beslissing is op 10 april 2014 openbaar uitgesproken.