In deze zaak, die voor het Gerechtshof Den Haag werd behandeld, ging het om het ouderlijk gezag over twee minderjarigen, geboren in 2004 en 2008. De vader verzocht om gezamenlijk gezag, terwijl de moeder het eenhoofdig gezag wilde behouden. De Raad voor de Kinderbescherming adviseerde om het verzoek van de vader af te wijzen en de bestaande omgangsregeling te handhaven. De ouders verkeerden in een ernstige conflictueuze situatie, wat de communicatie bemoeilijkte. Het hof oordeelde dat, gezien de handicap van de jongste minderjarige, het in het belang van de kinderen was dat de vader ook met het gezag werd belast. Dit zou hem in staat stellen om snel te handelen in spoedeisende situaties. Het hof vernietigde de eerdere beschikking van de rechtbank en bepaalde dat de ouders voortaan gezamenlijk het gezag over de minderjarigen uitoefenen. De bestaande omgangsregeling werd bekrachtigd, met verduidelijkingen over de vakanties. De kosten van het geding werden gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten droeg. De uitspraak werd gedaan op 27 augustus 2014.