Uitspraak
Arrest van 2 september 2014
[…] B.V.,
Het verloop van de procedure
- Het tussenarrest van 18 december 2012, waarbij een comparitie van partijen werd gelast.
- Het proces-verbaal van de comparitie van 6 februari 2013.
- De memorie van grieven van [appellant], met twee grieven.
- De memorie van antwoord van [geïntimeerde] in het principaal appel, tevens (voorwaardelijke) memorie van eis in het incidenteel appel, met een grief, (met producties).
- De memorie van antwoord van [appellant] in het incidenteel appel.
Beoordeling van het hoger beroep
In het principaal en (voorwaardelijk) incidenteel appel
(2.1) [appellant] heeft van [geïntimeerde] winkelruimte ex artikel 7:290 BW gehuurd, gelegen aan de [A-straat 1] te [plaats] (hierna: het gehuurde), voor een huurprijs van laatstelijk € 1.204,92 per maand. De huurovereenkomst was aangegaan voor een periode van vijf jaar, met verlengingsmogelijkheid, lopende van 1 juli 2007 tot en met 30 juni 2012.
(2.2) Bij brief van 28 juni 2011 heeft [geïntimeerde] aan [appellant] laten weten de huurovereenkomst met ingang van 1 juli 2012 niet te zullen verlengen, kort gezegd, omdat [geïntimeerde] geen vertrouwen had in de goede afloop van een juridisch conflict tussen [appellant] en zijn ex-compagnon [betrokkene A], de feitelijke gebruiker van het gehuurde. Voor de nadere inhoud van de brief wordt verwezen naar het citaat in rechtsoverweging 4 van het bestreden vonnis.
(2.3) [geïntimeerde] heeft, na wijziging van eis, in eerste aanleg (in conventie) gevorderd, kort en zakelijk weergegeven en voor zover thans in hoger beroep nog van belang,
primair:(i) ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde wegens huurachterstand, en
(ii) betaling van de achterstallige huur ten bedrage van € 7.942,26, met rente en buitengerechtelijke kosten;
subsidiair:(iii) een verklaring van recht dat de huurovereenkomst per 1 juli 2012 is beëindigd, en
(iv) veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde.
(2.4) [appellant] heeft in eerste aanleg (in reconventie) gevorderd, kort en zakelijk weergegeven en voor zover thans in hoger beroep van belang:
a) veroordeling van [geïntimeerde] om Pareco te sommeren het gehuurde te verlaten;
b) nietig verklaring van de ontbinding van de huurovereenkomst, met voorzetting van de huurovereenkomst tot minimaal 2017 en veroordeling van [geïntimeerde] tot schadeloosstelling;
c) een verklaring dat [geïntimeerde] geen aanspraak mag maken op de afgegeven bankgarantie;
d) toelating tot het gehuurde, bij gebreke waarvan hij aanspraak maakt op schadevergoeding.
(2.5) De kantonrechter heeft in het thans bestreden vonnis de primaire (conventionele) vorderingen afgewezen, omdat de huurovereenkomst volgens de kantonrechter reeds per 1 juli 2012 door opzegging was geëindigd (zie brief 28 juni 2011), zodat de huurovereenkomst niet meer kon worden ontbonden. De kantonrechter heeft vervolgens de subsidiaire vorderingen (iii) en (iv) van [geïntimeerde] toegewezen. De (reconventionele) vorderingen van [appellant] zijn door de kantonrechter afgewezen.
Beoordeling van de grief van [geïntimeerde] in het (voorwaardelijk) incidenteel appel
Anders dan de kantonrechter heeft geoordeeld is de huurovereenkomst niet per 1 juli 2012 door opzegging geëindigd, nu dit oordeel strijdig is met het bepaalde in artikel 7:295, eerste lid BW. Blijkens dit artikel eindigt een dergelijke opgezegde huurovereenkomst immers pas op het moment dat de rechter onherroepelijk heeft beslist, althans wanneer de rechter (bij kennelijk ongegrond verweer) zijn toewijzend vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaart. Van een dergelijke rechterlijke beslissing was op 1 juli 2012 nog geen sprake. Reeds hierom komt het hof eerst toe aan de beoordeling van de primaire vorderingen van [geïntimeerde].
[appellant] heeft niet voldaan aan deze stelplicht. Sterker nog, [appellant] heeft de stelling van [geïntimeerde] dat er sprake is geweest van een herhaalde en forse huurachterstand nauwelijks bestreden. [appellant] heeft in eerste aanleg (conclusie van antwoord punt 4) in feite volstaan met het verweer dat er twijfel en onzekerheid bestaat of [geïntimeerde] de huurpenningen niet betaald heeft gekregen van pachter (en onderhuurder) [betrokkene A]. In hoger beroep heeft [appellant] verwezen naar zijn stellingen in eerste aanleg, zonder echter in te gaan op de uitvoerig onderbouwde stellingen van [geïntimeerde] bij conclusie van antwoord in reconventie (onder punten 5, 6, 7 en 8), waarin [geïntimeerde] gemotiveerd heeft gesteld dat de huurachterstand in 2012 alleen maar verder is opgelopen. Dit alles betekent dat het hof de door [geïntimeerde] gestelde huurachterstand in het verleden als vaststaand aanneemt.
Beslissing
Het hof:
in het principaal appel tot op heden begroot op € 666,-- aan verschotten en
€ 894,-- aan salaris advocaat, en
in het incidenteel appel tot op heden begroot op € 894,--aan salaris advocaat,
en bepaalt dat deze bedragen binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW verschuldigd is vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der algehele voldoening;
- verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af het door partijen meer of anders gevorderde.