ECLI:NL:GHDHA:2014:2865

Gerechtshof Den Haag

Datum uitspraak
27 augustus 2014
Publicatiedatum
28 augustus 2014
Zaaknummer
200.115.095/01
Instantie
Gerechtshof Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • M. Kamminga
  • A. Husson
  • M. Obbink-Reijngoud
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag over gehandicapt kind gehandhaafd, mede in verband met noodzakelijke informatievoorziening

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, geboren in 2004 en 2008. De vader verzocht om gezamenlijk gezag, terwijl de moeder het eenhoofdig gezag wilde behouden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de vader af te wijzen en de bestaande omgangsregeling te handhaven. De ouders verkeerden in een ernstige conflictueuze situatie, wat de communicatie bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat, gezien de handicap van de jongste minderjarige, het in het belang van de kinderen was dat de vader ook met het gezag werd belast. Dit zou hem in staat stellen om snel te handelen in spoedeisende situaties. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen. De bestaande omgangsregeling werd bekrachtigd, met verduidelijkingen over de vakanties. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 27 augustus 2014.

Uitspraak

GERECHTSHOF DEN HAAG

Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 27 augustus 2014
Zaaknummer : 200.115.095/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 11-6605
Zaaknummer rechtbank : 401588
[De vader],
wonende te[woonplaats], gemeente[naam gemeente],
verzoeker, tevens incidenteel verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: de vader,
advocaat voorheen mr. I.W. van Osch te Den Haag, thans mr. J.M. Wigman te Den Haag,
tegen
[de moeder],
wonende te[woonplaats], gemeente [naam gemeente],
verweerster, tevens incidenteel verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat mr. A.M. Blom te Amsterdam.
In verband met het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.

VERDER PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP

Het hof verwijst voor het verloop van het geding naar zijn tussenbeschikking van 15 januari 2014, waarvan de inhoud als hier herhaald en ingelast moet worden beschouwd. Bij die beschikking heeft het hof, alvorens nader te beslissen, de raad verzocht een onderzoek in te stellen zoals overwogen in de rechtsoverwegingen 8 en 9 van die beschikking. De behandeling van de zaak is aangehouden tot zaterdag 28 juni 2014 pro forma. De raad is verzocht twee weken vóór die datum rapport uit te brengen dan wel zich uit te laten over de voortgang van de rapportage. Iedere verdere beslissing is aangehouden.
Bij het hof zijn voorts de volgende stukken ingekomen:
van de zijde van de raad:
- op 11 april 2014 een brief van 10 april 2014, met als bijlage het rapport van de raad van 8 april
2014;
- op 25 april 2014 een faxbericht van diezelfde datum met bijlagen;
- op 22 mei 2014 een brief van 20 mei 2014 met als bijlage nogmaals het rapport van de raad
van 8 april 2014;
van de zijde van de vader:
- op 4 juli 2014 een brief van diezelfde datum met bijlagen;
van de zijde van de moeder:
  • op 25 april 2014 een V-formulier van 24 april 2014 met bijlagen;
  • op 8 juli 2014 een V-formulier van 7 juli 2014 met bijlage.
De mondelinge behandeling is op 7 juli 2014 voortgezet.
Ter zitting waren aanwezig:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • mevrouw M. van der Bom namens de raad;
  • de heer E. Monteiro, gezinsvoogd, namens Bureau Jeugdzorg Zuid-Holland, hierna te noemen: Jeugdzorg.
De advocaat van de moeder heeft ter zitting een pleitnota overgelegd.
Jeugdzorg heeft ter terechtzitting twee brieven van respectievelijk 12 juni 2014 en 16 juli 2014 overgelegd, met daarin onder meer een verslag van de gesprekken die Jeugdzorg met beide ouders afzonderlijk heeft gehad. Aangezien beide partijen bekend zijn met de inhoud van die brieven heeft het hof het bezwaar van de advocaat van de moeder tegen het in het geding brengen van die brieven, zoals ter zitting reeds is medegedeeld, gepasseerd.

VERDERE BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP

1.
In geschil is het ouderlijk gezag over de minderjarigen [de minderjarige sub 1], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats] (verder:[de minderjarige sub 1]), en[de minderjarige sub 2], geboren [in]2008 te[geboorteplaats] (verder:[de minderjarige sub 2]), de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader en de minderjarigen, dan wel, in geval van gezamenlijk gezag, een regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (verder ook te noemen: de zorgregeling), alsmede de informatie- en consultatieregeling.
2.
In zijn op 8 april 2014 uitgebrachte rapport adviseert de raad om:
  • het verzoek van de vader, om de ouders gezamenlijk te belasten met het ouderlijk gezag over de minderjarigen af, te wijzen;
  • de door de rechtbank op 17 juli 2012 tussen de vader en de minderjarigen vastgestelde omgangsregeling te handhaven. Deze regeling luidt als volgt:
o beide minderjarigen zullen eenmaal per veertien dagen bij de vader zijn van vrijdag 19.00 uur tot zondag 19.00 uur;
o[de minderjarige sub 1] zal bij de vader zijn: wekelijks op woensdag na school tot 19.00 uur, de vierde en vijfde week van de zomervakantie, in de kerstvakantie een week, in de voorjaarsvakantie vijf dagen en in de herfstvakantie vijf dagen;
o[de minderjarige sub 2] zal bij de vader zijn: in de vierde week van de zomervakantie, in de kerstvakantie een week, in de voorjaarsvakantie drie dagen en in de herfstvakantie drie dagen.
Voorts adviseert de raad om het verzoek tot een informatieregeling toe te wijzen, in die zin dat de verzorgende ouder een aantal keer per jaar (in nader overleg) een foto/schoolrapporten/en dergelijke van de minderjarigen aan de vader toestuurt, met dien verstande dat de vader alle informatie van medische aard of betreffende de zorg over de minderjarige[de minderjarige sub 2] rechtstreeks (via de verstrekker van de informatie) verkrijgt.
Tevens adviseert de raad om de kinderrechter te verzoeken om de minderjarigen voor de periode van één jaar onder toezicht van Bureau Jeugdzorg Haaglanden te stellen. Een daartoe door de raad strekkend verzoek is door de rechtbank Den Haag bij beschikking van 28 april 2014 toegewezen.
3.
Aan het advies legt de raad, kort weergegeven, het volgende ten grondslag. Met betrekking tot het gezag meent de raad dat het in het belang van de minderjarigen is dat de moeder het eenhoofdig gezag behoudt. Het risico dat de minderjarigen klem of verloren raken is aanzienlijk en niet te verwachten is dat daarin binnen afzienbare tijd verandering komt. Beide partijen hebben namelijk aangegeven het vertrouwen in de ander volledig kwijt te zijn. Er is sprake van een ernstig verstoorde communicatie, een verstoorde vertrouwensrelatie en een verstoorde omgangsregeling.
Met betrekking tot de omgangsregeling meent de raad dat een wijziging van de door de rechtbank vastgestelde regeling niet tegemoet komt aan de belangen van de minderjarigen. Er is veel strijd tussen de ouders en het voortzetten van de status quo is het meest gewenst omdat het vertrouwd is voor alle betrokkenen. Mogelijke veranderingen leiden alleen maar tot discussie. Er zijn geen contra-indicaties voor de omgang, aldus de raad.
Ten aanzien van de informatievoorziening stelt de raad dat een goede informatievoorziening over de (medische) zorg rond[de minderjarige sub 2] cruciaal is en om die reden acht de raad het noodzakelijk dat de vader aanwezig is bij gesprekken met artsen en de school van[de minderjarige sub 2]. Afzonderlijk, maar bij voorkeur gezamenlijk met de moeder. Met betrekking tot[de minderjarige sub 1] meent de raad dat de moeder de vader op de hoogte dient te houden over schoolprestaties en andere zaken, de frequentie van de informatie en consultatie in overleg met de hulpverlening te bepalen.
De raad acht een (inmiddels uitgesproken) ondertoezichtstelling noodzakelijk om de hulpverlening te waarborgen, continueren en uit te breiden, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders.
4.
Bij brief van 24 april 2014 heeft de moeder het volgende naar voren gebracht. De moeder stemt in met het advies van de raad voor wat betreft het ouderlijk gezag en ter zitting van het hof heeft zij haar stelling, dat het eenhoofdig gezag over de minderjarigen bij haar moet blijven, gehandhaafd. Wat de omgangsregeling betreft houdt de moeder vast aan haar eerdere verzoek om de woensdagmiddagen bij de vader voor[de minderjarige sub 1] te laten vervallen. Voorts wenst zij dat de vakantieregeling in onderling overleg wordt afgesproken, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheid dat[de minderjarige sub 1] en[de minderjarige sub 2] in een verschillende regio naar school gaan en de vakanties daarom niet gelijk vallen. De moeder acht het – anders dan de vader - wel van belang dat de minderjarigen steeds samen naar de vader gaan.
De moeder is bereid informatie aan de vader te verstrekken. Gezien de omgang tussen de vader en de minderjarigen vindt de moeder een foto niet nodig. Daarnaast is de moeder in staat de vader zelf te informeren over de ontwikkeling van[de minderjarige sub 2], zodat het niet noodzakelijk is dat die informatie via de artsen of de school verloopt.
5.
Als reactie op het advies van de raad heeft de vader aan de raad laten weten dat hij in principe instemt met een verzoek tot ondertoezichtstelling van de minderjarigen en met de adviezen ter zake gezag en omgang. Wel heeft de vader aangegeven[de minderjarige sub 2] vaker te willen zien. Bovendien begrijpt de vader niet dat er onderscheid is gemaakt in de informatievoorziening tussen[de minderjarige sub 2] en[de minderjarige sub 1].
6.
Bij genoemde brief van 4 juli 2014 heeft de vader het hof meegedeeld dat de moeder al weer enige tijd niet meewerkt aan de omgangsregeling en dat zij ook de informatieregeling niet nakomt, hetgeen voor hem aanleiding is om alsnog zijn verzoek tot het vaststellen van gezamenlijk gezag te handhaven. Zowel voor de nakoming van de omgangsregeling als voor de informatieregeling heeft de vader een kort geding aanhangig gemaakt. Als bijlage E bij voormelde brief heeft de vader een beschikking van de rechtbank Den Haag van 28 april 2014 overgelegd, waarbij de ondertoezichtstelling van de minderjarigen is uitgesproken tot 28 april 2015.
7.
Ter terechtzitting van het hof heeft de vader medegedeeld dat hij zijn verzoek, te bepalen dat[de minderjarige sub 2] eens per maand op zaterdag waarop[de minderjarige sub 1] niet bij hem verblijft, van 10.00 uur tot 19.00 uur bij hem zal zijn, subsidiair dat[de minderjarige sub 1] eens per maand, in het weekend dat[de minderjarige sub 2] bij hem verblijft (direct) na de voetbalwedstrijd op zaterdag tot zondag 19.00 uur bij hem zal zijn, intrekt.
8.
Jeugdzorg heeft ter terechtzitting medegedeeld dat de ondertoezichtstelling moeizaam verloopt en hoopt, na de individuele gesprekken die met beide ouders hebben plaatsgevonden, om de ouders gezamenlijk aan tafel te krijgen om onder meer de “ruis” tussen hen weg te halen. Naar de mening van Jeugdzorg dient de omgangsregeling zo spoedig mogelijk hervat te worden.
Gezag
9.
Het hof overweegt als volgt. Gezamenlijke uitoefening van het gezag vereist dat de ouders het mogelijk maken dat beslissingen over de verzorging en opvoeding van het kind tot stand komen op een wijze die niet belastend is voor het kind en zijn veiligheid niet in gevaar brengt. In het geval ouders niet (meer) samenleven en moeizaam of niet communiceren kan dat betekenen dat, waar nodig, de verzorgende ouder die beslissingen kan nemen die voor het dagelijkse leven en de veiligheid van (spoedeisend) belang zijn voor het kind en dat de niet-verzorgende ouder deze beslissingen niet blokkeert. Ook is het van belang dat ouders die niet in staat zijn de strijd met elkaar te staken, ten minste in staat zijn het kind buiten die strijd te houden. Indien bovengenoemde omstandigheden aanwezig zijn, zal er geen onaanvaardbaar risico zijn dat het kind klem of verloren raakt tussen de ouders. Uitgangspunt van de wetgever is ook dat het in het belang van het kind is dat na echtscheiding het gezag door de beide ouders uitgeoefend blijft worden en dat slechts in uitzonderingsgevallen kan worden aangenomen dat het belang van het kind vereist dat één van de ouders met het gezag wordt belast
10.
Het hof stelt vast dat uit de stukken en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de verstandhouding tussen partijen ernstig is verstoord, dat er niet tot nauwelijks communicatie tussen hen mogelijk is en dat niet valt te verwachten dat deze situatie op korte termijn zal veranderen. De verhoudingen zijn, zoals het hof ook zelf ter terechtzitting heeft waargenomen, dermate slecht dat er in beginsel sprake is van een situatie die noopt tot eenhoofdig gezag.
In de na te noemen omstandigheden van dit geval – waarin sprake is van een zeer uitzonderlijke situatie met betrekking tot een van de minderjarigen – ziet het hof echter aanleiding om de vader mede met het gezag over de minderjarigen te belasten. Het hof stelt voorop dat[de minderjarige sub 2] meervoudig gehandicapt is, in zodanige mate dat levensbedreigende situaties kunnen ontstaan indien in spoedeisende gevallen niet adequaat gehandeld wordt of kan worden. Tegen die achtergrond acht het hof het in het belang van de minderjarigen maar met name in het belang van[de minderjarige sub 2] dat de vader rechtstreeks (medische) informatie op kan vragen bij de betreffende instanties, dat hij bij gesprekken met artsen aanwezig kan zijn en dat hij (een financiële tegemoetkoming voor) bepaalde hulpmiddelen voor[de minderjarige sub 2] kan aanvragen. Gezamenlijk gezag maakt het bovendien (ook) voor de vader mogelijk om in spoedeisende gevallen snel te handelen en snel beslissingen te kunnen nemen. Het hof betrekt daarbij het feit dat de vader onlangs twee kort gedingen heeft aangespannen om nakoming van de omgangs- en informatieregeling te vorderen, als gevolg waarvan het hof het aannemelijk acht dat de moeder de informatieregeling niet (naar behoren) nakomt en dat de vader belangrijke informatie, waaronder medische informatie, wordt onthouden. Het hof is er van overtuigd dat beide ouders een zo optimaal mogelijke zorg voor de minderjarigen nastreven en vanuit dat oogpunt acht het hof het in dit specifieke geval van belang dat de ouders een nagenoeg gelijkwaardige positie krijgen. In zijn beroepschrift heeft de vader gesteld dat hij zich niet in zal laten met de dagelijkse opvoeding en verzorging van de minderjarigen en dat hij zich terughoudend zal opstellen wanneer hij mede met het gezag wordt belast. Het hof gaat er van uit dat de vader die toezegging gestand zal doen. Bovendien zijn de minderjarigen bij beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Den Haag van 14 april 2014 onder toezicht gesteld, zodat door de aanwezigheid van de gezinsvoogd het risico op het klem en verloren raken naar het oordeel van het hof zal verminderen. Het hof geeft partijen bij dit alles nog wel in overweging dat het, in het belang van de minderjarigen, hun gezamenlijke verantwoordelijkheid is de bestaande onderlinge strijd te staken, en dat zij met inzet van beiden in staat moeten zijn om in het belang van hun kinderen hun communicatie in ieder geval enigszins te verbeteren. Duidelijk is dat de minderjarigen last hebben van de strijd tussen de ouders, mede gelet op de mededeling van de raad ter zitting van het hof dat[de minderjarige sub 1] inmiddels een vermijdende copingsstrategie aan het ontwikkelen is.
11.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de ouders – met name in het belang van[de minderjarige sub 2] - in staat worden geacht aan het gezamenlijk gezag een invulling te geven die niet belastend zal zijn voor de minderjarigen. Dit leidt tot vernietiging van de bestreden beschikking in zoverre.
Zorgregeling
12.
Hoewel ter terechtzitting vast is komen te staan dat er gedurende een periode van elf weken geen omgang is geweest tussen de vader en de minderjarigen, naar de mening van de moeder omdat de veiligheid van[de minderjarige sub 2] niet dan wel onvoldoende door de vader wordt gewaarborgd, is gebleken dat beide partijen zich met betrekking tot de zorgregeling kunnen vinden in het advies van de raad, waarbij de raad de beslissing van de rechtbank heeft gevolgd. Gelet hierop, alsmede gelet op het feit dat er geen contra-indicaties zijn voor een zorgregeling, zal het hof de bestreden beschikking in zoverre bekrachtigen, met dien verstande dat het hof ter verduidelijking daarvan zal bepalen dat de zorgregeling tijdens de vakanties op zaterdag om 10.00 begint en de daarop volgende zaterdag om 10.00 uur eindigt. Mede gelet op het feit dat er inmiddels een ondertoezichtstelling loopt, ziet het hof geen reden om een dwangsom te verbinden aan de mogelijke niet-naleving van de zorgregeling door de moeder. Het hof gaat er van uit dat Jeugdzorg passende maatregelen zal nemen indien de zorgregeling niet door de moeder wordt nagekomen. Naar het oordeel van het hof dient de gezinsvoogd wel extra aandacht te besteden aan de contacten tussen de vader en[de minderjarige sub 1], aangezien[de minderjarige sub 1] reeds tegen het advies van de raad in met medeweten van Jeugdzorg reeds op de hoogte is gesteld van het feit dat de vader niet zijn biologische vader is.
Informatie- en consultatieregeling
13.
Aangezien de vader mede met het gezag over de minderjarigen wordt belast heeft hij naar het oordeel van het hof geen belang meer bij een informatie- en consultatieregeling.
Dwangsom
14.
Het hof ziet evenmin als de rechtbank op dit moment aanleiding voor het opleggen van een dwangsom.
Proceskosten
15.
Zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard zal het hof de kosten van het geding in hoger beroep compenseren, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
16.
Dit alles leidt tot de volgende beslissing.

BESLISSING OP HET PRINCIPALE EN HET INCIDENTELE HOGER BEROEP

Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor zover daarbij het verzoek van de vader hem mede te belasten met het gezag over de minderjarigen is afgewezen en voor wat betreft de informatie- en consultatieregeling en, in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de vader en de moeder het ouderlijk gezag over de minderjarigen [de minderjarige sub 1], geboren [in] 2004 te [geboorteplaats], en [de minderjarige sub 2], geboren [in] 2008 te [geboorteplaats], voortaan gezamenlijk uitoefenen;
draagt de griffier van het hof op onverwijld van deze beslissing mededeling te doen aan de griffier van de rechtbank te [geboorteplaats van de kinderen];
wijst het verzoek tot het vaststellen van een informatie- en consultatieregeling alsnog af;
bekrachtigt de bestreden beschikking voor zover voorts aan het oordeel van het hof onderworpen, met dien verstande dat het hof met betrekking tot de zorgregeling bepaalt dat de vakanties op zaterdag om 10.00 zullen aanvangen en de daarop volgende zaterdag om 10.00 uur eindigen;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. Kamminga, Husson en Obbink-Reijngoud, bijgestaan door Suderée als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 augustus 2014.